willekeurig dozijn plaatsen moge dit bewijzen: p. 15, 35, 42, 44, 55, 60, 67, 75, 86, 110, 123, 146 (paginering de Vries).
Verder wordt ook nergens verantwoord waarom de Vries stopt bij het nummer van 2 juni 1945, terwijl het blad in Londen onder dezelfde naam voortgezet werd tot en met 23 februari 1946 (No. 31 - 6de jaargang). Daarna is het blad met ingang van het nummer van 2 maart 1946, eveneens in Londen, verder verschenen onder de naam ‘De Stem van Nederland, voorheen “Londensch Vrij Nederland”’. Dit nummer is echter niet, wat verwacht zou mogen worden, genummerd no. 1 - 1de jaargang, maar No. 32 - 6de jaargang. Lou de Jongs opmerking (Inleiding p. 6): ‘Toen aan van Blankenstein (de hoofdredacteur CH) in de zomer van '45 bleek dat het Nederlandse illegale Vrij Nederland als legaal weekblad de publikatie zou voortzetten, aarzelde hij geen seconde om voor de voortzetting van zijn weekblad de oudere rechten op de titel prijs te geven’ is in dit verband dan ook onbegrijpelijk, zo niet onjuist. Het kan natuurlijk zijn dat de door de Vries compleet genoemde jaargangen van de Londense Vrij Nederland van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, die door hem gebruikt zijn, niet zó compleet zijn. Het lijkt mij echter dat de directie en de medewerkers van dit instituut, die blijkens een mededeling en afzonderlijke dankbetuiging van De Vries hun medewerking verleend hebben bij de tot standkoming van het werk, hem hier toch wel op gewezen zouden hebben.
Dat de bezwaren tegen de selectie, die hiervoor genoemd zijn, ook gelden op de voor neerlandici interessante terreinen zal duidelijk zijn. Het voornamelijk heroïsche karakter van de bloemlezing brengt met zich mee dat ieder die om welke reden dan ook een duidelijker beeld van de sociale, economische, politieke en culturele achtergrond van die jaren wil hebben, naar de bronnen terug zal moeten.
Verder is het jammer dat de bloemlezing stopt in juni '45. Daardoor zijn interessante items als een gesprek met Simon Vestdijk en een met Maurits Dekker niet opgenomen. Nog betreurenswaardiger is het dat het debuut van Hans Lodeizen, het reisverhaal Londenvaarder (26 januari 1946 p. 862) niet opgenomen is. Om dit gemis te verzachten wordt het betreffende verhaal elders in dit nummer van Spektator gepubliceerd.
Naast de reeds eerder geciteerde opmerkingen van de Jong is er nog een van hem die enigszins vreemd aandoet (Inleiding p. 5): ‘Ik heb er, meen ik, zelf nooit een regel voor geschreven’. Dit lijkt mij niet volstrekt juist. De Jong mag dan wel geen regel voor dit blad geschreven hebben, maar hij heeft er wel degelijk een ingezonden brief (1,5 kolom in een ons kent ons blad!) in gepubliceerd n.a.v. opmerkingen van Vrij Nederland over de wijze waarop Den Doolaard zijn uitzendingen voor de radio meende te moeten verzorgen. Een paginagrote polemiek is hierover ontstaan. De Jongs brief, die eindigt met de toch niet snel te vergeten woorden: ‘Maar het lijkt gewenscht, U het welgemeend advies te geven, voortaan wat minder hoog te blazen van den toren Uwer zelfingenomenheid’, is te vinden in het nummer van 14 april 1945 p. 339.
Het lijkt mij dat de wetenschappelijke pretenties, die de Vries heeft blijkens zijn dankbetuiging aan het Rijksinstituut, de opmerking ‘Deze uitgave is tot stand gekomen met welwillende medewerking (niet toestemming CH) van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie te Amsterdam’ (p. 4) en de inleiding door de Jong, die met titels en functie de inleiding ondertekend heeft, niet waargemaakt worden. En daarom lijkt de Jongs stelling dat de Vries ‘uitnemend geslaagd’ is in ‘het weergeven in het perspectief van nu wat Vrij Nederland toen was’, me kort gezegd een gotspe. Voor de prijs die dit boek doet hadden heel wat leukere en betere gemaakt kunnen worden. (CH; 15/01/74)