Spektator. Jaargang 5
(1975-1976)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 338]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat geeft het eeuwige aan de ontroering?
|
al. | 1 | - één zin, 6 woorden |
al. | 2 | - 4 zinnen |
al. | 3 | - 4 zinnen |
al. | 4 | - 5 zinnen |
al. | 5 | - één zin, drie woorden, gelijkluidend aan alinea 11 |
al. | 6 | - 9 zinnen |
al. | 7 | - 3 zinnen |
al. | 8 | - 8 zinnen |
al. | 9 | - 3 zinnen |
al. | 10 | - 5 zinnen |
al. | 11 | - één zin, drie woorden, gelijkluidend aan alinea 5 |
al. | 12 | - één zin, 6 woorden |
Dat wordt al wat moeilijker, nietwaar?
En dan komt daar nog 't een en ander bij. Met dat korte zinnetje van drie woorden, dat alinea 5 uitmaakt, zegt de schrijver dat in de voorafgaande alinea's 3 en 4 het voornaamste gezegd is; hij sluit zijn stukje eigenlijk voortijdig af. Wat er in de volgende alinea's 6, 7 en 8 ter sprake komt, noemt hij bijzaken.
Als die bijzaken daarna in de alinea's 6, 7 en 8 toch maar genoemd zijn, enigszins schouderaphalend, dan begint alinea 9 met een tegenstellend ‘Maar’.., en inderdaad komen nu de werkelijk belangrijke dingen opnieuw aan bod: een herhaling van alinea 3 en 4, bijna woordelijk, alleen in omgekeerde volgorde, dus alinea 3 komt terug in alinea 10, en alinea 4 komt terug in 9.
Om het maar weer even voor ogen te brengen:
al. | 1 | } inleidend | |||
al. | 2 | } inleidend | |||
al. | 3 | } belangrijk! | |||
al. | 4 | } belangrijk! | |||
al. | 5 | - ‘het gaat om alinea 3 en 4’ | |||
al. | 6 | } het overige. ‘Nou ja..’ | |||
al. | 7 | } het overige. ‘Nou ja..’ | |||
al. | 8 | } het overige. ‘Nou ja..’ | |||
al. | 9 | } ‘Maar..(alinea 4) | |||
al. | 10 | } ‘en..(alinea 3) | |||
al. | 11 | - ‘het gaat om alinea 9 en 10’ (= 4 en 3) | |||
al. | 12 ‘En dan komt er nog iets bij’. |
Nou ja, zó kunt u het natuurlijk niet in een handomdraai. Zeker niet, als ik u nog zeg, dat de dingen en handelingen die genoemd en herhaald worden, samen zowat één derde van het totaal aantal woorden uitmaken. De herhaalde noties zitten namelijk niet alleen in die elkaar spiegelende alinea's 3, 4 en 9, 10. Er wordt veel méér herhaald, kijkt u maar: (ik geef de herhaalde noties letters, een herhaling binnen eenzelfde alinea krijgt een verdubbeide letter)
al. | 1 | ||||||||
al. | 2 | A - | |||||||
al. | 3 | A -B-C-D | |||||||
al. | 4 | -EE -F-G | -H | ||||||
al. | 5 | -I- | |||||||
al. | 6 | H--J-K | -L | ||||||
al. | 7 | J-KK | |||||||
al. | 8 | K | - | -MM | |||||
al. | 9 | EEE-F-GG- | - - | -L | |||||
al. | 10 | AA-B-C-DD | |||||||
al. | 11 | -1- | |||||||
al. | 12 |
Als u een raampje tekent rondom de groep die met J begint en met de dubbele M eindigt, dan ziet u dat óók die ‘onbelangrijke’ zaken uit de middenalinea's 6, 7 en 8 steeds maar om en om worden gedraaid. Hetzijn wel àndere zaken dan in 3, 4 en 9, 10. ‘Bijzaken’ liet ik ze zoëven door de schrijver noemen, maar hij zègt letterlijk: ‘zakelijkheid’. Doodgewone, medemenselijke, aardse dingen zou men ook kunnen zeggen, die in een komisch of boertig licht worden gezet. Zo bestaat de dubbele M uit een volkse woordspeling rondom een zeker lichaamsdeel, - nee, niet specifiek manlijk of vrouwlijk, maar men heeft er toch liever geen weet van in het openbaar, en veel lezers zal daardoor de woordspeling wel ontgaan. Kijkt u straks maar even, als ik u de sleutel op de herhaalde elementen heb gegeven.
Toch zit er bij die profane elementen van de middenalinea's ook nog één element uit de ‘hemelse’ alinea's 3 en 4, namelijk H, helemaal links in alinea 6. Dat wordt door de schrijver zelf ook duidelijk als uitzondering gegeven. En evenzo perme-
ëert vanuit de middenalinea's een aards element, L, in de weer hemels wordende alinea 9. Er is dus scheiding, maar ook osmose tussen ‘hemel’ en ‘aarde’.
Voor we nu naar de tekst in vivo gaan, nog een opmerking overde zinsbouw, en daarmee over de stijl. Van de 45 zinnen waar het stukje uit bestaat, hebben er meer dan de helft geen persoonsvorm. Ze bestaan uit noties, dingen die alleen genoemd worden, met soms een bijzin er aan vast geknoopt. De tekst krijgt daardoor een opsommend karakter, zoals een korte notitie voor privé gebruik kan hebben. In enkele trekken, bijna stootsgewijs, wordt ons iets meegedeeld. Dat zeven zinnen beginnen met ‘En’.., draagt daar natuurlijk ook toe bij.
Intussen zullen sommige lezers nu wel weten om welk stukje het gaat, en dus ook, hoe de ‘geconstrueerde onderbouw’, hierboven beschreven, iets van ‘eeuwigheid aan de ontroering’ geeftGa naar eindnoot14.. Lezers van dit blad hebben het allemaal ooit wel eens onder ogen gekregen. Het is geschreven in 1942, samen met andere stukjes gedrukt in '46 en herdrukt in '47 (beide keren echter in niet meer dan 250 exemplaren, waarvan vele onverkocht bleven en in het begin van de jaren '50 werden zij verramscht à ƒ 0.29); daarna is het met eerder gepubliceerd, groter werk samengevoegd en tot minstens tien keer toe herdrukt in steeds grotere oplagen, tot de laatste van vierduizend; in 1961 is precies dit stukje nog eens opgenomen in een bundel nieuw werk, en ook die is met zijn vijfde druk intussen al in tienduizendtallen verspreid. Tenslotte heeft het dan ook nog tweemaal in een boekenweekgeschenk gestaan, in 1955 en in dit jaar, 1975. U kent dus al Nescio's
(Vervolg van dit artikel op p. 369.)
- eindnoot14.
- Het motto is ontleend aan Nescio's verhaal ‘Een lange dag’ (aanvankelijk in Kristal, letterkundige produktie 1935; in Boven het dal heeft dit stukje als titel ‘Het begin’). Wat de spreker van deze orakeltaal - Sam - in de zin heeft, is zijn vriend, en mij, bepaald niet duidelijk. De speelse toepassing op mijn artikel zal de lezer echter wel begrijpen.