Spektator. Jaargang 4
(1974-1975)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 617]
| |
‘Hoop is doch de ziel van t leven’. Twee brieven van Elisabeth Maria Post aan Charlotte Louise van der Capellen
| |
[pagina 618]
| |
dikwijls een rol. Over het algemeen is dit in verband gebracht met het z.g. modeverschijnsel der sentimentaliteit, maar E.M. Post was niet dermate aan mode onderhevig dat een literair voorbeeld haar zonder meer tot navolgen kon brengen. Veel voorkomende thema's in haar werk, als vriendschap, natuurliefde, landleven, gevoel, onsterfelijkheid etc., zijn door haar in de eerste plaats doorleefd en pas in de tweede plaats herkend in bewonderde literaire werken. Zo staat het blijkens deze brieven ook met de melancholie! E.M. Post onderscheidt melancholie die veroorzaakt wordt door ‘bezwarende omstandigheden’, en melancholie die optreedt ondanks gelukkige omstandigheden. De eerste soort kan door inzicht van de rede en troost van de godsdienst snel genezen. De tweede soort echter, die schijnbaar zonder aanleiding ontstaat, dient men met behulp van medicijnen te bestrijden. Deze melancholie is sterk: alles in het leven wordt bedekt onder ‘een zwart floers’ en de bloemen die God op's mensen levenspad zaait, kunnen niet meer geplukt worden. Blijkens E.M. Posts gedicht ‘De melancholie’ wordt zelfs de geliefde natuur voor de lijder ‘een aaklig graf’Ga naar eind7. E.M. Post schrijft aan Charlotte, die blijkbaar ook melancholische aanvallen kent, dat ‘met geen zieke zoo veel medelijden [heeft] dan met een mensch die daar aan onderhevig is’. Ze noemt ‘zwakheid van zenuwen of verstoppingen’ er de oorzaak van - geheel volgens de opvattingen van haar tijd.Ga naar eind8 Een ‘regt gevoelig boek’ kan naast medicijnen een goed middel zijn om de melancholie te bestrijden, aldus Post tot haar vriendin. Over de compositie van het merkwaardige prozawerk Reinhart, of natuur en godsdienst (verschenen 1791-1792Ga naar eind9) geeft de eerste brief ook enige informatie. Dit werk, dat de reis van een jonge planter naar Guyana beschrijft en zijn vestiging aldaar, verdient beslist een nader onderzoek - o.a. als exotische roman waarin de thema's slavernij en ‘goede wilde’ een belangrijke rol spelen en als roman-in-brieven. Elisabeth Maria bespreekt de inhoud kennelijk met Charlotte; in deze brief bijv. het probleem van de vriendschap. Reinhart heeft niet genoeg aan de goede wilde Violet (‘daar hij neger blijft, niet diep denkend, niet geschikt om hem te raden’); de planter Edelhart is (natuurlijk!) een goed mens en een goede vriend voor Reinhart, maar heeft afwijkende godsdienstige opvattingen, zodat Reinhart blijft verlangen naar zowel zijn correspondentievriend Karel, als naar een vrouw om lief en leed mee te delen. Een van Charlottes broers vindt de rol die Reinharts hond Cherie toebedeeld krijgt, te sentimenteel. E.M. Post verdedigt zich door te wijzen op het isolement en de eenzaamheid waarin Reinhart verkeert. Zijn plantage heet niet voor niets ‘solitude’ (zij het dan ‘l'heureuse solitude’). Door zijn levensomstandigheden heeft hij ‘veel tijd en veel stof om gevoelig te peinzen’. Opvallend is dat E.M. Post met geen woord spreekt over haar broer Hermanus Hillebertus Post die zich als planter aan de Rio Demerary in Guyana gevestigd had en van wie toch een groot deel van de kennis van natuur en zeden van Guyana afkomstig moet zijn geweestGa naar eind10. Duidt dit op een grotere fictionaliteit van de Reinhart dan meestal wordt aangenomen? Volgens J. Koopmans e.a. zou Reinhart de ‘geïdealiseerde broer’ van de schrijfster zijnGa naar eind11; Brandt Corstius daarentegen ziet in ‘Reinhart in de West’ ‘de travestie van Elisabeth Maria Post op de Veluwe’Ga naar eind12. De brief van Elisabeth Maria aan Charlotte stelt Brandt Corstius in het gelijk; over de broer wordt niet gesproken en Elisabeth schrijft onder meer over Reinhart: ‘daar ik hem gaarne natuurlijk tekende, heb ik mij geheel in zijn plaats gesteld’. | |
[pagina 619]
| |
Behalve door het stadsleven wordt E.M. Post blijkens deze eerste brief ook gekweld door het ontbreken van een zielsvriendschap. Weliswaar is de verhouding tot haaz beide zusters goed, ‘maar het is nog iets anders de geheime gewaarwordingen van het hart open te leggen en maar een belang, eene smaak en neiging te hebben. dit zegt veel meer en in dien zin heb ik in de geheele stad geen vriendin en ik gevoel dit dikwils met een zeer pijnelijke gewaarwording, want van een ogenblikkelijk bezoek bij zulk een wezen [...], zou dikwils de rust en vreugd van geheele dagen voor mij afhangen’. Hoewel E.M. Post dikwijls lijdt aan haar‘condition humaine’, erkent ze als altijdGa naar eind13 de goddelijke voorzienigheid, wat inhoudt dat ze tracht tevreden en gelukkig te zijn, ‘in de hoop op beter en op vriendschap en op genot der verbeterde onsterfelijke natuur in de andere wereld. hoop is doch de ziel van t leven’Ga naar eind14.
De tweede brief kan ons vooral inzicht verschaffen in de godsdienstige opvattingen van beide correspondenten. In de eerste plaats is de ernstige ziekte van Elisabeths moeder aanleiding om tamelijk uitvoerig te schrijven over het sterven, de troost van een christen, en het weerzien in het hiernamaals (‘het wederzien in het ander leven’). E.M. Post heeft de gelaten godsvrucht waarvan haar moeder op haar sterfbed blijk geeft, als zo leerzaam ervaren, dat zij Charlotte ersoms bij aanwezig heeft gewenst. Elisabeth Maria is kennelijk voortdurend bezig haar ‘lieve lotje’ te onderwijzen. Meestal vraagt Charlotte haar om advies. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het antwoord dat Elisabeth geeft op Charlottes brief: ‘gij zegt lieve vriendin, gij wilde wel eens verzekering hebben dat gij tot die gelukkige menschen die zalig zullen worden behoord’. E.M. Post beleert haar vervolgers over ‘de weg om zalig te worden‘. De mens moet open staan om de ‘hartveranderende genade’ te ontvangen. Godsdienstigheid en rechtzinnigheid alleen zijn niet genoeg in Elisabeths ogen, zoals blijkt uit haar oordeel over de Arnhemse predikant-letterkundige Johannes Cornelis BootGa naar eind15: hij heeft geen ‘regt opgeklaarde gedachten nog ervaringen van het wezenlijk christendom’. Daarmee behoort ds. Boot heel duidelijk niet tot de z.g. bevindelijken, in tegenstelling tot Elisabeths broer ds. Evert Johan PostGa naar eind16, die volgens de brief een alleszins piëtistische preek heeft gehouden n.a.v. Matth. 22:4 ‘alle dingen zijn gereed’. Dr. C. van de Ketterij zal in het ‘Bevindelijk naschrift’ nader ingaan op de mate waarin het taalgebruik en de gedachten van beide brieven bevindelijk zijn. In verband niet hun geloofsopvattingen worden voorts enkele auteurs besproken: Gellert, Hermes, Van Loo, Blair en Young. E.M. Post houdt ‘hartelijk veel’ van de populaire moralist Christian Fürchtegott Gellert (1715-1769), van wie ze in de Reinhart de Moralische Vorlesungen en de Geistliche Oden und Liedern noemt. De romanschrijver Johann Timotheus Hermes (1738-1821), bekend door Miss Fanny Wilkes en Sophiens Reise von Memel nach Sachsen, wordt Charlotte in feite afgeraden, omdat hij niet in alle opzichten rechtzinnig genoeg schijnt te zijnzoals vele Duitsers. Haar voorkeur voor de Duitse literatuur spreekt E.M. Post dan ook niet zonder voorbehoud uit: ‘ik houd onbegrijpelijk veel van duitsche schriften, maar in godsdienstige moet men ze zeer voorzigtig leezen’. De Ootmarsumse predikant Johannes van Loo (1754-1797) wordt Charlotte aanbevolen als een beter gids. Omstreeks 1790 was hij vooral bekend om zijn preken, zijn Leerredenen (1784-1789); pas jaren na zijn dood werd zijn Dagboek gepubliceerd (1814), | |
[pagina 620]
| |
waaraan ook een zekere bevindelijkheid niet vreemd isGa naar eind17- wat overigens niet hoeft te verbazen bij een bewonderaar en navolger van de Züricher predikant-letterkundige Johann Kaspar Lavater. Van de Engelse dichters kent ze Robert Blair (1699-1746), bekend door het mortuaire leerdicht The Grave, alleen van naam. Ze wil Lotje ‘niet heel aftroonen’ van Edward Young (1683-1765), de dichter van de Night Thoughts on Life, Death and Immortality, al ziet ze kennelijk gevaren in de somberheid die door zijn geschriften wordt opgewekt: ‘drijft die u meer aan tot het gebed tot den zaligmaker [...] - of doet het u zugten bij u zelven en meer gevoelig worden voor het ongeluk dat gij in de wereld gezaait ziet?’ In het laatste geval zou de gevreesde melancholie immers weer kunnen toeslaan. De tweede brief eindigt nogal abrupt. Wie Duvoisijn is over wie gesproken wordt, is niet duidelijk; de eigennaam van degene die iets over Charlottes optreden gezegd zou hebben, is onleesbaar
We kunnen tenslotte twee dingen concluderen uit deze brieven: 1o. een tamelijk grote piëtistische inslag - groter dan ik in de levensbeschrijving van E.M. Post durfde te formuleren (zie verder het ‘Bevindelijk naschrift’ door Dr. C. van de Ketterij); 2o. de grote overeenstemming tussen literatuur en leven: de tegenstelling stads- en landleven, de sterke neiging tot melancholie, de bijna existentiële noodzaak van een zielsvriendschap, de worsteling met problemen van leven, sterven en eeuwig leven - deze thematiek van de eindachttiende-eeuwse literatuur, die zo gemakkelijk als modeverschijnsel verklaard wordt, is bij Elisabeth Maria Post persoonlijk doorleefd! | |
VerantwoordingGa naar eind18De beide brieffragmenten bevinden zich onder inv. nr. 424 in het Familiearchief Van der Capellen, dat berust in het Rijksarchief van Gelderland te Arnhem. De eerste brief kan gezien de inhoud op winter 1791/1792 gedateerd worden; de tweede brief met minder zekerheid op voorjaar 1792Ga naar eind19 Brief 1 bestaat uit een in de breedte dubbelgevouwen vel.De twee bladen die zo ontstaan,zijn aan beide zijden beschreven. Blad 1 recto begint met ‘Lieve beste vriendin’Ga naar eind20; blad 2 verso eindigt met ‘geen waare melancholie noem’. De brief is ongedateerd en ongesigneerd. De tekst is duidelijk onaf. De bladzijdeafmeting is gem. 22,5 × 19,3 cm. Brief 2 bestaat eveneens uit een in de breedte dubbelgevouwen vel. De twee bladen zijn aan beide zijden beschreven. Blad 1 recto begint met ‘Eindelijk lieve lotje’; blad 2 verso eindigt met ‘zeide met een lachend gezigt dat gij’. Van blad 1 ontbreekt een stukje aan de rechter bovenhoek, zodat enige tekstge- | |
[pagina 621]
| |
deelten wegvielen. Voor zover mogelijk heb ik deze ontbrekende tekst gereconstrueerd: tussen vierkante haken. De brief is ongedateerd en ongesigneerd. De tekst is duidelijk onaf. De bladzijde-afmeting is gem. 22,7 × 18,3 cm. Omdat de oorspronkelijke brieven vrijwel geen interpunctie bevatten, zijn door mij ter wille van de leesbaarheid komma's en punten toegevoegd. De aandachtstreepjes en andere interpunctiemiddelen behoren tot het origineel. Onleesbare tekstgedeelten zijn als volgt aangegeven: [...]. Omdat E.M. Post de y, de ẏ en de ÿ willekeurig door elkaar gebruikt, heb ik consequent één spelling aangehouden, de ij. | |
[Brief 1]Lieve beste vriendin, wat is die tijd toch een wonderlijk ding! hoe zwaar is haare last voor sommige menschen, terwijl zij voor anderen als een damp weg vliegt. dit denk ik alle avond als de dag weg is zonder dat ik mijn plannen voor de helft heb afgedaan - Het is doch buiten liever, de dag is langer wanneer zij niet gestolen word door een menigte stadsche bezegheden en moeite, vooral zulk een stil Landleven als gij begeerd, op den Boedelhof zult gij ook nog als een tijd en stilte rovende bezoeken ontfangen. Het is wel lief voor het hart gelieft te zijn en veel vrienden bezoeken te ontfangen - maar er is toch veel lastigs en veel vermoeiendst in. hoe dikwils moet men over deze en geene onderwerpen het zelfde 3 maal op een dag zeggenhoe zelden is de conversatie op zulk eenen toon gestemt dat zij 't hart of't verstand regt verlevendigd - hoe dikwils snak ik dan na de stille hut in een bosch daar ik van alle gewoel als ik het niet zogt, afgescheiden was en alleen van mijn boeken en inktkoker omringd was. o hoe veel winst zou ik dan dunkt mij met de tijd kunnen doen - maar aan den anderen kant hoe veel sombere uuren zou ik daar in melancholique tijden slijten, want dan verliezen boeken en penne hunne kracht en een onverschillige Conversatie kan somwijl schoon men die met tegenzin begind, meer afwending geven dan het schoonste boek. want tegen regte melancholij, ja dat zeg ik lieve lotje, valt niet veel te resoneeren. ijmant die deze niet kend en alleen maar bezwaardheid van gedachte voor melancholie houd kan dit niet begrijpen, maar ik begrijp dit zoo duidelijk dat ik met geen zieke zoo veel medelijden heb dan met een mensch die daar aan onderhevig is - melancholie die een oorzaak heeft in bezwarende omstandigheeden - is door de reden, door het regt inzien van de dingen, door zich door troost van den Godsdienst te herstellen - maar die melancholie die ik bedoel niet. want dikwils zeide mij mijn verstand dat ik alles had wat ik begeerde - dat ik met bijzondere voorregten van god beschonken was. ik vergeleek mijn vorige en tegenwoordige omstandigheden en vond niet dan dankstof. ik had geen begeerte na eenige lotsverwisseling, maar ik gevoelde maar dat ik in t midden van al dat geluk ongelukkig was en niet genieten kon wat God mij gaf, nog de bloemen plukken kon die god op mijn weg gezaaid had. ik gevoelde dat ik aakelig naar | |
[pagina 622]
| |
op alles een zwart floers verspreid zag en alle standen, alle menschen, alle lotgevallen niet anders dan door dit floers kon heen zien en treurig over alles was - ik kon mij niet verbeelden somwijl, hoe ijmant van goeder harte lagchen kon en heb meer dan eens gedacht: ach was ik maar niet aanwezig. deze melancholie overviel mij somwijl op een ogenblik zonder dat ik eenige reden had en ik ken geen naarder toestand dan dezen in een hooge graad - en er is geen middel tegen dan den apotheek, daar zwakheid van zenuwen of verstoppingen zijn er de oorzaaken van is en ik heb in die tijd daar ook heul gezogt en enigsints gevonden. kund gij 't bijna wel geloven dat ik die zoo veel aanleg tot natuurlijke vrolijkheid in mijn temperament heb, zulke vlagen van melancholie kon hebben - uw treurigheid lieve lotje die in uw ziel heerscht, is dunkt mij iets van deze soort en dan geloof ik vast dat gij er zenuw versterkende middelen tegen gebruiken moet. gij zegt dat gij gelooft dat een weinig ongevoeliger voor zulk een mensch goed zou zijn, doch dit weet ik niet. het gevoel op zig zelfs maakt ons zoo zeer vatbaar voor 't vrolijke als voor't droevige en voor ijmant die geen bijzondere smertelijke wederwaardigheden, voor al die getuigen van de schoone natuur is, leverd de wereld meer vrolijke dan droevige tooneelen op en die vrolijke kunnen tot een ruim tegengift tegen dezelve strekken - en komt dan de godsdienst hier bij, hoe sterk werken dan die samen om vreugde op het pad des gevoeligen te zaaien - Een regt gevoelig boek dat uit het hart geschreven direct tot het hart spreekt en op het gevoel werkt, heb ik voor mij altoos het beste gevonden om die doode naarheid der melancholie te verdrijven, al was het onderwerp ook nog zoo treurig - mijn ziel verplaatste zig dan in de omstandigheden die mijn boek tekend en ik vergeet voor een poos dat zij in een lighaam huist dat haar zoo veel onaangenaame gewaarwordingen veroorzaakt en daarom geloof ik niet dat de Reinharts juist kwaad zijn voor de droefgestigheid - vooral niet daar hij al zijn treurigheid matigt door reden en godsdienst. als Reinhart in nu al zoo treurig is lieve meid, wat vangt ge dan aan op het einde daar hij van zijn lieve wederhelft berooft kwijnend leeft en geen enkel greintje van vreugde op de wereld meer geniet en moedeloos na zijn vaderland wederkeerd. maar waarom vind gij hem op guiana godsdienstiger dan op de zee, dat dunkt mij niet - ziet hem in elke ontmoeting, hij vind overal een goede wijze voorzienigheid en kend die voor hem vaderlijk. uw verbeelding heeft goed gewerkt, Reinhart zal nu op L heureuese solitude gelukkiger leven dan te vooren. hij zal regt dankbaar zijn, hij zal in een hut woonen en arbeiden in 't zweet van zijn aangezicht. hij zal een naderhand een beter wooning bouwen, voorspoed hebben in veld en boomgewasschen, die alle beschrijven. Hij zal het hout tot zijne wooning boven in 't land in de eeuwen heugende bosschen gaan zoeken - en zijn wooning, zijn heel solitude zal kenmerken dragen dat vriendschap en godsdienst zijn hart bezield - violet zal zijn vriend worden, in een zekeren zin, maar daar hij neger blijft niet diep denkend, niet geschikt om hem te raden, daar zal hij altijd om zijnen karel blijven zugten - en Edelhart is ook zijn vriend, maar denkt in t godsdienstige anders dan hij; enfin hij is wel heel dankbaar op solitude, maar niet volmaakt gelukkig want hij verlangt naar eene wederhelft en kan geen vrouw na zijn hart onder de rijke meisjes van dat land vinden. eindelijk vind hij die, bemind haar en word bemind van een gelijkgestemde deugdzaam vrouw en dit alles met nog meer bijzonderheden is den inhoud van het 2e deel, dat ik in 't begin van 't andere jaar u denk te zullen kunnen zenden. Maar mijn arme cherie zal er nog wat van krijgen van uwen broeder, want cherie moet ook sterven eer hij nog zijn vriendin vond toen hij alleen was. denk eens hoe dit vallen moest; wat ben ik blij dat gij cheris partij tegen uwen broeder getrokken | |
[pagina 623]
| |
hebt en hem zoo overredend overtuigd heb met zijn eigen gedrag - en denk er dan nog bij, om den hond en alle trekken die anders wat al te sentimenteel schijnen te verschoonen, denk er bij dat Reinhart niet in de groote wereld, veel minder aan het hof leefde daar de ziel van het gevoeligste mensch een andere wending krijgt, maar denk dat hij altijd alleen - en ver van zijne geliefde voorwerpen veel tijd en veel stof heeft om gevoelig te peinzen en gewaarwordingen moet hebben die in andere omstandigheden vervliegen zonder werking. dit moet gij u dan ook voorstellen wanneer gij in t tweede deel zijn verliefde of na liefde verlangende luimen ziet - want daar ik hem gaarne natuurlijk tekende, heb ik mij geheel in zijne plaats gesteld en hem zoo mij docht altijd als een eenzaamen bewoner van solitude doen werken. Nu ken ik uw zuster dunkt mij al nader uit uwe beschrijving en ik versta u ook dat gij zegt dat met al haare verdiensten uwe liefde meer zusterlijk dan vriendschappelijk is - ik versta dit om dat ik het bij eigen ervaring in beide mijne zusters zoo duidelijk ken; onze temperamenten, karakters, genie en smaaken, alles verschilt - wij houden alle drie in zoo ver heel veel van elkander, dat wij elkanders geluk zouden bewerken - wij deelen alle onze ontmoetingen aan elkander mede, maar het is nog iets anders de geheime gewaarwordingen van het hart open te leggen en maar een belang, eene smaak en neiging te hebben. dit zegt veel meer en in dien zin heb ik in de geheele stad geen vriendin en ik gevoel dit dikwils met een zeer pijnelijke gewaarwording, want van een ogenblikkelijk bezoek bij zulk een wezen zoo het er was, wanneer zij mij in sommige gevallen eens raden kon, zou dikwils de rust en vreugd van geheele dagen voor mij afhangen - dat kweld mij zoo wel als het stads leven op zig zelfs. mijn hart is onder die beide dingen niet bevredigd, maar zoekt evenwel gelukkig te zijn in de hoop op beter en op vriendschap en op genot der verbeterde onsterfelijke natuur in de andere wereld. hoop is doch de ziel van t leven. wat is het lief winterweer, ik ga veel wandelen en mijn hart verkwikt bij den aanblik van t open veld. zelfs dorre boomen en leege velden en doodsche bergen hebben een kracht op mijn hart, denk wat de bloeiende natuur voor mij zijn moet. hoe lief tekend gij de herfst af - ik ben regt vrolijk een vriendin gevonden te hebben die in dit opzigt zoo geheel mijne gewaarwordingen deeld en die verstaat. doch de denkbeelden van de rust des grafs die gij bij de stervende natuur gevoeld, zijn zeer naiv - die bezielen mij ook dikwils en die storten mij die zagte droefgeestigheid in die ik eigentlijk geen waare melancholie noem. | |
[Brief 2]Eindelijk lieve lotje zal het eens tijd worden om uw lieve brie[f te be]antwoorden, doch geloof mij, het is mijn schuld niet dat ik het n[og niet] deed - dagelijks dacht | |
[pagina 624]
| |
ik aan u en was onrustig tot gij de oorzaak [van mijn] stilzwijgen wist- Dom. Boot heeft ze u zeker op mijn verzoek gemeld. [ik heb] weeken de hoest gehad - toen kwam dom. Boot bij mij en ik zeide he[m dat ik] mijn eerste krachten wilde gebruiken om u te schrijven - doch da[ags na] zijn bezoek kreeg ik een kramp coliek dat mij drie allernaarste en do[...] de dagen gegeven heeft en zoo zeer te rug zette, dat ik waarlijk geen eer moed gehad heb om te beginnen met het beantwoorden van al de brieven die ik zedert 5 weeken ontfangen heb, als nu. ik word benaauwt en het bloed vliegt mij in mijn anders wat verbleekt aangezicht, als ik aan dien taak denk en ik begin met die brief die mij 't zwaarst op het hart legt en dit is de uwe. nu hebt gij immers niets meer te klagen over mij niet waar, nog rede om mij van verzuim te verdenken, want waarlijk ik verdien het niet. Ik bedank u voor u korte brief met Dom. B., ik zie er uw lief deelnemend hart in. in het grievende lijden dat toen mijn hart verscheurde - na dat ik dezelve ontfing is mijn lieve moeder veel erger geworden en zoo ver heen geweest dat wij anderhalve dag zoo wel als zij zelve, in het denkbeeld waaren dat haarjongste ogenblik op handen was - het was voor een teder kinderlijk hart een alleraandoenelijkst maar een leerijk toneel en ik wilde niet of het had zig vertoond - ik wist wel en geloof het altijd dat het waar geloof in het bange stervens uur alleen, en genoegsaam, vertroost; maar ik heb er nu een nieuwe proef van gezien in mijn lieve moeder. lotje lief ik had u wel eens bij haar gewenscht. O had gij die gelaaten rust gezien, dat hijgend verlangen met het welke de waardige vrouw naar dat zij van ons alle een plegtig, een roerend afscheid genomen, en zig en ons vertroost had met de hoop van wederzien in het ander leven, zij de uuren als telde terwijl het koude zweet (dat haar en ons alle het zweet des doods toescheen) haar geheele lighaam overdekte. de dodelijke benaauwtheid haarer ziekte voelde zij niet door de hoop dat haar lijden haast geleden en haar strijdt volstreden was - wanneer zij ons hoorde schreien - vroeg zij: dit zijn immers traanen van blijdschap? - en wij zeiden: ‘ja voor u zijn wij blijde - en dit was waarachtig - maar hoe zullen wij u missen’ - zij vertrooste ons in dit gemis en wij spraaken meer bedaard over het wederontmoeten in de eeuwigheid als wij verwaardigt mogten worden om meer en meer haare voetstappen te drukken - en kwamen daar zij is. [...] bij tusschen poozen vergat ik mijn eigen lijden, of liever gevoelde dit zeer wel [maar da]cht: ik zal dit daar na wel lijden en deelde als verrukt door de vreugde van mijn [moe]der in haare hoop en wenschte haar zalig - dit alles kan de godsdienst [...]. ik zou u omstandiger veele gezegdens en gesprekken mededeelen en ik geloof uw een aan[genaam ge]noegen verschaffen - waarlijk ik was uit medelijden met mijne moeder [...]k, toen ik merkte dat zij meschien nog wel zou worden opgerigt en [...toen] ik merkte dat ook mijn moeders godsvrugt haar daar in troosten kon [en ik h]aar hoorde zeggen: ‘Nu ik heb mij aan gods wil overgegeeven - ik had het [niet] gehoopt, maar als god mij hier toe roept, zal hij mij ook genade geven om hem te volgen - en mogt ik hem dan op aarde maar verheerlijken’. toen ik die woorden hoorde, o toen was ik blijde en ik juichte in die hoop - die thans al zeer sterk is aangegroeit - mijn lieve moeder wandeld al weer aan onzen arm over de kamer en is behalven haare zwakheid beter dan zij den geheelen winter was. Nu lang genoeg buiten om geschreeven, nu ga ik uw lieve voor 6 weken ontfangen brief beantwoorden. gij zegt lieve vriendin, gij wilde wel eens verzekering hebben dat gij tot die gelukkige menschen die zalig zullen worden behoord - maar lieve meisje wat zou dat voor een verzekering zijn anders als den bijbel. god werkt in onze dagen niet dan door dit middel en geeft nooit geen inspraaken - en wat zouden wij daar mede doen. duizend maal word die verzekering in den bijbel her- | |
[pagina 625]
| |
haald, niet bijzonder tot deze en die maar in t gemeen tot alle zondaars - dat Jesus in de wereld is gekomen om zondaars zalig te maaken - om te zoeken dat verlooren was - tot vermoeide door de zonden en door het omzwerven in de troostelooze ijdelheden roept Jesus: ‘komt tot mij, ik zal u ruste geven - tot dorstige zegt hij: ‘komt tot mij en drinkt’; - al wie zig nu een zondaar, een verlorene, een vermoeide, een dorstige gevoeld, die word immers direct geroepen tot den zaligmaker, die mag tot hem komen om niet alleen van hem die rust, die verzadiging die hij belooft af te smeeken, maar ze dadelijk door het geloof in zijne heilverdiensten met afzien van alle eigen waarde, als een doodschuldige aan te nemen.- Mijn broeder heeft voorleden zondag voor de bediening des Avondm. gepredikt - alle dingen zijn gereed - ik ging voor t eerst te kerke - ik wou dat gij er ook geweest was - hij tekende zoo geheel evangelies en zeer levendig af - Hoe aan gods zijde alles gereed was tot geluk zaligheid van een verlooren zondaar, hoe deze niets te doen had dan dit gerede heilgoed aan te neemen - zoo te willen zalig worden als god ons wil zalig maaken. het geloof toch dat ons eigentlijk zalig maakt - is niet die verzekering - dat wij onder die die gelukkige behooren die door jesus gezaligt zijn - maar het is het geloof aan het getuigenis van, Den heiland dat hij ons als een zondaar zaligen wil - het is dat komen tot hem als een alles behoeftige om uit zijn rijke volheid alles aantenemen dat hij geven wil. zijn geregtigheid tegen onze schuld, zijn verlichtend heiligende onderwijzende geest tegen onze blindheid, onmagt en onwil in het goede - en die hem zoo aannemen zijn kinderen gods en erfgenamen des levens - de vrede die dit aannemen in ons hart uitstort, is het kenmerk van ons geluk - zoo neemt elk zondaar die gelooft voor het eerste aan en zoo moet elk christen, zal hij de vreede gods in zijn hart bewaaren, hem geduurig aannemen - zoo moet hij in zijn jongste ogenblik zijn duizendmaal gedaane geloofskeus vernieuwen, zal hij met ruimte den hemel instappen op welks zaligheid hij hier hoopte - men zou zeggen de weg om zalig te worden is zeer makkelijk, niet waar lieve vriendin - en zij is liet ook waarlijk als genade ons leerd geloven - maarzonderdit is het voor onze natuurlijke hoogmoed een groote verlochening om van al het eige af te zien en ons geheel als verlooren en doodschuldig voor den heiland neder te werpen en het leven alleen met genade te zoeken. wij brengen zoo gaarne iets mede, al was het maar onze goede wil - onze betere denkwijs dan die van andere menschen - onze zugten, onze traanen - en wat dies meer is. t is somtijds moeilijk dooi de dieptens van onze eige misleidend hart om die neiging te leeren kennen. terwijl wij beleiden dat wij niets hebben en onze hoop alleen op Jesus verdiensten gronden - stellen wij dikwils die beleidenis en dat gevoel tot een grond van onze vrijmoedigheid of onze hoop - en dit was het, dit verborgene vertrouwen afhegten op eige verdiensten, dat ik meende in mijn vorige toen ik hier van sprak - Ik wilde niets bijzonders van u zeggen lieve lotje, als in zoo ver gij dit met elk tot god wederkeerend mensch gemeen hebben zoud - en gij neemt het ook niet kwalijk van mij, dit zie ik. gij kund het ook niet doen als gij denkt dat alleen een begeerte tot uwe waare rust het beginsel is. Dat gij treurig word bij t gezicht van al gods goedheden om dat gij er ondankbaar voor zijt, dit versta ik duidelijk - dit gevoel bezield mij ook dagelijks en het was het eerste dat ik mij in mijn eerste jeugd werkzaam maakte omtrent mijne zaligheid - ik zag toen hoe mijn geheele leven ondankbaarheid, schuld en belediging was van een god die niet op hield om weldadig te zijn. kweek die treurigheid aan lieve lotje, zij is de weg tot uwe waare vreugde. laat zij u brengen tot dien zaligmaker die ook voor deze schuld geboet heeft - | |
[pagina 626]
| |
Gij houd veel van Gellert, ik ook hartelijk veel - maar van Hermes - die heb ik wel eens ingezien maar ken hem niet en meen dat hij met veele duitschers het gebrek heeft van niet zeer regtzinnig te zijn - ten minste wat algemeen te zijn. ik houd onbegrijpelijk veel van duitsche schriften, maar in godsdienstige moet men ze zeer voorzigtig leezen. er zijn maar weinig die zuiver over de leerstukken daar onze zaligheid van afhangt, zuiver denken. dit mag ik u immers ook wel waarschuwen. van Loo zal u zeker beter wegwijzer zijn dan veele duitschers - en ik geloof haast als hermes ook. evenwel dit laatste weet ik niet zeker - ik weet wel, hij heeft gevoelens die jesus niet vereeren, maar of hij ze in dat boek uitdrukt, dit weet ik niet. - de preeken van van Loo zijn nog al niet zoo preekagtig als veele anderen - blair heb ik meer hooren noemen doch ken ze niet en van young wil ik u niet heel aftroonen - weet gij waar gij aan merken kund of zijne schriften u nuttig zijn -de somberheid die gij bij zijn beschouwinge gevoelt, drijft die u meer aan tot het gebed tot den zaligmaker om die vreede die hij geven wil en die genoegsaam is om in de ellenden van dit leven te vertroosten - of doet het u zugten bij u zelven en meer gevoelig worden voor het ongeluk dat gij in de wereld gezaait ziet? Begrijpt gij nu al wat meer als ik zeg Dom. B. denkt wat oppervlakkig over den godsdienst. Daar wil ik niet mee zeggen hij is niet regtzinnig - ik geloof het tegendeel, hij spreekt en hij handeld naar zijn licht, geloof ik en is in zoo ver braaf en eerlijk - maar men kan dit zijn, men kan zelfs schoon, sierlijk en roerend preeken meer dan hij en tog vreemd zijn van de waare zin van t Euangelie - geen denkbeeld hebben van hartveranderende genade die elk mensch ondervinden moet, zal hij zalig worden - verwarde uitdrukkinge omtrent al die zaken die daar toe betrekking hebben, algemeene gezegdens en aanspraaken aan zijne hoorders even of alles christen was, overtuigen mij zeker zoo wel als bijzondere gesprekken - dat hij geen regt opgeklaarde gedachten nog ervaringen van het wezendlijk christendom heeft - en dit maakt hem naar mijne gedachten minder geschikt om uwen raadsman in uw godsdienstige kommer te zijn dan zijn goedheid en onschuldige eenvoudigheid hem wel achtenswaardig maaken - maar tot nadeel van zijn karakter zult gij mij nooit hooren zeggen. Mijn gedachten over het doode kindje zijn zeer eenvoudig - ik twijfel geen ogenblik of zulk een schepseltje word zalig om den dood des verlossers - schoon het hier niet in hem kan geloven - wijl zijn vermogens niet ontwikkeld zijn - het geloof word ver[diept] in redenmagtige wezens - maar daar het niets verdienstelijks heeft, kunnen kinderen zalig worden zonder dit - Maar het geen ik hieromtrend wilde zegt betreft de langer levende - ik geloof dat ijmant die hier op langer tijd heeft om zijne krachten in den dienst van god te besteden, die mag toenemen in edele vermogens en die vermogens aan god toewijen, dat die meer kans heeft om grooter trap van zaligheid na dit leven te bereiken - doch ik heb geen tijd meer. uw brieven zijn zo zaakvol dat ik haast geen kans zie om ze te beantwoorden door gebrek aan tijd. ik ben aan deze reeds om 6 uuren van morgen begonnen. en Duvoisijn zegt dat ik satirik ben, er zijn meer menschen die t zeggen - maar ik vind dat ik meer hou van een ander geestig te hooren schersen dan ik er zelfs wel slag van heb. maar hij zal mijn jongste zuster gemeend hebben - ik wou dat gij die kende. het trof toe ongelukkig dat zij visiste had. Nu nog iets, men heeft mij geheel geen kwaad van uw gezegt - maar ik zal t u gul zeggen - dat gij wat luimig waart, zoo heel vrolijk - zoo heel ingezonken in sombere gedachten en zelfs angstig - Kortom Wa[...]st zeide met een lachend gezigt dat gij |
|