Ondertusschen oefent de organist een bewonderenswaardige gymnastiek op zijn instrument. Zijn beenen klimmen van hoog naar laag, van links naar rechts. Zijn handen wandelen over de trappen van de toetsen, als menschen, die den weg kwijt zijn. In lange uitblazende accoorden roept hij door de microfoon wat het volgende zal zijn. Voorwaar! Hij is een groot kunstenaar. Zijn pak is zeer wit, zijn schoenen zijn wit en bruin, en zijn haar is zwart. Hij is bewonderenswaardig, hij is groot.
De verbaasde reiziger heeft zijn oogen geopend op een kier. Door deze kier slaat hij het schouwspel gade. Het orgel begint te zingen. Jubelend applaus. De reiziger betreurt het dat hij niet op zijn vingers kan fluiten.
Dan, met markante zwier, draait de organist zich op zijn stoel om, en buigt, en wuift, en dankt. Fantastische kleuren spelen op zijn gelaat. De reiziger ontwaart, dat het een zielig manneke is, van voren gezien. Het applaus zwelt aan. Het moede gezicht wringt zich tot een lach en keert weer tot de toetsen. En als het hoofd verdwijnt, zingt een vroolijke melodie opnieuw - uit de diepte.
HANS LODEIZEN
Bekijkt men het verhaal dan is het duidelijk, dat de reiziger voor de eerste maal na de bezetting naar Engeland gaat. Zinnen als: ‘Behalve zijn ponden heeft hij echt Engelsche, vooroorlogsche herinneringen mee’. ‘Hij probeert (...) in een vooroorlogsche stemming te komen’. ‘Hij is in Engeland, eindelijk in Engeland. Na vijf lange jaren, dat dit land zo onbereikbaar, zo sprookjesachtig ver scheen..’ laten aan duidelijkheid niets te wensen over. Als het verhaal autobiografisch is moet het, mits de door Dubois en Berger verstrekte gegevens juist zijn, stammen uit de tijd in '45 dat Lodeizen ‘met een speciale missie voor een hoogleraar in de biologie naar Londen’ reisde (p. 219). Dat was zijn eerste reis na de bevrijding. Dat het verhaal dan pas eind Januari 1946 - als Lodeizen al weer een tweede keer naar Londen gegaan is - gepubliceerd wordt lijkt vreemd, temeer daar de Londense Vrij Nederland al vanaf haar begintijd regelmatig dit soort bijdragen placht te publiceren en er dus klaarblijkelijk niet zulke ingewikkelde contacten vereist werden om ervaringen als deze gepubliceerd te krijgen.
De, ook voor Vrij Nederland, vreemde vorm waarin dit journalistieke reisverhaal gesteld is, nml. de hijvorm, suggereert dat Lodeizen distantie wilde nemen. Dat hij bijvoorbeeld ervaringen van verschillende mensen of van een individu op meerdere reizen tot een ‘fictioneel’ verhaal heeft gemaakt. Als dit zo zou zijn, dan is het ook niet zo vreemd dat een verhaal dat suggereert een verslag te zijn van iemand die voor de eerste keer naar Londen komt, gepubliceerd wordt als Lodeizen reeds voor de tweede maal naar Londen is gegaan.
(Amsterdam, 15 januari 1974)