| |
| |
| |
Laatmiddeleeuwse rijmprenten; begrips-omschrijving en stand van het onderzoek P.J. de Jong
Samenvatting
In dit artikel bespreek ik wat rijmprenten zijn, en waarin ze verschillen van vliegende blaadjes, volksprenten, blok boeken en emblemata. Daarna vestig ik de aandacht op vijf werken (twee tekstuitgaven en drie werken met reproducties en/of catalogus), en hun (on)bruikbaarheid voor de bestudering van laatmiddeleeuwse rijmprenten.
| |
Rijmprenten, bilderbogen, vliegende blaadjes en volksprenten
Een rijmprent is een prent met gedicht op een los blad (Stuiveling z.j., p. 284; WNT XXII 4014), in de late Middeleeuwen meestal in de vorm van een personificatie, allegorie of verhaal met moraliserende strekking (zie o.a. Sterck 1934, p. 49-52).
Rijmprenten worden ook wel bilderbogen (enkv. en mv.) genoemd, een term die naar tijd en genre veel meer omvat, nl. alle losse bladen met een Bild, een plaatje, meestal een prent, met of zonder tekst, waarvan de vervaardiging uitdrukkelijk gericht is op ruime verspreiding (Spamer z.j. kol. 549; Rosenfeld 1954-55). Laatmiddeleeuwse prentbilderbogen zónder tekst zijn bijvoorbeeld: spotprenten, heiligenprenten, allegorische en religieuze prenten, en portretten. Onder de laatmiddeleeuwse prentbilderbogen mét tekst bevinden zich portretten, die vaak propagandamiddelen waren in een politieke of religieuze strijd (Vorstenportretten 1972, p. 7); bijbelteksten met afbeelding als bijdrage in het godsdienstonderricht (De Meyer 1970, afb. 67, 68); pamfletten ter religieuze of politieke propaganda (De Meyer 1970, afb. 83); kranten met berichten over bijvoorbeeld vallende sterren, misgeboorten en veldslagen (De Meyer 1970, afb. 84); bedevaart-prentjes (Braekman 1972, p. 1-7) en rijmprenten. Voorzover deze bilderbogen bij de grote massa terecht kwamen, heten ze ook wel volksprenten. Op grond van de goed verzorgde uitvoering, het gravurewerk door kunstenaars van naam, de aard van het onderwerp en de vaak ingewikkelde vormgeving van de voorstelling neemt De Meyer evenwel van de laatmiddeleeuwse rijmprenten aan, dat ze bestemd waren voor een meer ontwikkeld publiek en dientengevolge niet tot de volksprenten gerekend kunnen worden. Ook de teksten onder de prent wijzen in deze richting: grotendeels rederijkersteksten, teksten voor en door een bovenlaag, zoals Pleij (1974, p. 44-51) overtuigend heeft aangetoond. Wel doet zich de ontwikkeling voor dat in latere tijd het minder ontwikkelde publiek de onderwerpen overneemt, en 16e eeuwse kunstprenten volksprenten worden. Zo zijn bijvoorbeeld 16e eeuwse houtblokken gebruikt voor 18e eeuwse volksprenten (De Meyer 1962, p. 18, 28-32).
Eenzelfde ontwikkeling heeft zich voorgedaan bij de prozaromans, die, aanvankelijk gelezen door hogere kringen, in latere tijd als volksboeken op de markt kwamen.
Losse bladen met uitsluitend tekst waren in de late Middeleeuwen natuurlijk ook voorhanden. Het gaat hier dan om de zogenaamde vliegende blaadjes met refereinen, verhalen, politieke en religieuze propaganda, en nieuwsvoorziening over
| |
| |
bijvoorbeeld vallende sterren en moordaanslagen. In een tafelspel van de rederijkerskamer Trou Moet Blijcken treedt een colporteur op die deze vliegende blaadjes met ‘refereynen’ en ‘nyewe tydinge’ luidkeels tracht te slijten, samen met de ‘hystorien’ (volksboeken) ‘Uylenspiegel’ en ‘Reynuyt’ (Van Vloten z.j. p. 130-1). Zo'n colporteur staat afgebeeld op een ets van 1588 (Mistler 1961, p. 45). Deze vliegende blaadjes kunnen ook mét illustratie voorkomen en als zodanig weer onder de bilderbogen gerangschikt worden.
Naar bilderbogen en losse tekstbladen was een grote vraag (Kossmann 1926, p. 52; Burger 1925, p. 232; Braekman 1972, p. 109). Uitgevers konden er van bestaan. De Amsterdamse drukker Jan Ewoutszoon, van wie, naast Peter Warnerszoon uit Kampen (Krans 1959-60, p. 184) een aantal rijmprenten zijn overgeleverd, drukte tot 1546 alleen maar prenten, met of zonder tekst. Ook Doen Pieterszoon, eveneens uit Amsterdam, begon zijn loopbaan met het drukken van prenten (Dubiez 1962, p. 155). In Antwerpen was Hieronymus Cock actief (Pauwde Veen 1970).
| |
Rijmprenten, blokboeken en emblemata
De rijmprenten hebben met de blokboeken en emblemata de samenhang van plaatje en tekst gemeen. Voor de rest zijn er duidelijke verschillen. Zo verschenen de rijmprenten als losse bladen; de emblemata en blokboeken in boekvorm. De vorm van het losse blad maakt het waarschijnlijk dat de rijmprenten tevens dienden als wandversiering. Van Gelder (1959, p. 48-9) maakt dit althans op uit inventarissen, en De Meyer (1962, p. 26) noemt een schilderij van Petrus Christus waarop aan de wand een prent staat afgebeeld met twee kolommen tekst. Een tweede verschil tussen deze drie media is technisch van aard. Van de blokboeken zijn tekst én houtsnede gesneden uit één blok, terwijl de tekst van rijmprenten en emblemata gezet is met losse lettertypen en technisch losstaat van de gravure. Een uitzondering moet gemaakt worden voor de losse kopergravure, waar de tekst vaak onder het plaatje gegraveerd is. Een derde verschil heeft betrekking op het publiek. De grote nadruk op de in vormentaal eenvoudige afbeeldingen, de aard van de onderwerpen en de mogelijkheid van een grote oplage (in de beginperiode van de boekdrukkunst zelfs nog groter dan die van een druk met losse lettertypen) maken het waarschijnlijk dat de blokboeken bestemd waren voor de grote massa eenvoudig geletterden (Van Krimpen z.j., p. 9, 11). Bij de emblemata lag dit anders. Een groot gedeelte, vaak nog in het latijn geschreven, vertoont een dermate ingewikkelde, kunstmatige vormentaal, veelal afkomstig van geleerde humanisten, dat de grote massa er weinig van begrepen zal hebben (De Jongh 1967, p. 9-19). De rijmprenten vonden waarschijnlijk een breder publiek, hoewel ook hier, zoals ik uiteengezet heb, aanwijzingen zijn, dat ze pas na de 16e eeuw terecht kwamen bij de grote massa in de vorm van volksprenten.
Bij deze verschillen moet men wel in het oog houden dat het hier om rijmprenten gaat uit de 16e eeuw, de blokboeken 15e eeuws zijn en de eerste emblematabundel pas in 1531 verscheen. In overeenstemming hiermee zijn de blokboeken in hun vormentaal nog volledig middeleeuws, dragen de rijmprenten het stempel van de rederijkers en vertonen de emblemata de kenmerken van de Renaissance. In de relatie tussen tekst en plaatje verschillen de emblemata bovendien nog aanmerkelijk. Hebben de teksten van blokboeken een begeleidende, die van rijmprenten een verklarende, becommentariërende en aanvullende taak, die desnoods achterwege
| |
| |
kan blijven, bij de emblemata is de tekst een noodzakelijk bestanddeel zonder welk het plaatje niet kan functioneren, doordat beeld en tekst hier wederzijds op elkaar betrokken zijn en zij een ondeelbare eenheid vormen (De Jongh 1967, p. 8-20). Van een aantal houtsneden mét tekst, rijmprenten dus, zijn er ook een aantal exemplaren zónder tekst gevonden, die als zodanig gefunctioneerd moeten hebben; bij emblemata is dat onmogelijk. Als laatste verschil noem ik hier dat de emblemata de banderollen van de 15e eeuwse losse houtsneden en blokboeken missen, welke in andere vorm, gezet met losse lettertypen, nog op enkele 16e eeuwse losse houtsneden en rijmprenten te zien zijn (De Meyer 1970, afb. 94).
| |
Bolte, Dubiez, Nijhoff en De Mever
In 1895 vestigde Bolte (p. 119-53) de aandacht op negentien te Gotha bewaarde 16e eeuwse bilderbogen uit de Nederlanden, inmiddels in 1932 aangekocht door het Rijksprentenkabinet te Amsterdam (Beets 1933, p. 178). Bij elke bilderbogen afzonderlijk plaatste hij enkele voorlopige aantekeningen, en van een twaalftal, w.o. Sinte Aelwaer en Sorgheloos, gaf hij bovendien de tekst. Nu, 78 jaar later, is de letterkundige, als hij niet over een origineel of een reproductie kan beschikken, nog steeds op deze voorlopige tekstuitgaven aangewezen. In 1969 gaf Dubiez weliswaar acht teksten van houtsneden van Cornelis Anthoniszoon uit, maar deze moeite had beter achterwege kunnen blijven. Hij blijkt de 16e eeuwse typografie niet te kunnen lezen, terwijl Bolte hem toch bij vier van de acht teksten behulpzaam had kunnen zijn. Afkortingen ontgaan hem volkomen, waardoor hij bijvoorbeeld i.p.v. ‘kinderen’ ‘kindere’ (p. 67), i.p.v. ‘van’ ‘va’ (p. 69), i.p.v. ‘met’ ‘mz’ (p. 69), i.p.v. ‘niet’ ‘nz’ (p. 78) noteert. Typische beginnersfouten maakt hij wanneer hij, en niet bij uitzondering, een ‘s’ leest voor een ‘f’, een ‘n’ voor een ‘u’, en omgekeerd, bijvoorbeeld in ‘flueren’ i.p.v. ‘slueren’ (p. 73) en in ‘dauder’ i.p.v. ‘dander’ (p. 67). Waar de tekst door beschadiging moeilijk te ontcijferen is, vult hij maar wat in. Een voorbeeld:
Ick Oncuysheyt seer lustich tut anschouwen
Elck vleyschelick gesinde beminemsi (?) ser d houwt
Wat si estimtre mi ee suikerdose soet ic gebriuken
De borste slachtich dieme nauwelic va mi soudecunt houwe
Want ick weet die mijnen in mijn armkens te behrijcken (?)
Maer als ick het v, sken heb binnen der vuycken (p. 72)
Hier moet staan:
ICk Oncuysheyt seer lustich int anscouwen
Elck vleyschelick gesinde bemint mijn sonder flouwen
Want si estimeren mi een suikerdose soet int gebruycken
De borsse slachtiek diemen nauwelic van mi soude connen houwen
Want ick weet die mijnen in mijn armkens te beluycken
Maer als ick het visken heb binnen der vuycken
Aan de nauwelijks leesbare tekst van De trap des ouderdoms heeft Dubiez zich gelukkig niet gewaagd, overigens zonder vermelding en verantwoording. Boekenoogen (1923. p. 11-12; herdr. in Boekenoogen 1949, p. 266-76) had deze tekst trouwens al eerder uitgegeven.
| |
| |
De inleiding bij deze teksten is niet veel beter. Waarschijnlijk naar analogie van Oudhollands (antiek) spreekt Dubiez in de titel van Oudnederlandse teksten, terwijl het Oudnederlands juist de taal is uit een periode zonder (overgeleverde) teksten. Wat er op de titel volgt, is ten hemel schreiend: een opeenstapeling van niet terzake doende passages, voorbeelden en afzonderlijke woorden. Je weet eigenlijk nooit precies wat er staat en waarom het er staat. Bij nalezing van zijn bronnen is de oorzaak snel gevongen. Hij heeft zijn bronnen niet gebruikt, maar overgeschreven. Waar hij ze niet begreep, veranderde hij ze of vluchtte hij in vaagheden. Hij koos zijn bronnen niet, omdat ze relevant waren, maar omdat hij ze toevallig tegenkwam. Een paar voorbeelden.
Een ogenschijnlijk tegenstrijdige opmerking van Bolte (1895, p. 119) over de ‘mannichfachen Interessen [...] [die] eine gründlichen Durchforschung im Wege gestanden hätten’ meende Dubiez (p. 61) te moeten wijzigen in ‘de matige [curs. PdJ] belangstelling [...] [die] een grondig onderzoek [...] in de weg heeft gestaan’. Even doorlezen had al gauw opgeleverd dat Bolte hier doelt op de velerlei (partiële) interessen vanuit de afzonderlijke vakgebieden. Een ander voorbeeld. Van ‘Auch bei den Texten [van de rijmprenten] können wir diese beiden Einflüsse [nl. de Nederlandse en Duitse PDJ)] nachweisen’ (Bolte 1895, p. 120) maakt Dubiez (p. 62): ‘In het bijzonder is echter de Duitse invloed op te merken in de teksten’. Behalve dat Dubiez op een beetje meer of minder invloed niet schijnt te kijken, doet hij met zijn wijziging van twee invloeden tot alleen de Duitse ook de samenhang in de rest van het betoog te niet. In plaats van een voorbeeld van Duitse invloed te noemen, wijst hij namelijk op Sinte Aelwaer en Sorgheloos als twee ‘echt Nederlandse scheppingen’, die Bolte inderdaad ook noemt, maar dan als voorbeeld van één van beide invloeden, nl. de Nederlandse. Voorbeelden van de andere invloed, de Duitse, geeft Bolte direkt hierna, wat een logische samenhang oplevert. Dubiez plaatst de voorbeelden van Duitse invloed echter drie regels verder, waardoor de samenhang volkomen zoek raakt. Nog een voorbeeld. Bolte (1895, p. 120) noemt van Peter Warnerszoon slechts twee prenten die afkomstig zijn van Hans Sachs. Dubiez (p. 62) maakt daar maar even van: ‘De teksten [...] verschenen [...] bij Peter Warnerszoon [...] werden [...] overgenomen van [...] Hans Sachs’. Dat zijn dus álle teksten van Peter Warnerszoon; een niet gering verschil.
Is nu alles (fout) overgeschreven? Neen, op p. 62 ontwikkelt Dubiez op grond van twee gedichten een eigen visie op vijftig jaar Amsterdamse letterkunde. Deze fantasie uit hij weliswaar veronderstellenderwijs, maar zo kun je wel hele bibliotheken volschrijven. En hiermee kom ik aan mijn conclusie. Zowel inleiding als tekstuitgave zijn niet meer dan bladvulling. Hij heeft bovendien zijn bronnen verminkt en daarmee geen stilstand, maar achteruitgang bewerkstelligt. Van kunsthistorische zijde sprak men van ‘een mislukte monografie’ (De Jongh 1969); voor het letterkundig gedeelte geldt hetzelfde, 78 jaar na Bolte.
Onmisbaar bij de bestudering van 16e eeuwse bilderbogen is de verzameling zwartwit reproducties ‘in de oorspronkelijke grootte’ van losse houtsneden uit de Nederlanden uit de tijd van 1500-1550, samengesteld door Nijhoff. In de twee deeltjes tekst is elke reproductie voorzien van een korte inleiding met vermelding van vindplaatsen, en literatuurverwijzing. Van alle drukken reproduceert Nijhoff slechts één exemplaar. Van Sorgheloos is dat helaas het exemplaar zónder tekst, van Sinte Reynuyt alleen het exemplaar met de mnl. tekst en niet dat met de oudfranse tekst, en van De fabel van de boer en de ezel alleen het exemplaar te Amsterdam met een andere tekst dan die van de KB te Brussel.
| |
| |
Misschien is het nuttig in dit verband op een fout in de tekst bij Nijhoff Pl. 311 te wijzen, vooral omdat (de catalogus) Vorstenportretten (1972, Pl. 1) deze fout overneemt. Van Karel V wordt gezegd: ‘De Keyzerlicke magestheyt es hij expectant’. Dit laatste woord betekent niet ‘wachtend’, maar ‘to remain, stay’ (Latham 1965, 719), d.w.z. Karel is reeds keizer (kroning 23 okt. 1520), anders zou dat in strijd zijn met de koningin genoemde Maria van Hongarije (kroning 11 dec. 1521); ook op de houtsnede draagt zij reeds de kroon.
Een andere belangrijke bijdrage leverde De Meyer in 1962 met zijn catalogus van de volks- en kinderprent uit de Nederlanden van de 15e tot de 20e eeuw, voorzien van een kort historisch en iconografisch overzicht. Hoewel De Meyer de 16e eeuwse rijmprent niet in zijn catalogus heeft opgenomen, is zijn uitgave toch van belang voorzover de onderwerpen van deze rijmprenten in latere tijd terecht komen bij de volksprent.
In het verlengde van deze catalogus ligt de in 1970 verschenen studie van De Meyer over deze zelfde volksprenten. Hij behandelt de verschillende soorten en hun historische ontwikkeling. In het hoofdstuk ‘Profane volksprenten uit de 16e eeuw’ schetst hij van de 16e eeuwse rijmprent de onderwerpen en haar verhouding tot de volksprent. De Meyers studie maakt deel uit van de serie Populäre Druckgraphik Europas, welke opgezet is vanuit de gedachte dat het internationaal karakter van de volksprent een internationale benadering noodzakelijk maakt. In deze serie verschenen reeds de studies over Engeland (Laver 1972), Spanje (Duran i Sanpere 1971) en Duitsland (Brückner 1969). Dit laatste werk bevat een uitvoerige bibliografie. De uitgaven in deze serie kenmerken zich door de vele reproducties, waarvan een groot aantal in kleur.
| |
Besluit
Ondanks dat de laatmiddeleeuwse rijmprenten onderscheiden kunnen worden van andere losse bladen met plaatje, de bilderbogen, en van de in boekvorm verschenen emblemata en blokboeken, zijn ze nog niet in hun totaliteit als afzonderlijke groep bestudeerd. Wel kwamen ze binnen een ander kader, bv. dat van de volksprent, ter sprake (De Meyer), of leverden anderen (Bolte, Nijhoff) belangrijk gereedschap voor bestudering van een aantal. Dubiez moet hierbij zo gauw mogelijk vergeten worden.
Bestudering van deze rijmprenten is een taak van letterkundigen én kunsthistorici. In volgende artikelen hoop ik een bijdrage te leveren door de tekst van enkele afzonderlijke rijmprenten onder de loep te nemen, o.a. Sinte Aelwaer en Sorgheloos. Wie weet zijn er kunsthistorici die zich over de prent willen buigen.
Maastricht, aug. 1974
| |
Bibliografie
Beets, N. ‘Aanwinsten van zestiende eeuwsche houtsneden in het Rijksprentenkabinet te Amsterdam’. In: Het Boek 21 (1933), 177-208. |
Boekenoogen, G.J. ‘Toespraak van den voorzitter’. In: Handelingen van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden en levensberichten harer afgestorven medeleden 1922-1923. Leiden 1923 p. 7-18. |
| |
| |
Boekenoogen, G.J. Verspreide geschriften. Verzameld door A.A. van Rijnbach en uitgegeven vanwege de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden; met 13 afbeeldingen. Leiden 1949. |
Bolte, J. ‘Bilderbogen des 16. Jahrhunderts’. In: Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde 14 (1895), p. 119-153. |
Braekman, W.L. ‘Early Flemish Broadside Ballads in the University Library in Ghent’. In: Quaerendo 2 (1972), p. 109-121. |
Braekman, W.L. ‘De noveen van St. Hubertus naar een Vlaamse eenbladdruk van 1516’. In: Volkskunde 73 (1972), p. 1-7. |
Brückner, W. Populäre Druckgraphik Europas; Deutschland; vom 15. bis zum 20. Jahrhunderts. München 1969. |
Burger, C.P. ‘De boek- en prentdruk te Amsterdam, tot 1578’. In: Het Boek 14 (1925), p. 231-238. |
Dubiez, F.J. Op de grens van Humanisme en Hervorming; de betekenis van de boekdrukkunst te Amsterdam in een bewogen tijd; 1506-1578. Nieuwkoop 1962. |
Dubiez, F.J. Cornelis Anthoniszoon van Amsterdam; zijn leven en werken; ca. 1507-1553. Amsterdam 1969. |
Duran i Sanpere, A. Populäre Druckgraphik Europas; Spanien; vom 15. bis zum 20. Jahrhunderts; aus dem Italienischem übersetzt. München 1971. |
Gelder, H.A. Enno van. Erasmus, schilders en rederijkers; de religieuze crisis der l6e eeuw weerspiegeld in toneel- en schilderkunst. Groningen 1959. |
Jongh, E. de. De zinne- en minnebeelden in de schilderkunst van de zeventiende eeuw. Nederlandse Stichting Openbaar Kunstbezit en Openbaar Kunstbezit in Vlaanderen 1967. |
Jongh, E. de. ‘Cornelis Anthoniszoon van Amsterdam; een mislukte monografie’. In: vrij Nederland 15 november 1969, p. 9. |
Kossmann, F. ‘Refereynen en liedekens op losse bladen’. In: Het Boek 15 (1926), p. 49-72. |
Krans, C.H.A. ‘Kamper boekdrukkers in de 16e eeuw’. In: Kamper Almanak (1959-1960), p. 176-191. |
Krimpen, H. van. Blokboeken; een tussenspel in houtsneden; uit de voorgeschiedenis van stereotypie en galvanoplastiek. 's-Gravenhage z.j. Monumenten der boekdrukkunst, nr. 2. |
Latham, R.E. Revised Medieval Latin Word-list from british and irish sources. London 1965. |
Laver, J. Populäre Druckgraphik Europas; England. München 1972. |
Meyer, M. de. De volks- en kinderprent in de Nederlanden van de 15e tot de 20e eeuw. Met medewerking van C. Koch- de Meyer en W.C. Kuyck. Antwerpen, Amsterdam 1962. |
Meyer, M. de. Volksprenten in de Nederlanden; 1400-1900. Amsterdam, Antwerpen 1970. (Vertaald in het Duits onder de titel: Populäre Druckgraphik Europas; Niederlande.) |
Mistler, J. Epinal et l'imagerie populaire. Paris 1961. |
Nijhoff, W. Nederlandse houtsneden 1500-1550. 's-Gravenhage 1931-1939. 2 dln. reproducties en 2 dln. tekst. |
Pauw- de Veen, L. de. Hieronymus Cock; prentenuitgever en graveur; 1507?-1570; inleiding en catalogus. Brussel 1970. |
Pleij, H. ‘Is de laatmiddeleeuwse literatuur in de volkstaal vulgair?’ In: Populaire literatuur. Onder red. van J.H.A. Fontijn. Amsterdam 1974. p. 34-106. |
Rosenfeld, H. ‘Der Mittelalterliche Bilderbogen’. In: Zeitschrift für deutsches Altertum und deutsche Literatur 85 (1954-1955), p. 66-75. |
Spamer, A. ‘Bilderbogen’. In: Reallexikon der deutsche Kunstgeschichte; II. Stuttgart z.j. |
Sterck, J.F.M. Onder Amsterdamsche Humanisten; hun opkomst en bloei in de 16e eeuwschen stad. Amsterdam, Hilversum 1934. |
Stuiveling, G. ‘Rijmprent’. In: Moderne Encyclopedie der Wereldliteratuur; VII. Bussum z.j. p. 284-286. |
Vloten, J. van. Het Nederlandsche kluchtspel van de 14e tot de 18e eeuw. 2e vermeerderde druk; I. Haarlem z.j. |
Vorstenportretten uit de eerste helft van de 16e eeuw; houtsneden als propaganda. [Catalogus tentoonstelling] Rijksprentenkabinet Amsterdam 16 aug. - 29 okt. 1972. |
WNT Woordenboek der Nederlandsche taal. Bewerkt door M. de Vries, L.A. te Winkel, e.a. 's-Gravenhage, enz. 1864-...dln. |
|
|