Spektator. Jaargang 4
(1974-1975)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 290]
| |
NotitiesA.J. Hanou en Wa. R.D. van Oostrum: Cornelis Heyligert: Apekees, en het faillisement van een Leidse boekdrukkerij in 1792.Deze notitie, opgebouwd uit incidenteel ontmoete archivalische feiten, moet worden gezien in relatie met een door ons te publiceren artikel over Rhijnvis Feith's eerste drukker van Julia (1783): Cornelis van Hoogeveen Junior (zie ook: Wa. R.D. van Oostrum/M. Hochscheid-Mabesoone, ‘Julia (-) drukken’, in: Spektator III, 7, [513]-536). Zeker van 1776 tot en met 1783 komt Heyligert voor als ‘associé’ van Van Hoogeveen jr. waar het gaat om het uitgeven van boeken. Dit blijkt uit titelpagina's, colophons, prospecti (bv. van Weyerman's (?) Oog in 't Zeil, aanwezig in het archief van De Ver. v.d. Bel. des Boekh.; in ditzelfde archief tevens twee prospecti van uitgaven bij (o.m.) Heyligert, t.w. Jan Jansz. Orlers' Beschryving der Stad Leyden, en de Academische Jaarboeken), en annonces in couranten. (Zeker met betrekking tot de, in dit geval in de Leydse Courant, geannonceerde werken die momenteel nog niet tastbaar traceerbaar zijn gebleken, moet hier worden aangetekend dat serieus met de mogelijkheid rekening moet worden gehouden daar met fake-advertenties te maken te hebben, een bekende (?) truc om in knevelige tijden schuldeisers en vooral ‘aspirant’-schuldeisers i.c. leverantiers, vertrouwen te geven in des schuldenaars kredietwaardigheid.) Evenals Van Hoogeveen jr. is Heyligert vanaf het eerste uur (hoofd)lid van het bekende, 11 november 1766 opgerichte Leidse genootschap Kunst wordt door arbeid verkreegen (waarvan Feith 9 mei 1774 honorair lid werd). Van Hoogeveen jr. en Heyligert: hetzelfde beroep, dezelfde ‘kunstzinnige’ voorkeur. Veel interessanter is hun rol in het politieke leven van Leiden, hun eensgezinde optreden in dubieuze zaken, hun gesjoemel om aan kopij te komen, hun ‘handig’ zakendoen. Twee geklofte jongens, die in één adem genoemd worden met mensen die volgens de traditionele overlevering de/een centrale rol gespeeld hebben ‘aan de top’: een Pieter Vreede, een Jan de Kruyff, een Frans van Lelyveld, maar ook een Cornelis van Engelen, een Lucretia van Merken. Een positie waarin juist, en haast vanzelfsprekend, hun ‘drukkerschap’ een belangrijke (de belangrijkste?) rol heeft gespeeld. Liet Le Francq van Berkhey eerst werk bij Heyligert, bij Van Hoogeveen jr. uitgeven (een anonieme brief aan hem uit wschl. 1769 geeft op de adreszijde dat deze of bij Van Hoogeveen jr. of bij Heyligert afgegeven moet worden; een van deze twee zal dan wel zorgen dat dit schrijven bij Le Francq terecht komt. Coll. Le Francq vB, G.A. Leiden, nr. 9, band 1), zo tegen de tachtiger jaren roepen (ook) zij gedurig zijn ultieme woede en walging op. Bij twee rondeeltjes tegen resp. het Haagse genootschap Kunstliefde spaart geen vlijt en het Leidse Kunst WDAV, noteert Le Francq in zijn register dat de suggestie dat deze twee door hem, ‘door Vrank en Vry’ geschreven zouden zijn, afkomstig is van Heyligert: wie zou een respectabel lid als Heyligert, laat staan Van Hoogeveen jr. als auteur(s) verdenken?...(Coll. Le Francq vB, G.A. Leiden, nr. 10). In het Molenboekje, een van de weinig overgebleven echte blauwe boekjes, noemt Le Francq het duo ‘twee Apekeesjes’, een niet oninteressante benaming (afgezien van het feit dat beide Cornelissen ‘Kees’ genoemd werden) i.v.m. contemporaine ‘apen’, ‘keezen’ (Coll. Le Francq vB, G.A. Leiden, nr. 6). Beide ‘Keezen’ hebben een niet te onderschatten rol gespeeld in Le Francq's uittreden uit bv. Kunst WDAV. In een eigenhandig geschreven register suggereert Le Francq dat de Nieuwe Roê voor Leidze Billen ‘uit de koker van Nomsz., C. Heyligert en J.J. Schultens met eenige uit Lettergenootschap’ afkomstig is (Coll. Le Francq vB, G.A. Leiden, nr. 4, band 3). Van Hoogeveen jr. en Heyligert presenteren zich beiden als ‘patriotten’. In het ook voor Leiden bewogen jaar 1787 bv. zijn hun beider namen mét die van 189 anderen te vinden als ondertekenaren van een patriots politiek manifest, waarin deze ‘191’, - allen burgers van Leiden, ouder dan achttien jaar en van het mannelijk geslacht, - negentien heren waaronder Pieter Vreede en Jan de Kruyff als een ‘Lichaam van Constituanten’ het recht geven requesten of adressen in hun naam te doen uitvoeren en hen in het algemeen te represen- | |
[pagina 291]
| |
Zo werd in de kringen van Cornelis van Hoogeveen Junior en Cornelis Heijligert de oranjegezindepartij gezien. (Coll. J. le Francq van Berkhey, G.A. Leiden, inv. nr. 8, 1.)
| |
[pagina 292]
| |
teren (Acte van Qualificatie, gepass, te Leiden 6, 7 en 8 maart 1787; Protocol notaris Alb. Kleijnenbergh voor 1787, Recht. Arch. G.A. Leiden, inv. nr. 2556, stuk 13). Van 10 maart 1768 is nog een testament bewaard gebleven van deze drukker Heyligert en zijn vrouw, Maria Boot; zij blijken in die tijd te wonen in de Pieterskerk Choorsteeg ‘omtrent de overwulfde Voldersgraft oft Langebrugge’, en zijn niet boven de Hfl. 2000,- gegoed (Prot. not. Jac. van Stipriaan voor 1768, Recht. Arch. G.A. Leiden, inv. nr. 2282 stuk 3). In verband met een erfeniskwestie verklaren Heyligert en Van Hoogeveen jr. 24 september 1768 dat zij de als botteliersmaat naar Indië afgevaren Anthony Rinssen, die in 1766 te Batavia overleed, hebben gekend (Ibidem, stuk 84). Wederom Le Francq is het die in een aantekening in zijn register (Coll. Le Francq vB, G.A. Leiden, nr. 9, band 5) Cornelis Heyligert en Cornelis van Hoogeveen jr. als een geducht koppel intriganten voorstelt: in 1776 komen CH en CvH jr. op de markt met een ‘eigen’ korte beschrijving van de sledevaart die de Leidse eeuwfeesten besloot, tot volmaakte verrassing van Le Francq die drie dagen eerder Heyligert gratis een gelijksoortige beschrijving had aangeboden welke echter door CH geweigerd was. Deze kwestie was een van de eerste oorzaken voor Le Francq om zich uit de Leidse en Haagse kunstgenootschapswereld terug te trekken, en ligt waarschijnlijk mede ten grondslag aan de latere politieke opdeling binnen Leiden. 30 juni 1777 verschijnt Heyligert voor notaris Frans van Stipriaan Jacobsz; hij blijkt dan schuldig te zijn wegens een lening aan Adrianus Drabbe een bedrag van ƒ 400,- à 3 1/2 pct; merkwaardig is dat hij als onderpand geeft een onderhandse obligatie, getekend door hoofdleden en bestuurders van KWDAV op 16 okt. 1776 ten behoeve van Heyligert, groot ƒ 500,-; betaalt H. niet, dan mag Drabbe deze onderhandse obligatie aan KWDAV ter aflossing op koop aanbieden, of bij hun weigering verkopen (Not. prot. 2593, stuk 45; overigens volgt na deze akte nog een notariële latere aantekening, stipulerend dat op 4 sept. 1784 mej. E. Feith, wed. van A. Drabbe, een kwitantie gedagtekend 7 juli 1784 is overgelegd waaruit bleek dat kapitaal en rente afgelost waren). Voor dezelfde notaris compareert 16 febr. 1780 Heyligert in zijn functie als hoofdlid van KWDAV, met de andere hoofdleden (behalve Pieter Vreede, die wegens erotische escapades een tijdlang zijn heil in Emmerik moest zoeken): zij blijken schuldig aan Daniel Hovens een som van ƒ 1000, uit hoofde van een lening à 3 1/4 pct, vanaf 15 februari 1780; de aflossing dient na 1 jaar te beginnen (not. prot. 2596 stuk 13). En hetzelfde gebeurt 16 april daaropvolgend: alleen bekennen de hoofdleden van KWDAV aan ene Willem Carnabé te Leiden maar liefst ƒ 5000,- schuldig te zijn wegens een lening, die zij zullen aflossen met ƒ 400,- per jaar, eerste termijn 1 juni 1781, met een intrest van 3 1/2 pct., terwijl de goederen van het genootschap en hun eigen personen/goederen onderpand blijven. (Not. prot. 2596, stuk 29.) 29 juli 1782 geven H. en Jacobus van der Spijk cautie voor Christoffel Fredrik Koenig (wellicht de latere drukker die er zelf ook nogal wat onfrisse praktijken op nahield) van Amsterdam, dat deze voor vijf jaar niet aan de armen zal vervallen (Prot. notaris A. Kleynenbergh Jansz voor 1782, inv. nr. 2551, stuk 177). 7 sept. 1784 heeft H. een schuld aan Jacobus Bronkhuyzen en Jan Nicolaas van der Steen van ƒ 400,- wegens een lening à 4 pct, te rekenen vanaf juli 11.; opnieuw is onderpand een (dezelfde? zie boven) obligatie getekend door het bestuur van KWDAV 16 okt 1776, groot ƒ 500,- (Protokol van notaris Frans van Stipriaan Jacobsz voor 1784 II, inv. nr. 2603, st. 114). -Op 6 december 1783 dagvaardt Margareta de Wilde (notabene familie van Van Hoogeveens vrouw Johanna de Wilde!) vijf huishoudelijke leden van het genootschap Veniam pro Laude, waaronder Heyligert en Van Hoogeveen jr., voorj ƒ 500,-, zulks als tekort op een bedoelde aflossing in termijnen van een 27 april 1781 gegeven obligatie groot ƒ 1500,- waarvoor elk der vijf leden voor 1/5 aansprakelijk was (Oudrecht. Arch. Leiden, Vredemakersboeken SSS, sessie 12 dec. 1783). Dit laatste feit is eigenlijk tekenend voor de wijze waarop Hoogeveen en Heyligert eigen en andermans zaken bestuurden. Cornelis Heyligert heeft verder op 19 mei 1787 (o.m.) de drukkerij van zijn schoonmoeder Maria Kettenis, weduwe van de drukker Willem Boot. overgenomen (o.a. Protokol van notaris Josué l'Ange voor 1788, inv. nr. 2437, st. 29). Sinds dat jaar komt H. dan ook voor op de ledenlijst van het boekverkopersgilde als drukker; tot die tijd alleen als boekverkoper (Gilden Arch. 83, dl. III, fo. 94v, 95, G.A. Leiden). Het was echter een overname ‘met de lasten’, en daartoe behoorde bijvoorbeeld ook een schuldbrief d.d. 6 juli 1784 van Jacobus Bronckhuysen, t.l.v. zijn schoonmoeder (die hij gezien het bovenstaande kennelijk niet in staat is geweest af te lossen). En mede met de verplichtingen die uit die overname voortvloeien begint de ellende voor H. pas goed. We kennen slechts de minderheid waarschijnlijk van alle schulden en schuld- | |
[pagina 293]
| |
jes: 25 maart 1785 is H. ƒ 22-7- schuldig aan de weduwe Anthonie de Hen, voor boeken (Oudrecht. Arch. 47, Vredemakersboek TTT); daarentegen eist hij ƒ 292-13- van Jan van Vreeswijk voor boeken en gedrukte briefjes, op 24 oktober 1785 (ibidem); was hij ook 26 april 1786 nog in staat de papierverkoper Hendrik van Struyck ƒ 659-13- te betalen (Prot. Josuá l'Ange voor 1786, inv. nr. 2223, st. 89), 2 en 23 juni 1786 wolden hij en echtgenote gedagvaard wegens een onbetaalde obligatie van ƒ 1000,- à 4 pct (Oudrecht. Arch. 47, Vredeinakersboek TTT), terwijl (de politiek blijft meespelen) op 12 febr. 1789 H. en drie anderen weigeren elk een kwart der totaalcontributie, hen enige tijd eerder door de krijgsraad der schutterij opgelegd, te voldoen (not. prot. Kleynenbergh Jansz, inv. nr. 2558). 22 juli 1791 moet hij de heren Vredemakers verzoeken hem uitstel van betaling te verlenen m.b.t. een schuld van ƒ24-12- aan Jacob Deelman voor geleverde drukkersinkt (Oudrecht. Arch. 47, Vredemakersboek XXX, sessie 22 juli 1791; tweede defaut wordt hem verleend 8 augustus 1791, ibidem). Op 8 augustus dient hij eenzelfde verzoek in i.v.m. een uit 1787 daterende rest-schuld van ƒ 68-1-6 aan Johannes La Lau voor metselwerkzaamheden (ibid.). En diezelfde dag begint het touw zijn nek te schuren inzake een dagvaarding d.d. 6 augustus j.l., waarin Jacobus Bronkhuysen (eindelijk!) betaling eist van ƒ 1000,- plus rente i.v.m. de eerder genoemde schuldbrief (ibid.). 29 sept. 1791 ook wordt hij gesommeerd een wissel van ƒ 200,- te betalen aan de drukker H.J. Luchtmans, wat hij benepen de notaris verklaart niet te hebben ‘omdat benodigde penningen niet ingekomen zijn’ (Prot. notaris l'Ange voor 1791 1, inv. nr. 2230, st. 157). Stukken betreffende zijn faillissement vindt men terzake van de veilingverkoop van zijn drukkerij, opgave van verkoop van de winkelinventaris, boeken en papieren tot zijn boek handel behorend in de protokollen van notaris Jan van den Broeck, Oudrecht. Arch. Leiden inv. nr. 2437, stuk 19 en stuk 30. Blijkens een annonce in de Leydse Courant van 27 februari 1792(fo. 2v), waarin de verkoping van ‘alle de LETTEREN en verdere GEREEDSCHAPPEN’ van Heyligerts boekdrukkerij in de Zonneveld Steeg wordt aangekondigd, moet een catalogus van de te veilen goederen, verkrijgbaar bij D. du Mortier en Zoon en J.J. Thyssen wat Leiden betreft, aanwezig zijn geweest, maar is tot nu toe niet achterhaalbaar gebleken. Bovendien is verschenen Letterproeven (1792) van de drukkerij van Heyligert (ex. aanwezig op de Ver. Bevordering Bel. Boekh.). Blijkt uit het verslag van de veilingverkoop wie van elk onderdeel van de drukkerij de kopers zijn geweest, in een annonce in de Leydse Courant van 19 maart 1792 (fo. 1v) maakt de grootste koper zich breed: ‘De Boekhandelaars HERDINGH en DU MORTIER te Leyden, oordeelern zich verplicht, het Publiek te berichten, dat zy de bekende BOEKDRUKKERY, door Isaac van der Myn aangelegt, vervolgens by Willem Boot, en nu laatst by Cornelis Heyligert gebruikt, zich aangeschaft hebben’. En zo eidigde H. waar hij begon. Met betrekking tot deze faillissementskwestie als geheel zij verwezen naar de Desolate Boedels (G.A. Leiden inv. nr. 92, fo. 140 e.v.), en de schuldschatting en verkoping boeken (Oudrecht. Arch. G.A. Leiden, inv. nr. 50, Schuldboek 00, alwaar per 4 okt. 1791 ook een lijst van schuldeisers voor geleverd papier, couranten, nouvelles en wat dies meer zij voorkomt). De veiling van de drukkerij bracht ƒ 5185-2- op; binnen de boedel als geheel gebracht bleek het totaal van ontvangsten ƒ 10120-3-2, van uitgaven ƒ 2535-0-2, zodat het saldo ƒ 7585-3- beliep. Berust het gros van boven genoemde gegevens op toevals vondsten, en niet op een systematisch onderzoek naar de drukker Heyligert, in de uitvoerig weergegeven verkoop van winkel en drukkerij van H. in genoemde protokollen van notaris Van den Broeck ontmoeten we toch een slechts spaarzaam gegunde mogelijkheid inzicht te krijgen in lettervoorraad, drukkersmachines, papieromzet e.d. van een normale 18e-eeuwse boekhandel: gegevens van groot belang voor boekwetenschap, historische letterkunde, drukkersgeschiedenis enz. Daar het totaal van gegevens tientallen en tientallen folia beslaat zal het duidelijk zijn dat een en ander niet in extenso weer te geven is, maar moeten wij volstaan met enkele details. De eerste twee folia van het stuk 19 geven de condities, waaronder procureur Thomas van Bergen 28 febr. 1792 de boedel van H. veilde: de kopers mochten zich niet beklagen over een onverhoopt ondergewicht van de (in Amsterdamse ponden gewogen) letters, moesten contant betalen I maart 1792, met een toeslag van ‘drie duyten voor den 80e penning en Xde. verhooging’. In dit stuk 19 komt allereerst aan de orde de verkoop van duizenden ponden letters e.a., gespecificeerd naar type, koper, prijs. Voorbeelden daarvan (p. = pond, pp. = per pond): fo. [4v]; 71 p. descendiaan griex à -4- pp. naar Van Tiffelen voor ƒ 14-4-; 145 p. Ni Garmont Griex à -3- naar Herding en Du Mortier voor ƒ 21-15-; 43 p. N2 Garmond Griex à -3- naar Suzan voor ƒ 6-9-; 60 p. Brevier griex à -3- naar Post voor ƒ 9; 12 p. Text | |
[pagina 294]
| |
Amharis à 1-2-; naar Paddenburg voor ƒ 13-4; 26 p. Text Russies à - 11-12 naar Herding en Du Mortier voor ƒ 15-5-8-. Fo. 10v: 7 p. Texten Augustyn Linien à -18- pp. naar Murray voor ƒ 2-16-; 10 p. Mediaan Linien à -10- naar Bohn voor ƒ 27-10-; 9 1/2 p. Garremond Linien à -8-4 naar Herding en Du Mortier voor ƒ 3-18-6; 11 p. Brevier Linien en strikken à -16- naar Murray voor ƒ 8-16-; 8 p. Allerhande soorten van strikken en linien à -14-4 naar Herding en Du Mortier voor ƒ 1-14-. Fo. [11]: 18 p. dubbelde Linien à -5-12 pp. naar Bohn voor ƒ 5-3-8; 1 1/2 p. Almanach Teekens op Text Corpus ƒ -6-8 naar Suzan voor ƒ 9-12. 28 p. Astronomische Chemische Mathematische en andere Teekenen op Augustyn Corpus á -15- naar Herding en Du Mortier voor ƒ 30-16-. 12 p. Astronomische Chemische Mathematische en andere teekenen op discendiaan ƒ -19- naar Van Bergen voor ƒ 11-8-. Fo. [18]: N 32 duytsche Letteren voor huysbrieven enz.: 260 stuks à -8- naar Suzan. Ook voor onderzoek naar de herkomst van ornamenten en platen is deze inventaris bruikbaar; zo blijken, bijvoorbeeld, als no. 40 ‘Vier stuks vignetten zynde de Vier Faculteiten in hout gesneden door Numan en een ander’ voor ƒ 15-5- naar Herding en Du Mortier over te gaan (fo. [19]) en als no. 60 ook vier tabaksplaaten verkocht te worden. De eigenlijke drukkerij-apparatuur wordt ook stuk voor stuk beschreven. Zo blijkt over de grootste drukpers (er werden er nog vijf andere verkocht): ‘Een fraaye drukpers met een houte deegel met koper beslagen een yzere plaat in de Bak en drie verschotten Jacob Engelbregt 98 afgeslagen en gemijnt bij DHr Herding en Du Mortier 5- [totaal] ƒ 103-’ (fo. [22]). Drie nieuwe Timpaanvellen bleken nog ƒ 2-8- op te brengen: Bosch in de Choorsteeg was er goed voor. Opvallend was de werkelijkheid en orme hoeveelheid letterkassen - men vraagt zich af over welke ruimte deze drukkerij beschikt moet hebben. In stuk 30 d.d. 24 april 1792 geven fo. [1] tot en met fo. [3] de condities en voorwaarden van de openbare veiling en verkoping van de winkelinventaris, boeken en papieren (vrijwel identiek met die i.g.v. de drukkerij). Het is niet duidelijk gezien de enkel exemplaren of de boeken - waaronder titels vanaf (Venetië) 1488 voorkomen (fo. [4]v) - tot Heyligert's drukkerijbibliotheek en/of privébibliotheek behoorden. Wat betreft de boeken het volgende: 41 titels in folio (fo. [4] - [8]v), waaronder o.m. Signorum Veterum Icones, ‘hierin zyn verscheyde Beelden en busten welke in 't kabinet van Papenbroek in de Leydsche Academie zyn’, gekocht door Lelyveld voor ƒ 1-6- (fo. [7]), en Stukken betrekkelyk het stigten eener Academie in Zeeland, verkocht aan dezelfde voor 10 stuivers (fo. [7]v). 98 titels in quarto (fo. [9] - [18]v), waaronder ‘I Paket met Arabische Turksche en Persische Manuscripten’ (fo. [10]); De Eerste Zeevaarder, in twee Zangen ‘door Gessner uit 't fransch vertaald door L. Spz.’, Mss., verkocht aan Mortier voor drie stuivers (fo. [15]); de Schriftuurlyke klinkdigten van H. van der Burg, voor vijf stuivers aan Mortier verkocht (fo. [16]: de Poëtische Snapper, blauwe Molen, voor achttien stuivers aan Mortier verkocht (fo. [16]v); Constryk beroep by de holl: Camer binnen Leyden onder 't woord Lieft ist fondament. Leyden 1614 (fo. [16]v; op vlgg. meerdere verschillende rederijkers-kamerteksten); De Triumpheerende Gelieven. Pantomine. Mss. met Muzyk, voor zes stuivers verkocht aan Keyzer (fo. [18]v); Het Studente Leeven na de Mode. klugtspel door J.J. Mauricus. Mss. ‘zynde het oorspronkelyke van 't Leydsche studente Leeven’, verkocht aan de heer Waalswyk (fo. [18]v). 189 titels in octavo (fo. [19] - [35]v), waaronder ‘L'Afrique Hollandoise en Holl: 1783’ (fo. [21]v); Gedenkschrift van den Alchymist enz. Mss. (fo. [23]); ‘een Paketje met vaersen van Berkhey’, voor zeven stuivers gekocht door Lelyveld (fo. [28]v); verschillende rederijkersteksten (fo. [29]r + v); een ‘Verzameling van by drie hondert Stuks der beste Treur bly en klugt speelen’, voor 21 gulden aan Keyzer verkocht (fo. [30]v); een groot aantal catalogi, waaronder boekcatalogi (fo. [32]v en vlgg.). Hierna volgt verkoop van ‘Paketten’, Prenten, Geref. kerkgoed, Papieren, Speelkaarten, Pennen, Gereedschappen (waaronder 2 ‘naaybanken’ en 6 handpersen, resp. fo. [41]v en [42]), en ‘Liefhebberyen’ (fo. [35]v - [47]). Onder het [emma ‘Ongebonden Boeken’ treffen we o.m. het volgende aan (fo. [47]v - [50]): ‘192 [stuks] Agon Sultan van Bantam Treurspel verbeeterd door P. van Schelle 8o, met geheel regt van Copye’, voor ƒ 3-10- naar Keyzer (fo. [48]); ‘Berkhey (J: Le Francq) Leyden verrukt sonder regt van Copye 530 stuks’, voor ƒ 7-8- naar T [rap] (fo. [48]); ‘275 [stuks] Bilderdyk Treurspel 8o. met halff regt van Copye pr. Exemplaar ƒ -1-4’, verkocht aan Meerburg voor ƒ 17-3-12 (fo. [48]); Corver's Toneelaantekeningen ‘zonder regt van Copye’, 46 exemplaren, voor ƒ 2-4- naar T [rap] (fo. [48]v); en bv. ook De Vaderlandsche Liederen, 508 exemplaren à ƒ -3-12 per stuk, voor ƒ 101-12- naar Keyzer (fo. [49]v). | |
[pagina 295]
| |
Tot slot volgen nog 31 nommers Varia, met bv. ‘Schapen Parcament’, dat voor ƒ -6- naar Van Bemmel gaat (fo. [50]v), 16 Poetische Snappers, die voor ƒ 1-14- het eigendom van Van der Does worden (fo. [51]), ‘2 Poutraiten van Groenendyk’, voor ƒ 1-12- aan Lelyveld verkocht (fo. [52]). Al met al een onuitputtelijke reeks voor zekere niet te versmaden ‘feiten’. Over de parallelle (af)gang van Cornelis van Hoogeveen jr. en Cornelis Heyligert, twee regte Apekeezen, t.o.t. meer. | |
A. van den Bergh: GERRETSON ALS GEERTEN GOSSAERT.
| |
[pagina 296]
| |
tijdse modieuze bevlieging (‘het begrip der psychische poëzie, dat de heer Kloos aan Shelley voornamelijk ontleend heeft’) verabsoluteert en niet van een hoger standpunt de samenhang der gehele cultuur overziet en waardeert. Beets heeft gelukkig nooit, zoals Tachtig, vrijheid met wetteloosheid verward, luidt Gerretsons conclusie. Voor diens weinig ‘demokratisch’ gezinde denken in maatschappelijke zaken is bijzonder tekend zijn verdediging van het grieks op het gymnasium. In de vijfde jaargang van De Beweging bestrijdt hij de mening dat het gymnasium te weinig voorbereiding op de praktijk van het leven zou bieden en hij gruwt bij de gedachte dat er meer wiskunde en minder Homerus gegeven zou worden. In één adem wordt dan ‘de hogerburgerschool’ van tafel geveegd als treurige vertegenwoordiger van ‘de beschavingsmanie van de verlichting der vijftiger jaren’. Deze en dergelijke meningen zouden vooral curieus zijn als ze niet ook vaak van kwaadaardige, maar fraai gestileerde polemische pointes doorschoten waren. Dat verhoogt niet weinig de leesbaarbaarheid van vooral de latere stukken in deze bundel. Voor de neerlandicus behoren tot het nuttige materiaal de talrijke schrijversportretten, zoals de korte, zeer concies geschreven in memoriam-artikelen over Verwey en Van Eyck. Het portret van Verwey in nog geen twee bladzijden is een toonbeeld van een korte karakteristiek die een paar essentiële punten naar voren weet te halen. Er staan ook hier weer gebeeldhouwde zinnen in die evenzeer tekenend zijn voor Gossaert - als medewerker van De Beweging - als voor de leider van dat tijdschrift: ‘(De Beweging) is op een tijdstip, dat het geestelijk leven der natie dreigde onder tegaan in de anarchie van de stervende beweging van '80, een ralliement geweest van een jeugd, die opnieuw naar morele, en daarom naar artistieke tucht haakte)’. Ook op andere plaatsenGa naar eind8 keert Gossaert zich tegen de invloed van 80, die hij als breuk in de literaire traditie fataal acht. Het duidelijkst komt dit tot uiting in zijn grote Bilderdijk-studie (in de hier besproken bundel staan nog vier andere stukken over Bilderdijk!); het zou immers aan de Nieuwe Gids-opvattingen liggen dat een volkomen vals beeld van een pathetische huichelachtige Bilderdijk heeft post gevat. Bilderdijk is voor Gossaert de man die het primaat van het gevoel aanvaardt binnen een overigens rationalistische levensopvatting. Die verering van het gemoed als bron van aangeboren levensfilosofie, die door het verstandelijk inzicht alleen kan worden bijgeschaafd, gekombineerd met de onderworpenheid aan het gezag van Kerk, wet en traditie, zijn de punten waarop Gossaert zich met de grote voorganger verwant voelt, zowel in het reformatorisch-christelijke als in het literaire vlak. Bilderdijk is voor hem de oudere geestverwant van het Réveil in godsdienstig én letterkundig opzicht. Zo rijst uit deze bundel het tweeslachtige beeld van de laat-romantische kunstenaarsnatuur van Geerten Gossaert: een zonder aarzelen koershouden op de eigen inzichten, tegen ieder afwijkend standpunt in én een zich willoos onderwerpen aan traditionele waarden, zodat een waarlijk ‘Vondeliaanse toon’Ga naar eind9 ook voor een dichter uit later eeuwen de hoogste lof is die Gossaert in huis heeft. Gerretson weet veel van die paradoxale tegenstellingen in zich te verenigen zonder enige Bilderdijkse verscheurdheid: een boeiend, ongewoon erudiet literator en een veelal stug, weinig innemend mens. |
|