Spektator. Jaargang 5
(1975-1976)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 529]
| |||||||||||||||||
Sara's eerste kraambed:
| |||||||||||||||||
InleidingDit artikel gaat in op tijd- en ruimte-aspecten binnen Sara Burgerhart en is tevens een reactie op Buijnsters' artikel over hetzelfde onderwerpGa naar eindnoot1. Het eerste gedeelte van dit artikel is gepubliceerd in Spektator III p. [187]-203. Het richtte zich met name op de externe tijdgegevens m.b.t. de kalendertijd, de zogenoemde referentieële tijdsverwijzingen, en komt samengevat op het volgende neer. Buijnsters, zich baserend op expliciete referenties aan filosofen, allusies op auteurs, boeken, schilders en componisten, concludeert dat Sara Burgerhart ‘zich in de tweede helft van de achttiende eeuw afspeelt’. Aan de hand van drie plaatsen in de tekst die een meer nauwkeurige datering zouden toestaan, komt hij er vervolgens toe te stellen dat we de ‘Historie’ moeten plaatsen ‘ongeveer aan het eind van de zeventiger jaren’. Noodgedwongen schrijft hij ‘ongeveer’: de data die hij meent te kunnen reconstrueren liggen tekstchronologisch achtereenvolgens 5 januari 1779-5 november 1782, 1775/7, en 1767/9. Hij merkt dan ook op: ‘de in de brieven impliciet gegeven dateringen zijn echter weinig nauwkeurig en spreken elkaar zelfs enigszins tegen’. Deze data immers laten tekstchronologisch een tijdsontwikkeling het verleden in zien, wat in volstrekte tegenspraak is met het vertellersheden in kwestie waarbij binnen het interne tijdsverloop van een toekomstgerichte ontwikkeling sprake is. Voor Buijnsters is het onnauwkeurig kunnen plaatsen van de expliciete externe tijdverwijzingen enerzijds en het geringe aantal daarvan anderzijds aanleiding te spreken van een bewuste, d.i. van een door de auteurs opzettelijk ingebrachte, ‘vervaging van de kalendertijd’. In het eerste gedeelte van mijn artikel heb ik getracht de door Buijnsters genoemde externe tijdverwijzingen ‘nauwer aan te halen’, en kwam daarbij achtereenvolgens tot 1779, 1773/4, en 1767/8; hiermee werd het conflict extern - intern tijdsverloop echter niet opgelost. Op basis van tijdsindicaties in voorwoord (1782), nawoord (tien jaar huwelijk van Sara) en (grof geschat) intern tijdsverloop van het verhaal tot aan Sara's huwelijk heb ik de ‘Historie’ op een andere wijze willen dateren en kwam 1770/1 als beginperiode van de correspondentiewisseling naar voren. Deze gegevenheid: Sara Burgerhart speelt zich ruim tien jaar voor de datum van verschijnen af, gekoppeld aan leeftijd, milieu met een winkslag naar ‘waarover praatten zij’ van het leespubliek voor wie Sara Burgerhart blijkens het voorwoord in eerste instantie bestemd is, én dat wat de auteurs zich als ‘Hoofdoogmerk’ van hun werk voorstelden, bracht de tot dan toe kwestieuze externe data in een ander licht dan letterlijk te nemen gegevens, facts. Het ‘conflict’ extern - intern tijdsverloop werd daarmee een geforceerde buitentekstuele kwestie, en enig verwijt naar de auteurs over ‘inconsequent zijn’ bleek vanuit dit gezichtspunt onterecht. De conclusie m.b.t. de externe tijdgegevens was dan ook geen vervaging van de kalendertijd, zelfs uitmondend in - zoals Buijnsters stelt - een sfeer van ‘tijdloosheid’. Deze verwijzingen naar ‘tijd’ in de tekst suggereren niet meer dan een ‘historisch perspectief’, en liggen op hetzelfde niveau als opmerkingen in de trant van ‘tante roept, ik moet deze brief nu afbreken’, die als werkelijkheids-illusie-bevorderend geïnterpreteerd kunnen worden. | |||||||||||||||||
[pagina 530]
| |||||||||||||||||
[pagina 531]
| |||||||||||||||||
Wat betreft het interne tijdsverloop biedt de leeftijd van Sara Burgerhart zelf volgens Buijnsters het meeste houvast. Het feit dat zij gedurende 154 van de 175 brieven negentien jaar is (waarvan echter volgens Buijnsters in de brieven te zelden melding wordt gemaakt), en aan het slot van haar ‘Historie’ uiterst rap van twintig eenentwintig jaar wordt, geeft B. toch te weinig greep op de tijd om een voortschrijden ervan te kunnen onderkennen. Hij stelt zelfs dat de leeftijdindicaties ‘statische merk tekens [zijn] die de onveranderlijke juveniliteit van de titelheldin suggereren’, parallel lopend met zijn uitspraak over ‘tijdloosheid’. Uit datgene wat de auteurs zelf als het voornaamste doel van hun werk in kwestie beschouwen, gecombineerd met de letterlijke uitwerking van de titel: Historie van Mejuffrouw Sara Burgerhart, blijkt de onterechtheid van een interpretatie als ‘onveranderlijke juveniliteit’/‘tijdloosheid’. Onderwerp wás immers het helder maken van nauw omschreven implicaties die een bepaalde leeftijd voor een specifiek soort meisje met zich mee kunnen brengen. Dat die periode en detail in een langdurige uitgebreidheid wordt gegeven is in dit geval mede de consequentie van het exemplarisch karakter van Sara Burgerhart. (Zoals ook de laatste tien brieven en de ‘Nareden’ duidelijk als ‘model’ functioneren, en binnen het kader van het werk in kwestie zeker niet als ‘een wat overbodig aanhangsel’ gezien moeten worden zoals B. stelt.) Uit de informatie over Sara's (Burgerhart) achtergrond (: zij is niet altijd ‘negentien’ geweest) en de verslaggeving van de door haar positief én negatief gewaardeerde leefwereld tijdens de cruciale periode, blijkt dan hoe ene Sara Burgerhart (toch nog/juist) ene Sara Edeling kan worden. De interne tijd ook is met name afleesbaar en vooral mee-beleefbaar via de gebeurtenissen die het verhaal tot een ‘Historie’ maken. Vanzelfsprekend kunnen leeftijdindicaties als intern tijdgegeven functioneren - en doen dat dan ook hier - maar ze zijn gezien het karakter van het boek niet de maat bij uitstek. De vraag waar het eerste gedeelte van dit artikel mee eindigde was: is ook uit de vorm (de brieven) waarin de gebeurtenissen het leespubliek gepresenteerd worden een intern tijdsverloop afleidbaar. Daarover nu verder. | |||||||||||||||||
7Buijnsters stelde dat de brieven niet ‘de bij Richardson normale dagaanduiding’ bevatten, en dat slechts tweemaal ‘boven een passage de precieze kloktijd’ staat aangegevenGa naar eindnoot2. Zijn tijdschema op basis van m.n. leeftijdindicaties ziet er als volgt uit:
De periode tot en met Sara's twintigste verjaardag, brief 1 -155, geeft binnen deze interpretatie in feite geen enkel houvast: ‘enkele weken, misschien maanden’. Tijdaanduidingen boven de brieven ontbreken - die enkele uitzondering dan daargelaten - accoord. Maar, is werkelijk op geen enkele andere wijze - ook voor het leespubliek en niet alleen voor loupe-ogen - afleidbaar dat er ‘tijd verstrijkt’? En dan doel ik niet op evidenties als bv. het feit dat met het schrijven van de brieven zelf door de personen in kwestie een bepaalde ‘tijd’ gemoeid gaat, waarbij expliciete mededelingen hierover in de tekst bovendien ook werkelijkheids-illusie-bevorderend (moeten) werken. Evenmin betreft het hier de algemeenheid dat de beschrijving van gebeurtenissen in ‘tijd’ vertaald kan worden omdat zij zich daarin (in dit geval) afspelen. Nee, het gaat om het volgende: is uit mededelingen in de brieven zelf werkelijk geen tijdsverloop op te maken, zijn leeftijdvermeldingen, het feit dat een bepaalde verjaàrdag wordt gevierd, het feit dat Sara in verwachting raakt en het kind ook nog kríjgt, e.d.m. in der daad het enige houvast? | |||||||||||||||||
[pagina 532]
| |||||||||||||||||
[pagina 533]
| |||||||||||||||||
De eerste brief, van Abraham Blankaart (voortaan AB) aan Sara Burgerhart (voortaan SB) geeft onder meer als informatie:
Wat betekent dit in ‘tijd’ gezien? Op dag X stuurt SB uit Amsterdam een brief, brief -1, naar AB in Parijs en verwacht ‘per eerste post’ antwoord, tevergeefs. Hiermee, de afstand Amsterdam - Parijs vice versa, is een periode van 11 à 12 dagen gemoeidGa naar eindnoot5. Zij schrijft opnieuw. Uit het antwoord van AB wordt duidelijk dat SB stelde dat de leefsituatie bij tante Zuzanna Hofland nu werkelijk onhoudbaar is geworden, en zij hem toestemming vraagt te verhuizen, en wel zo snel mogelijk. Ook blijkt dat beide brieven in tijd kort op elkaar geschreven zijn: zij wachtte immers de minimale antwoord tijd af alvorens AB met een tweede schrijven te bombarderen. AB zal gezien zijn antwoord nu wél cito hebben teruggeschreven om een derde ‘noodbrief’ te voorkomen: ‘[...] wat hamer, meent gy, dat ik tyd heb om u zo cito, per eerste post, (zo 't u blieft) te antwoorden [...]?’ ([1]). Dit betekent opnieuw een periode van 11 à 12 dagen. M.a.w. aan de ontvangst van brief 1 gaan 22 of 23 of 24 dagen vooraf. Laten we om hierna nodeloos omslachtige rekenarij te vermijden de meest ruime periode kiezen: 24 dagen (met in het achterhoofd etc.)Ga naar eindnoot6.
‘Dat was een blyde Postdag voor my. Een Brief van myn geëerden Voogd’ (8) begint SB in 3 aan AB in reactie op 1. Het is geen wilde sprong te veronderstellen dat SB dit schrijft op de dag van ontvangst van 1. Waar blijft brief 2 dan? zal een oplettende lezer/es vragen. Wel, die is geschreven en ontvangen in de periode ná het schrijven van -2 (SB gaat immers pas in 3 op 2 in) en de ontvangst van 1. In de totaaltijd - en daar gaat het hier om - maakt dat echter volstrekt niets uit. Maar ei, er is mogelijk een aardiger suggestie te doen. Br. 4 van SB aan Anna Willis (voortaan AW) moet zij plotsklaps afbreken omdat tante Hofland haar bij zich wenst te hebben beneden (12; NB ook werkelijkheids-illusie-bevorderend werkend); uit haar vervolgbrief 5 blijkt het loos alarm te zijn geweest in feite: tante Hofland wilde SB uitsluitend in haar directe omgeving hebben (13), wat SB dan ook doet om vervolgens weer naar haar kamer boven te gaan en haar ontboezemingen aan AW voort te zetten (13 vlgg.; in feite hier meer voor het leespubliek bedoeld ter informatie over haar afkomst en verleden dan voor AW, maar dit hier terzijde). Welke veronderstelling nu ligt voor de hand? Op dag 0 (24 weten we nu) krijgt SB brief 1 en 2, 1 van haar oom AB, 2 van een oud schoolvriendinnetje Letje Brunier. Zij neemt ze mee naar haar kamer om ze daar in alle rust en vooral buiten het gezichtsveld van tante Hofland te kunnen lezen. AB geeft haar toestemming te verhuizen, doch alleen ‘in den dringendsten nood’ (3); LB biedt haar een escape-mogelijkheid: de weduwe Spilgoed waar zij zelf woont zal zonder twijfel ook SB willen huisvesten. Wat kan SB nog meer wensen? De weg lijkt vrij. En zij hééft zo langzamerhand helemaal het gevoel dat de leefsituatie bij tante Hofland een onmogelijke is geworden (zie br. 3), dat het uur van de ‘dringensten nood’ zeer nabij is. Rap grijpt zij haar schrijfgerei om AB de meer toegespitste vraag te stellen: gaat hij er mee accoord dat zij intrekt bij de weduwe Spilgoed? Maar, AB is in Parijs, en vóór zij antwoord krijgt is het misschien al te laat. Wie om raad gevraagd? Haar ‘oude’ vriendin Anna Willis die ook in Amsterdam woont, en, zo gezegd zo | |||||||||||||||||
[pagina 534]
| |||||||||||||||||
gedaan. Tante Hofland zal het feit dat SB zo lang buiten haar gezichtsveld bleef (= buiten haar directe controle) maar moeilijk hebben kunnen verteren, vandaar mogelijk dat naar beneden manen. Wat betekent dit voor de totale tijd? Dat br. -1 tot en met 5 tenminste een periode van 24 dagen zou beslaan.
In br. 12 van AW aan SB lezen we over 4/5: ‘uwe twee laatsten [...] die ik, by toeval, eerst gisteravond, en dus dertien dagen na dat gy die afzondt, ontfing’ (42). Dit impliceert dat met 4/5 - 12 tenminste een periode van veertien dagen gemoeid is, waarmee we op een totaaltijd van 37 dagen komen (schrijven + verzenden 4/5 op dezelfde dag gerekend). Vóór AW 12 sluit, ontvangt zij van SB 13 blijkens een P.S. (47; zij wonen immers in dezelfde stad; postbezorging via bedienden - zo ging dat soms); in 13 deelt SB mee: ‘Ik zit reeds in myn nieuw Logement’ (52). Br. 12 en 13 hebben elkaar pal gekruist, want de organisator deelt (en niet voor niets) boven 13 mee dat deze is geschreven ‘Den vorigen Brief nog niet ontfangen hebbende’ (48). Dit heeft SB wel in 14 ‘Zo ontfang ik den uwen’ (54), terwijl zij bovendien op deze flitsende postdag AW vertelt voor de vierde dag in haar nieuwe omgeving te zijn (55). Laten we dat ‘vierde dag’ even vasthouden. In br. 17 schrijft Zuzanna Hofland (ZH) aan AB dat SB ‘voorleden vrydag’ is ontvlucht (69): sinds ‘vrijdag’ dus is zij bij de weduwe Spilgoed. Wanneer we deze twee gegevens nu op elkaar klappen, blijkt dat 12, 13 en 14 op de maandag na de bewuste vrijdag geschreven zijn en ontvangen. Br. 11 van SB aan AB waarin zij zegt ‘Gister namiddag ben ik hier in myn nieuw Logement gearriveert’ (39) wordt aldus op de zaterdag na DE vrijdag geschreven. Wanneer we 6 en 7 tegen 10 afzetten vallen daar ook dagen voor in te vullen; immers, in 6 van Cornelia Slimpslamp aan ZH rept deze over het verhaal dat broeder Benjamin haar deed: Sara had zich die middag o.m. tegenover broeder Benjamin aan tafel ‘onstuimigjes’ gedragen (25), en vraagt ze ZH ‘Geef een Lettertje mee aan onze Grietje, als die vanavond om bescheid komt’ waarin ZH meedeelt of ze ‘morgen’ wel of niet naar haar, Cornelia S. toe komt (28); in 7 antwoordt ZH dat ze zal zien te komen. In br. 10 van SB aan LB verhaalt SB van de scene ‘Woensdag voormiddag’ rond flensjes en de palmhouten pruik van broeder B., haar vlucht naar haar kamer daarna en dat zij vervolgens geslapen heeft ‘als een roos’, met daaraan gekoppeld ‘Daar aanstonds kreeg ik een Boterham, met een kom Thee’, en ‘Tante gaat uit’ [naar Cornelia S. weet het leespubliek] (37). Met andere woorden, 6 en 7 zijn geschreven en ontvangen op de woensdag vóór de bewuste vrijdag, 10 is geschreven op donderdag vóór de vrijdag in kwestie. En denk ik dan, Sara Burgerhart zou volgens zeker heer geen tijdaanduidingen bevatten, het leespubliek daarover in het ongewisse laten verkeren?
We gaan voort. In br. 20 antwoordt AB op br. 11 van SB, die zij de zaterdag ná de vluchtvrijdag heeft geschreven; hierin meldt AB een brief van ZH te hebben ontvangen, br. 17. Uit het antwoord in 18 van AB aan de weduwe Willis (op haar br. 15) weten we reeds dat hij, terwijl hij bezig is de weduwe de laatste zinnen te schrijven, de brief van ZH ontvangt, en waarvan hij zegt die per omgaande te zullen beantwoorden (75), hetgeen ook gebeurt met br. 19. In br. 21 antwoordt SB haar voogd AB op 20. Br. 17 van ZH is geschreven wanneer SB tenminste voor de vierde dag in haar nieuwe omgeving is (vgl. br. 14), en als we deze (krappe) tijd aanhouden betekent dit dat br. 11 tot en met 21 tenminste een periode van twee weken | |||||||||||||||||
[pagina 535]
| |||||||||||||||||
beslaat. Voor -1 tot en met 21 zijn we daarmee op een totaaltijd van 48 dagen gekomen. (AB zal SB ook niet al te lang op antwoord hebben laten wachten omdat het hier met name om de financiële afhandeling van Sara's veranderde situatie ging, o.m. de betaling aan de vriendelijke weduwe Spilgoed.) Zoals uit bovenstaande blijkt worden in de tekst regelmatig niet te misinterpreteren mededelingen gedaan waaruit zeer of vrij helder het tijdsverloop valt af te lezen, soms zelfs van dag tot dag. Ik hoop dat de lezer/es van dit gezeuzel zich kan voorstellen dat het mij al Sara Burgerhart lezend en al ‘tijd schrijvend’ lichtelijk vreemd te moede werd en de twijfel mij opwoei in de herinnering aan de stellige toon waarmee B. beweerde dat er geen etc. Was ik dan in het bezit van een uitzonderlijk exemplaar? Waren mogelijk alle tijdaanduidingen uit het exemplaar van B. gevallen? Een vergelijking met (slechts) vijf bevriende exemplaren gaf in ieder geval geen aanleiding te veronderstellen dat mijn exemplaar ‘uniek’ in genoemde zin was.
Hoe nu verder? Aangetoond in eindeloze rijen dat er wel degelijk sprake is van etc.? Ik moet bekennen dat ik het een nogal gênante aangelegenheid vind worden. We zullen voorlopig dan maar verder gaan - zo schijnt dat dan te moeten -, maar: voorbeeldsgewijs. Even in kangeroe-stijl: 22 is geschreven op dag 49, 23 op dag 51, 26 op dag 52, 30 is geschreven op dag 53 en het antwoord 35 is op de 55e dag ontvangen. Met 45 zijn we op dag 59 aangekomen, en voort maar op de stelten. In 45 schrijft SB aan AW ‘deezen dag’ Pieternel gesproken te hebben, en zij is ervan onder de indruk (191); br. 64 is van Pieternel aan SB en daarin vertelt ze drie weken over deze brief geschreven te hebben. Dit betekent dat 45 tot en met 64 tenminste (wederom) een periode van drie weken beslaat. SB schrijft haar met 65 per omgaande terug; zij zal tevens - gehoor gevend aan haar karakter/gevoelen nog dezelfde avond maar uiterlijk de volgende dag haar voogd AB met 66 over de kwestie Pieternel geschreven hebben. In br. 72 (samen met 63, 71, 80 en 83 niet direct verzonden brieven zoals blijkt uit de reactie van AW in 98 op br. 89 van SB) meldt zij over zichzelf: ‘Saartje kreeg een brief van haar Voogd’ (320), en dit betreft hier dan de ontvangst van br. 67. Br. 66 tot en met 72 beslaat tenminste een periode van 11 à 12 dagen (ook vergelijking van de tussenliggende brieven leidt tot 11 à 12 dagen). Daarmee zijn we met het totale tijdsverloop op dag 92 aangekomen.
We springen verder. Br. 92 wordt geschreven en ontvangen op dag 101: daarin kondigt Hendrik Edeling (HE) SB aan voor ‘ettelyke dagen’ voor zaken weg te moeten (415). Br. 126 heeft opheldering over ‘ettelyke dagen’: HE heeft veertien dagen buiten Amsterdam vertoeft (538). Br. 92 tot en met 126 beslaat echter 15 dagen omdat laatstgenoemde de dag na terugkomst wordt geschreven (537; 538; 547). Deze brief is bovendien tevens een voorbeeld van bijna ‘uur tot uur'-schrijven (en is daarin binnen Sara Burgerhart niet de enige): HE kwam ‘gisteren’ rond 18.00 uur bij huize Spilgoed aan (539), waar blijkt dat SB die middag 16.00 uur is vertrokken met R. en nog steeds niet is teruggekeerd (537); even verder: ‘'t Is half vier uuren; de dag begint aan te breken. Nog in geen uur worden de poorten geopent’ (544); ‘Ten vyf uuren’ komt SB thuis (545); HE blijft nog wat hangen, maakt vervolgens een wandeling om van de emoties te bekomen en arriveert ‘tegen negen uuren’ in zijn vaders woning (547); hij begint deze brief om twaalf uur | |||||||||||||||||
[pagina 536]
| |||||||||||||||||
[pagina 537]
| |||||||||||||||||
diezelfde dag, drie uur later dus (547)Ga naar eindnoot7. Br. 135 van de weduwe Spilgoed aan HE rept van ‘toen gy eergisteren vertrokken waart’ (588); uit br. 139 weten we dat HE de dag van schrijven van 126 ziek is geworden en pand Spilgoed niet meer heeft betreden (611). Br. 140 van LB aan AW maakt duidelijk dat SB br. 134 van AW aan SB ‘voor vier dagen’ heeft ontvangen, op de dag van schrijven van 126. Kortom: in totaal bestrijken 92 tot en met 140 negentien dagen, waarmee de totaaltijd op 120 dagen is gekomen.
Met br. 152 zijn we op dag 128. Daarin schrijft HE aan SB dat hij haar morgen samen met zijn broer Cornelis zal komen bezoeken zodat ze dan ook met dat lid van de familie kennis zal kunnen maken (685). Br. 155 van AW aan haar beminde Smit, beschrijft deze dag ‘morgen’: bij SB treft zij onder meer HE met zijn broeder aan (693); de weduwe nodigt alle aanwezigen uit voor een soupeetje de volgende dag ter gelegenheid van de twintigste verjaardag van SB; AW beschrijft dat partijtje als ‘gisteren’ gebeurd (693). Br. 152 - 155 beslaat een periode van vier dagen. Wat betekent dit voor de totaaltijd? Br.-1 tot en met 155 beschrijven in deze interpretatie (waarschijnlijk) 132 dagen uit het levende wel en wee van Sara Burgerhart, iets meer dan vier maanden (AB is inderdaad binnen zes maanden terug in Amsterdam)Ga naar eindnoot7a Een ander geluid dan Buijnsters' ‘enkele weken, misschien maanden’. Het feit dat SB in het begin van de correspondentie zegt ‘bykans twintig jaar’ te zijn (22) past binnen dit kader.
Na de brief 155 wordt de tijd per brief moeilijk te ‘pakken’. Er is sprake van een ‘gisteren’ (709), het is evident dat SB haar huwelijk steeds wil uitstellen, zij besluit uiteindelijk dan toch maar de (traditioneel bijkans onvermijdelijke) stap te zetten, en haar trouwdag nadert (br. 159). In de volgende brief, die in schrijven drie dagen beslaat, is het dan zover: ‘Morgen is de dag, tot hunnen trouw bepaalt’ (733) schrijft Cornelis Edeling met ondertoon aan de beminde van zijn hart. Br. 161 is dezelfde dag geschreven als het slot van 160. Met 162, Sara Edeling aan AW, zijn we minstens acht dagen ná het huwelijk: besloten was dat Sara na haar huwelijk nog een acht dagen bij de weduwe zou blijven wonen (br. 159), en in 162 heeft Sara het over haar nieuwe woonomgeving, bij haar schoonvader thuis. Zin br. 163, van Sara aan de weduwe Spilgoed, is zij ook de andere traditionele onvermijdelijkheid getrouw: ‘Ik heb den ouden man [= schoonvader Edeling], zo als gy, myne Leids- en Raads-Vrouw, my beval, by eene voegzame gelegenheid, en dat wy alleen zaten, te kennen gegeven, dat zyne Familie stondt te vermeerderen’ (762). Reeds hier, en niet zoals Buijnsters stelt in br. 165, is Sara in verwachting (dat zou een fabuleuze geboorte worden zoals direct blijkt, wanneer zij pas in 165 deze melding zou kunnen loslaten). Om redenen van prudentie en uit zekerheid zal Sara haar schoonvader in haar tweede zwangerschapsmaand over haar toestand hebben ingelicht. In brief 165 is de bevalling hoogstens nog zes weken weg: HE verraste haar ‘op hare Kraamkamer’ (770). Dit nabij zijn - verhoudingsgewijs van de bevalling wordt ondersteund door haar wanhoopstemming: wel/niet overleven; onontkoombaarheid weegt zwaar. Sara blijkt hier ‘naauwlijks eenentwintig jaar.’, en | |||||||||||||||||
[pagina 538]
| |||||||||||||||||
bovendien juist in vergelijking tot de ogenschijnlijke luchtigheid van SB: hiermee wordt een parallel gegeven tussen het leven van Sara dat fraaitjes lijkt en waar zij in den beginne ook doorheen huppelt, maar donkere wolken liggen gereed alhoewel: achter de wolken schijnt de zon (en vanachter een gordijn lacht HE vol begrip zachtjes toe).
Rest nu nog ‘ruimte’. Volgens Buijnsters toch ook hier weer veel vaagheid, en de mededelingen die er over gedaan worden, zijn eigenlijk zo idyllisch dat de werkelijkheid verdrongen wordt; vooral de woning van de weduwe is ‘een paradijsje’. Kortom: DE ideale omgeving.Ga naar eindnoot9 Laten we - sprongsgewijs maar weer - de brieven eens doorlopen. Br. 2: Sara's vader was een vermaard theekoper op de Nieuwendijk (in Amsterdam); br. 4: SB kan haar brieven achter slot opbergen; br. 5: weduwe Spilgoed woont op de Keizersgracht; br. 9: huis van de weduwe heeft ‘een fraai tuintje, met een zomer vertrek, daar wy onze kleine concertjes houden’; br. 10 SB heeft bij tante Hofland een eigen kamer die te bereiken is via een trap en die zij af kan sluiten, beneden is een keuken, en een zijkamer waar het klavier van SB staat en waar licht van een lantaarn buiten in het voorhuis binnenvalt; br. 11 in datzelfde huis is nog een kelder met een deur die op slot kan en grendels heeft, en br. 17 een gang waaraan een kamer die 't zaaltje genoemd wordt. Br. 22 huize Spilgoed: de stoffenhandelaar wordt in de zijkamer ontvangen en hij drapeert zijn waar over stoelen, de commode, bureau, en de twee speeltafeltjes. Br. 43: een uitgebreide beschrijving van een Rotterdams bovenhuis vol stoelen en stoven. Br. 51 (ik spring maar wat) een beschrijving van de kamer van weduwe Spilgoed (en huize). Br. 55: getrouwe beschrijving van het Maassluisreisje. Br. 56 geeft een getrouwe weergave van het logement van Cootje Brunier. Br. 69: Letje klaagt dat het zo verschrikkelijk tocht in alle vertrekken. In br. 90 bezoekt SB samen met Letje een winkel die vol staat met ‘kistjes en doosjes en kassen, vol heerlyke beuzelingen’. Bezoek wordt bij de de weduwe eerst in de zijkamer gelaten. Br. 126: (Muider)poort, de stadspoorten, Hortus Medicus, Plantage; huize Spilgoed: ontvangkamer op de benedenverdieping, alwaar in de buurt ook de kamer van de weduwe zelve zich bevindt, achter ligt de bediendenkamer en de ‘meidenkamer’ ligt aan de achterkant boven; een verdieping hoger: kamer van SB en Letje die bedden en in ieder geval een stoel en bureau en armstoel bevat, de kamer van Hartog bevindt zich op dezelfde verdieping; een kabinetje met glasraam waarvoor een gordijn hangt ziet uit op de kamer van SB en Letje, en de kamer van deze twee heeft glasramen met uitzicht op de straatkant. Br. 127 voegt weetjes aan de huisindeling e.d. van de woning van ZH toe. Br. 136 geeft informatie over Parijs en omgeving (en heeft het cliché-beschrijven hier niet méér de funktie van karaktertekening van de beschrijver dan het geven van een reisbeschrijving óm de reisbeschrijving?). Br. 138 beschrijving van Versailles en Fontainebleau. Br. 139 geeft het verhaal van SB zelf waarin zij haar ‘hachelijke’ avontuur uitgebreid uiteenzet en een zeer nauwkeurige weergave (lijkt) te geven van de ‘ruimte’. En zo voort, en wat hier bovendien ten gevolge van de hinkstapsprong niet is genoemd. | |||||||||||||||||
[pagina 539]
| |||||||||||||||||
dit geeft toch wel enige indicatie over het moment van trouwen van SB - alhoewel ik mij hier niet tot exacte tijdsaanduidingen zal laten verleiden. Toch lijkt het niet al te gewaagd te veronderstellen dat Sara op haar twintigste nog een klein half jaar ‘Burgerhart’ is geweest alvorens ‘Edeling-Burgerhart’ te worden. Maar die tijdsaanduidingen doen er hier feitelijk niet meer zoveel toe, het mag gerust minder grijpbaar worden, Burgerhart's ‘Historie’ is immers feitelijk voorbij. Nu wordt alleen steeds meer duidelijk wat de mogelijk belangrijkste funktie van het boek is kwestie is: voorbeeld op het gebied van inkadering in de traditionele gang van zaken, ‘leven zoals het een vrouw (en een man) betaamt’. In brief 167 weer tijdgegevens: HE is ‘voor drie dagen’ met hoofdpijn thuisgekomen, zij is niet van zijn stonde geweken; br. 168 deelt mee dat de weduwe Spilgoed ‘binnen agt dagen’ bij Sara zal zijn om haar te helpen bij de bevalling; en zo zijn er nog wat detailpunten te noemen. In br. 171 is het dan (weer) zo ver: ‘Gister avond elf uuren, verloste onze jonge Vriendin van een schoon gezont Kind’ (804), en het zal geen verbazing wekken dat deze eerste een ‘zoon’, pardon ‘Zoon’ is, ‘een sterken Jongen’, ‘een schone Jongen’ (805). In br. 172 is Sara's eerste drie weken oud (808). Tussen brief 172 en 173 ligt een periode van 4 à 5 jaar: AB is dan namelijk zesenvijftig (817); SB vijf- à zesentwintig). Dit zou mede bevestigd worden door br. 174 waarin Letje B. - een jaar na SB getrouwd, twee kinderen heeft waarvan er tenminste één praat (821); Sara komt bij haar op bezoek met haar ‘twee oudsten’: Sara heeft m.a.w. tenminste drie kinderen. De ‘Nareden’ vermeldt dan tenslotte over Sara dat deze ‘zedert tien jaren, zeer gelukkig leeft met haren braven Man, en reeds Moeder is van vyf aartige Kinderen’ [825].
Resumerend:
Kortom: een suggestie van ‘tijdloosheid’? Mmnee. Is de opmerking van Buijnsters terecht wanneer hij stelt dat er geen seizoensaanduidingen worden gegeven, dat het weer - op een hoge uitzondering na - ‘ideaal mooi en stabiel’ is.Ga naar eindnoot8 Br. 6: uitnodiging om buiten in het tuintje te komen zitten; br. 10: Sara krijgt spinazie voorgeschoteld (restant schranspartij ZH en broeder B.); br. 30: regen; br. 31: Sara wordt uitgenodigd voor een wandeling; br. 51: zon; br. 55: de morgen was heerlijk; br. 81: zeer fraai weer; br. 84: Letje's tante hoopt SB en de weduwe Spilgoed nog ‘deezen zomer’ op hun buiten te mogen ontvangen; br. 126: de dag begint rond half vier aan te breken; br. 163: ongunstig jaargetijde, maar nog niet het strengste van de winter; br. 174 het weer is guur. In het nauwkeurig te volgen gedeelte van br. 1 - 155 lijkt het er verdacht veel op dat we van eind lente de zomer in lopen: het weer is dan meestal redelijk tot zeer fraai. Het is | |||||||||||||||||
[pagina 540]
| |||||||||||||||||
[pagina 541]
| |||||||||||||||||
‘Huize Spligoed heeft iets van de locus amoenus met onmiskenbare trekken van de rococo-idylle. En wie idylle zegt, denkt onmiddellijk ook aan de tijdloosheid van het duurzaam geluk dat in een ideale omgeving gesitueerd wordt’, concludeerde Buijnsters.Ga naar eindnoot10 Zo als zo langzamerhand wel duidelijk is geworden kijk ik toch op een andere wijze tegen Sara Burgerhart aan. Wat betreft de traceerbaarheid van ‘tijd’ en ‘ruimte’ geldt datgene wat ik het eerste gedeelte van dit artikel als motto meegaf: ‘Men hoort verre, dat de Winter kout is: maar als de maan vol is, schynt zy overal’.Ga naar eindnoot11 En er wordt zeer bewust en relevant met ‘tijd’ en ‘ruimte’ omgesprongen. Zo is het bijvoorbeeld wel belangrijk te weten waar SB woont (Keizersgragt), minder waar de woonstede van AW is ( - gragt). SB stáát op alle niveaus centraal, en mededelingen gedaan over ‘tijd’ en ‘ruimte’ dienen om óf haar situatie te verhelderen, er iets aan toe te voegen, óf gelden vergelijkenderwijs t.o.v. degenen die tot haar buitenwereldcontacten behoren. Idyllisch? Liefst 832 (824+VIII) pagina's lang worden we geconfronteerd met een ‘Historie’ waarin - zoals al eerder gesteld - Geld-Geloof-Gareel een belangrijke rol spelen. Sara Burgerhart biedt een uiterst grijpbare (en blijkens de reacties van tijdgenoten, ook een zeer herkenbare) spiegeling van een leven in de (upper)middle class. Alles straalt DE (en dan bedoel ik ook DE) norm uit, een knusse ‘hoe hoort het eigenlijk?’, waarvoor het volgende citaat als treffend voorbeeld moge fungeren: ‘Hoe, is negen uuren geen behoorlyke tyd om aan tafel te gaan? Eet uwe Moeder ooit vroeger?’.Ga naar eindnoot12 Het wel/niet ‘du ton’ spreken, denken, handelen, leven van de genoemde groep voor dezelfde groep,bepalers/consolideerders/conserveerders van DE norm die ‘heilig’ voor allen zou moeten (behoren) te zijn. Wanneer we het jaar van verschijnen van Sara Burgerhart, 1782, nu nog eens memoreren, krijgt het onomstotelijke exemplarische karakter van het boek dat alleen al daarom in dit geval grijpbaarheid van ‘tijd’ en ‘ruimte’ eiste er een extra dimensie bij in het aangeven van mogelijke verklaringen waarom het werk in kwestie zo uiterst rap gecanoniseerd, heilig verklaard werd. Ik beperk me tot de twintig jaar vóór 1782 waarin - zoals eerder in dit tijdschrift gezegdGa naar eindnoot13 - een gedurige eerste-staps ‘feministische’ beweging te constateren valt, een zich op velerlei manieren ver- en afzetten tegen masculiene normen en waarden. Sara Burgerhart zou zich ook kunnen laten lezen als een anti-feministisch boek in die zin dat het de ‘traditionele’ normen en waarden trouw verklaart. Als zodanig kan het door de andere partij, de Bewakers van De Norm, als uiterst bruikbaar zijn gecodeerd in de ‘strijd’ tegen degenen die ‘gevaarlijke’ maatschappelijke veranderingen voorstonden. SB zelf is binnen dit kader niet voor niets wees, omgeven door zogenoemde wijze vrouwen en een oom als AB en voorzien van een vriendin waar zij op het einde van de ‘Historie’ bijna de dubbel van wordt, AW. En SB maakt een aardig groeiproces door. Van een uitspraak als bijv. Wy Meisjes worden, meest allen, op eene zeer kinderagtige wyze opgevoet. Men schynt omtrent het bestaan onzer zielen als rechtzinnige Muzelmannen te denken. Ons postuur, onze kleur, onze houding, trekken al de zorgvuldigheid: men leert ons de kunst van behagen, en hierom krygen wy dans-, en zingmeesters, en hierom moeten wy 't Fransch, 't Ombre leren, enz. Ik beken, dat een Meisje ten minsten niet gekker zyn moet dan ik nu ben, om, voor dat zy oud en lelyk wordt, te begrypen, dat alle deeze fraaiheden niets zyn dan bywerk; dat zy zo wel denken kan als haar Broer Piet, haar Neef Jan, haar Oom Gerrit. Het getal dier Meisjes is grooter, dan men gelooft dat het is; doch wat zullen wy, arme Zieltjes, evenwel doen, als wy zien, dat onze aan- | |||||||||||||||||
[pagina 542]
| |||||||||||||||||
staande Heren en Meesters zo verheven van verstand zyn, dat zy ons idoliseeren om die Beuzelingen; en mooglyk, (om hun eigen zelfs wil) geredelyk ontslaan van alles, dat in 't oog der reden verdienstelyk is.Ga naar eindnoot14 komt zij in navolgende brieven tot ‘aanvaarding’ van de noodzaak van het sluiten van een huwelijk (d.w.z. het vanzelfsprekend nemen van een zogenoemde vanzelfsprekendheid), en via haar ‘inkeer’ -brief 163 waarin zij zich van haar levenswijze als negentienjarige distantieert, belandt zij dan in brief 172 bij De ondervinding alléén is in staat om u te leren, wat het is, Moeder te zyn. Gy weet, ik was altoos een kindergek, maar myn Hemel! wat onderscheid! Hoe is 't mooglyk, dat er Vrouwen zyn kunnen, die onverschillig zyn omtrent deezen Huwelyks-zegen! Nu, dunkt my, ben ik eerst regt getrouwt. Nu is myn Edeling my nog oneindig dierbaarder.Ga naar eindnoot15 En het wegje is daarmee voor honderd procent uitgekomen op De Weg. Maar, daar had ik het nu eigenlijk niet over willen hebben. Daarom mogelijk een volgend keer over déze Sara geboren Burgerhart?
Tungelroy, wintermaand/wintermaand.
|
|