Spektator. Jaargang 3
(1973-1974)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 389]
| |||||||||||||
Jens Ihwe, Kees Krammer, Jan Louter e.a.
| |||||||||||||
1De ideeën van Wienold zijn tot nu toe slechts ontwikkeld in enkele verspreide artikelen, vooral gebaseerd op zijn ‘Formulierungstheorie’ (G. Wienold 1971). In Semiotik der Literatur vat Wienold zijn gedachten samen en geeft hij er een verdere uitwerking aan. Het boek bestrijkt het gehele gebied van de literatuurwetenschap, en betreft zowel de traditionele opvattingen alsook nieuwere ontwikkelingen. Wienold probeert niet de huidige literatuurwetenschap (traditioneel of struktureel) in het kader van de semiotiek te reorganiseren; hij wil volledig nieuwe perspektieven openen voor de literatuurwetenschap. Naast bestanddelen van de traditionele en moderne literatuurwetenschap moeten daarom bestanddelen worden opgenomen van andere disciplines, die tot nu toe nauwelijks, en zeker niet systematisch, met de literatuurwetenschap in verband gebracht werden. Het gaat daarbij vooral om sociaal-wetenschappelijke disciplines, het onderzoek naar massacommunicatie en massamedia in het kader van de massapsychologie, experimentele psychologie en sociologie. Ook de linguistiek behoort tot deze disciplines, in het bijzonder de tekst-theoretisch georiënteerde linguistiek voorzover haar relatie tot de literatuurwetenschap anders wordt bepaald dan tot nu toe gebruikelijk was. Het samengaan van deze verschillende disciplines in het perspektief van de eenheid der tekstwetenschappen (d.w.z. van alle wetenschappen die met teksten te maken hebben, o.a. juridische, psychologische en folkloristische teksten) ziet Wienold als een noodzakelijke voorwaarde voor het opbouwen van de semiotiek van de literatuur. Deze semiotiek van de literatuur wordt opgevat als een empirisch-experimentele tak van wetenschap die gericht is op het (theoretisch) onderzoek van bepaalde soorten teksten in bepaalde soorten tekstverwerkingsprocessen. Wienold is, als men de driedeling van de semiotiek accepteert, er voornamelijk in geïnteresseerd vanuit de pragmatiek de rol van de syntaxis en van de semantiek aan te geven. De semiotiek van de literatuur heeft als voornaamste objekt de tekstverwerkingstheorie. Een tekstverwerkingstheorie moet beschikken over een analytisch instrumentarium dat het gedrag van deelnemers aan communicatieve processen afbeeldt op beschrijvingen van de struktureringsprocédé's | |||||||||||||
[pagina 390]
| |||||||||||||
van teksten. Het in par. 2 te behandelen analytische instrumentarium is dus empirisch gemotiveerd. Dit is het geval als de doelstelling van de semiotiek van de literatuur is: Het bestuderen van gedrag en van de verschillende gedragsmogelijkheden bij communicatie over literatuur. Een dergelijke theorie moet, om een steeds terugkerende formule van Wienold te gebruiken, uitspraken doen over de relatie tussen teksteigenschappen en eigenschappen van het recipiëntengedrag. In deze recensie concentreren wij ons vooral op de bijdrage van Wienold aan de ontwikkeling van een dergelijke semiotiek van de literatuur. Het revolutionaire van het boek is hierin gelegen dat Wienold de door hem ontwikkelde opvattingen/methoden ook toepast op het door hem ontworpen concept van literatuurwetenschap. Hij wil het werk van de (literatuur)-wetenschapper niet beperkt zien tot het gebied van de pure wetenschap. Hij beschouwt consequent het werk van de wetenschapper en het verwerken van wetenschap in het dagelijks leven als een eenheid. Hij verbindt aan zijn concept conclusies zowel voor de relatie tussen universiteit en school, als ook voor de organisatie van het wetenschappelijk werk, waarop wij in deze recensie niet zullen ingaan. Bijzonder belangrijk is dat de didaktiek van de literatuur tot een centraal onderzoeksgebied wordt gemaakt, waar empirische methoden van de literatuurwetenschap ontwikkeld en getest/getoetst kunnen worden. In par. 3 zullen wij, de systematische opbouw van het boek volgend, de punten nagaan, die in het concept Semiotik der Literatur zoals Wienold dat voorstelt, centraal staan en nog onduidelijk zijn. Wij verbinden daar aan geen verregaande kritiek, maar willen alleen op de moeilijkheden wijzen waar een semiotiek van de literatuur mee te maken krijgt, in de hoop daarmee ook een eerste bijdrage te leveren tot het oplossen ervan. Die moeilijkheden zijn gedeeltelijk van terminologische aard (het begrip ‘literatuur’) maar vloeien ook voort uit de wijze van presenteren van het boek. Hierover komen wij ook nog kort te spreken in par. 3. | |||||||||||||
2Na een overzicht te hebben gegeven van de ontwikkeling in de semiotiek schetst Wienold de stand van zaken als volgt. De semiotiek staat voor een dilemma: Aan de ene kant stelt zij de unificering in het vooruitzicht van alle wetenschappelijke aktiviteiten met betrekking tot teken en tekengebruik. Aan de andere kant moet de semiotiek op het gebied van de wetenschappelijke praktijk een steeds grotere divergentie van interessen, methoden en doelstellingen constateren. Dit dilemma kan worden teruggevoerd op de onduidelijkheid van het | |||||||||||||
[pagina 391]
| |||||||||||||
tekenbegrip zoals dit door de linguistiek vanaf de Saussure is uitgewerkt. De linguisten zien de verhouding tussen signifiant en signifié, tussen tekendrager en betekenis, als een vaste relatie. Deze opvatting is niet houdbaar, wat reeds blijkt bij een kritische analyse van het morfeembegrip (p. 20-21). Er moet daarom vanuit de semiotiek een nieuwe theorie van het tekenbegrip worden opgesteld. De verhouding tussen tekendrager en betekenis behoort te worden opgevat als een dynamische relatie. De betekenisoverdracht moet hierbij centraal komen te staan, d.w.z. wij zullen moeten uitgaan van de betekenisoverdracht als sturende instantie (p. 21). Het gaat er hierbij om, steeds na te gaan wat er bij de deelnemers aan een communicatiesysteem, in tekstverwerkingsprocessen voor gemeenschappelijks aan betekenis naar voren komt (vgl. onder par. 3). De taak van de semiotiek is dan aan te geven op welke wijze betekenissen in verschillende communicatiesystemen middels verschillende representatievormen kunnen worden overgedragen in hetzelfde medium of in andere media. Het terrein van onderzoek zal dienovereenkomstig zijn wat Wienold noemt de ‘Verknüpfung von Bedeutung und Repräsentation’ (p. 22) in teksten. Wienold breidt hierbij het tekstbegrip uit over alle media. Er is sprake van ‘tekst’ telkens wanneer er betekenissen d.m.v. een tekensysteem of medium worden overgedragen. Dus film of T.V. moeten er ook onder vallen. Voor de semiotiek van de literatuur geldt nu als doelstelling het bestuderen van díe ‘Verknüpfung von Bedeutung und Repräsentation’, die karakteristiek is voor literaire teksten. Deze ‘Verknüpfung’ vindt plaats in de literaire communicatie. Het begrip communicatie is over het algemeen onduidelijk. Communicatie via taal wordt meestal gereduceerd tot datgene wat je kunt aangeven als de betekenis van de in een spreeksituatie geuite zinnen. Dus: datgene wat sprekers meedelen. Sprekers doen echter veel meer dan dat! In feite gaat het om situaties waarin teksten worden gebruikt. Pas binnen een theorie over gebruikssituaties van teksten kan het begrip communicatie gepreciseerd worden. Het analytisch instrumentarium van Wienold heeft tot doel zo'n theorie te ontwerpen. Bij literaire communicatie gaat het om een speciale wijze van omgaan met teksten, om specifieke receptie- en verwerkingsprocessen. Van groot belang voor de literatuurwetenschap is dan ook wat je het ‘literaire gedrag’ zou kunnen noemen: Welke eigenschappen heeft het receptieproces? Hoe is het lezersengagement aan de interne tekststruktuur gerelateerd? Men kan vaststellen dat het engagement zich in het ‘dagelijks leven’ verschillend verdeelt over het veld van literaire tekstsoorten, al naar gelang de verschillen in deelnemersgroepen en receptie-situaties. Engagement, tekstreceptie naar reciiëntengroepen en eigenschappen van teksten staan met elkaar in relatie. | |||||||||||||
[pagina 392]
| |||||||||||||
De struktuur van een tekst is niet onmiddellijk gegeven, maar kan pas aan de tekst worden toegeschreven via de struktureringscapaciteit van de recipiënten. D.w.z. er is een gemeenschappelijke basis voor het struktureren van de elementen van de tekst. Wienold noemt dit de ‘Normalform’. Normaalvorm-konstrukties kunnen gebruikt worden voor het opstellen van hypothesen over de wijze waarop in deelnemersgroepen een bepaalde tekst begrepen wordt. Voor literaire communicatie is voorts de ‘Neutralform’ van belang, een basis voor het struktureren van een bepaald teksttype. De variaties in de receptie van een speciale tekst kunnen aan een dergelijke ‘neutrale vorm’ afgemeten worden. De struktureringscapaciteit is historisch en maatschappelijk bepaald: Je moet het struktureren van literatuur léren, en dat gebeurt in het dagelijks leven van een bepaalde maatschappij, die steeds verandert. De analyse van literatuur richt zich in het bijzonder op de struktureringsprocédés die in aktiviteiten van recipiënten werkzaam worden. Uitspraken over verandering zullen in dit perspektief veranderingen in de mogelijkheden van tekstproduktie en tekstreceptie betreffen. Ze zijn alleen zinvol in het kader van een tekstverwerkingstheorie, die teksteigenschappen in verwerkingsprocessen lokaliseert. De taak van de literatuurgeschiedenis in de semiotiek van de literatuur is dan het beschrijven van veranderingen in de tekstverwerkingsprocessen: ‘Variationen und Veränderungen von “Literatur im täglichen Vorkommen” sollen in ihren Steuerungen durchschaubar werden’ (p. 145). Onderzoeksobject is in het bijzonder de verandering in formuleringsprocédés (zie onder), die het voortbrengen en de herkenning van taaluitingen op het niveau van de tekst regelen. De analyse van teksten moet zó gebeuren, dat de voorwaarden voor en de gevolgen van de communicatie geformuleerd worden in teksteigenschappen. Er bestaan daartoe (nog) geen onderzoeksmethoden. Wienold stelt, met het oog op de theorievorming, voor om voorlopige modellen toe te passen op teksttypen die intuïtief afgrensbaar zijn en al langer onderzocht (nl. vertelteksten en in mindere mate dramateksten). De analyse van vertelteksten levert de beste aanknopingspunten voor de behandeling van problemen van literaire communicatie. Wienold kritiseert overigens de strukturele verhaalanalyse, die narratieve elementen als entiteiten behandelt, die in principe aan de tekst zelf kunnen worden vastgesteld. Een toverspreuk is geen narratief semanteem (een ‘handeling’ die de tekst beschrijft), maar een semanteem dat aangeeft dat een recipiënt een situatie begrijpt of hem aanzet tot een bepaald gedrag (vgl. p. 135). De semantiek van vertelteksten moet niet gebaseerd worden op de narratieve elementen (Wienold ontkent niet dat ze aanwezig zijn) maar op die elementen, waarvoor de structurering door spanning, horror en andere vormen van recipiënten-engagement beslissend | |||||||||||||
[pagina 393]
| |||||||||||||
is. Bovendien is de analyse van Wienold duidelijk gemotiveerd: Hij zoekt naar strukturen die de tekstreceptie bepalen! De tekstanalyse vooronderstelt een algemeen tekstmodel, op basis waarvan je teksteigenschappen en tekstsoorten kunt karakteriseren. Wienolds analytisch instrumentarium bestaat uit ‘primitieve elementen’ en ‘formuleringsprocédés’. Die primitieve elementen zijn te typeren als de verzamelingen:
Behalve het zinsniveau is dus nog een ander niveau nodig, het operationele niveau van de tekstformulering. Je kunt dat niveau beschrijven door de formuleringsprocédés weer te geven, die gedefinieerd zijn als verbindingen van de primitieve elementen. (Primitieve elementen bestaan uit een combinatie van elementen uit de twee eerste verzamelingen: Xa, Yb,...De ‘dieptetekst’ van een verteltekst bestaat uit het aangeven van de diverse X, Y, Z-ketens (d.i. de deelteksten die de semantiek van de respektievelijke coreferentiële NP's weergeven), en de betekenissen van de relatie tussen deze zogenaamde P(ersoons)-ketens. Kenmerkend voor vertelteksten is de herstrukturering van de linguistische ‘oppervlakte’ vorm van de tekst: je moet de dieptetekst zo beschrijven, dat de wijze waarop de lezer, uitgaande van de oppervlaktetekst, het handelingsverloop rekonstrueert, wordt weergegeven. Wienold richt zich voornamelijk op de tekstanalyse,, omdat daar de semiotische problemen het best behandeld kunnen worden. Principieel moet voor de synthese gelden: Uitgaande van de op zo'n manier gearrangeerde dieptetekst kan een oppervlaktetekst gegenereerd worden met behulp van diverse formuleringsprocédés (vgl. p. 88 en onder par. 3). Een belangrijke strukturerende faktor is de spanning. Op elk moment van het verhaal heeft de lezer verwachtingen over het vervolg, de afloop. Op elk moment herstruktureert de lezer de tekst vooral m.b.t. die verwachtingen. Spanning ontstaat doordat de ‘Prospektionszustände’ van de personages uit het verhaal gerelateerd worden aan de verwachtingen van de recipiënt m.b.t. de P-ketens van de personages. In het bijzonder de relaties van de verschillende ‘P-Prospektionszustände’ wekken bepaalde verwachtingen bij de lezer (die bijv. meer weet dan de personages van elkaar weten), en speciaal over de afloop van de intrige. | |||||||||||||
[pagina 394]
| |||||||||||||
Een speciale vorm van tekstspecifikatie op semantisch niveau is de thematiek. Je kunt een thema pas vinden door het te rekonstrueren via het lezersengagement. De lezer vindt een deel van de tekstinhouden blijkbaar zo belangrijk, dat hij ze in samengevatte vorm bij verdere tekstverwerkingsprocessen vasthoudt. De thematische analyse moet zich richten op wat er intersubjektief voor gemeenschappelijks aan betekenis uit een tekst wordt gecondenseerd. Ook nu weer is de veronderstelling, dat de thematiek te vinden is op struktureel belangrijke plaatsen in een tekst: De analyse richt zich op terugkerende strukturele eenheden waaraan het lezersengagement te koppelen is. Horror blijkt in science-fiction teksten een belangrijke thematische funktie te hebben. De ‘Topik’ van het thema - een uitgangssituatie die bepaalde eindsituaties doet verwachten - in Sf-verhalen is vaak ‘innovatie’. Wienold geeft dat weer als ‘Xain’. Wat zou er gebeuren als dat en dat eens het geval zou zijn...? Je kunt de reeks verwachtingstoestanden nu als predikaten over eigenschappen van een veranderde of veranderbare menselijke wereld opvatten. Horror is een door de hele tekst volgehouden komponent van de handeling evaluerende predikaten m.b.t. ‘Xain’. De thematische analyse moet zich verder bezig houden met de ‘Referenzrolle’ van teksten: Welke mogelijkheden heeft de lezer om teksten te relateren aan zijn omgeving? Het gaat er niet om een relatie tekst-werkelijkheid te bepalen, maar het gaat er om hoe lezers van teksten gebruik maken om uitspraken te doen over hun ‘werkelijkheid’. Dat betekent: Welke thematiek wordt bij verdere tekstverwerking gebruikt? Het onderzoek naar het recipiënten-engagement is niet alleen voor het inzicht in de onmiddellijke tekstreceptie van belang maar ook voor het inzicht in de verdere ‘Textverarbeitung’. In dit theoretische kader kan de taak van het analytische instrumentarium, zoals dat boven geschetst is, verder verduidelijkt worden. Tekstverwerking betreft alle aktiviteiten van deelnemers aan een communicatief systeem m.b.t. een in dit systeem gegeven drager van communicatie. ‘Verarbeitung eines Textes deckt damit alle Vorgänge von seiner Rezeption über die Konservierung, Weitergabe an andere, Paraphrase für andere bis zur Umformung in “neue” Texte, Umsetzung in andere Repräsentationsmedien’ (p. 146). Films, foto's en televisie-uitzendingen worden, zoals reeds aangeduid, bijv. ook als teksten beschouwd. Als je het begrip literatuur in overeenstemming wilt brengen met het begrip tekstverwerking, dient het tot nu toe in de literatuurwetenschap gebruikelijke begrip literatuur opnieuw gedefinieerd te worden. Dat betekent dat ook niet-verbale teksten, en níet op grond van een bepaalde waardering en kodifikatie geselecteerde verbale teksten onder Wienolds literatuur-begrip kunnen vallen. De literatuurwetenschap kan dus processen over teksten thematiseren door de tekstverwerking als object te kiezen. De theorie van de communi- | |||||||||||||
[pagina 395]
| |||||||||||||
catie over literatuur moet problemen die zich op het gebied van de tekstverwerking voor de maatschappij of voor groepen in die maatschappij voordoen, signaleren en helpen oplossen. Het is niet mogelijk om de enorme hoeveelheid teksten en de daarmee verbonden struktureringsprocessen direkt te onderzoeken. Wienold kiest enkele processen uit ter nadere specificering, om dan vanuit deze basis tot een strukturering van het fenomeen tekstverwerking te komen. Uitgaande van een eenvoudig schema voor communicatieve processen (Producent-Tekst-Recipiënt) kunnen de verwerkingsprocessen worden ingedeeld naar producenten- of recipiëntenrol. Tot de eerste groep behoren bijv. omzetting in een ander medium en vertaling; tot de tweede groep parafraseren, interpreteren en evalueren. De relatie auteur-recipiënt zal overigens voor de theorie nauwelijks van centraal belang zijn, want de meeste verwerkingsprocessen spelen zich af tussen verschillende recipiënten; er zijn nauwelijks feed-back mogelijkheden tussen auteur en recipiënt. Verder zal het duidelijk zijn dat complexe factoren de verwerking van teksten bepalen: Bij het lezen kunnen bijv. andere verwerkingsprocessen (kritieken!) meespelen; delen van een tekst kunnen gerelateerd worden aan andere teksten e.d. Wienold bekijkt enkele ‘vormen van literair gedrag’ wat preciezer: het vastleggen van betekenis, waardering, kodifikatie; vertaling, het omzetten in een ander medium. Elk van deze operaties baseert zich op een parafrase van de uitgangstekst: ‘Es ist eine entscheidende Aufgabe für die Semiotik der gesellschaftlichen Textverarbeitung, eine semantische Theorie der Paraphrase zu entwickeln, die genügend reich strukturierte abstrakte Einheiten einsetzt, um solche Prozesse der Analyse zugänglich zu machen’ (p. 163). Een aktiviteit als het interpreteren van teksten krijgt in Wienolds literatuurwetenschap een geheel andere positie, dan die van een wetenschappelijke methode; het is één van de vele verwerkingsprocessen, en als zodanig object van de semiotiek van de literatuur. Zo zijn ook evaluatie, kodifikatie en synchronisatie tekstverwerkingsprocessen. Ze zijn van belang voor de literatuurwetenschap, in de ruime zin waarin Wienold (literatuur)-wetenschap begrepen wil zien, (vgl. 1 boven) omdat ze een grote rol spelen in het literaire leven. Dergelijke aktiviteiten zorgen er nl. voor dat uit het totale aanbod aan teksten een selectie gemaakt wordt. Een aantal hooggewaardeerde teksten wordt gekodificeerd als dé Literatuur; een bepaalde groep moeilijke teksten uit de geschiedenis wordt uitgekozen en toegankelijk gemaakt voor de consumptie (synchronisatie in bloemlezingen, gecommentariëerde uitgaven en populaire uitgaven). Vandaar dat een belangrijke maar ook zeer complexe vorm van tekstverwerking gegeven is met de overlevering van literatuur in het onderwijs. Welke faktoren de kodifikatie, vastlegging van betekenis (interpretatie) en waardering bepalen en zodoende voor brede lagen van de maatschappij richting gevend zijn, moet onder- | |||||||||||||
[pagina 396]
| |||||||||||||
werp van onderzoek zijn. De bestaande literatuurwetenschap is niet in staat deze processen, en zeker niet haar eigen rol daarin, te thematiseren. | |||||||||||||
3Het boek van Wienold is niet zo georganiseerd dat op basis van geëxpliciteerde vooronderstellingen conclusies worden getrokken. Conclusies schijnen tijdens het schrijven te zijn opgekomen, wat het betoog nogal eens dubbelzinnig maakt en leidt tot het ten onrechte weglaten van motiveringen. Zo worden centrale begrippen zonder meer ingevoerd; de betekenis ervan moet blijkbaar tijdens het lezen duidelijk worden (vgl. bijv. tekst, engagement, spanning). Deze manier van werken brengt ook met zich mee, dat aangehaalde literatuur voornamelijk een illustratieve rol speelt, dus zonder dat ze de argumentatie substantieel steunt. Anderzijds heeft dit het voordeel dat het boek kan dienen als een ‘onderzoeksrapport’ over publikaties die voor een door Wienold beoogde semiotiek van de literatuur van belang zijn. De lezer kan zelf zijn conclusies uit het aangedragen materiaal trekken! Wienolds werkwijze leidt tot verwarring rond het begrip semiotiek. De schrijver gaat veel te snel over naar het linguistische tekenbegrip, en bekommert zich nauwelijks om de logische semiotiek. De nieuwere ontwikkelingen op dat gebied, die toch al geruime tijd bekend zijn, tonen dat, juist m.b.t. Wienolds hoofdthema - het verbinden van teksteigenschappen met het gedrag van de deelnemers aan tekenprocessen-, theoretische modellen worden ontwikkeld. (Vgl. Y. Bar-Hillel ed. 1972; D. Davidson & G. Harman eds. 1972; D. Wunderlich ed. 1972). Overigens stelde Morris al in 1939/40 een semiotisch gefundeerd model op dat de wezenlijke punten van Wienolds semiotiek van de literatuur in een strenge vorm bevat. (Waarschijnlijk is de strenge vorm van Morris' model er de oorzaak van dat de draagwijdte zo weinig begrip heeft gevonden). Bij het linguistische tekenbegrip orienteert Wienold zich bijna uitsluitend op De Saussure, waarbij hij, om zijn eigen tekenbegrip te kunnen ontwikkelen, een overtrokken interpretatie van diens tekenbegrip geeft (vgl. voor een tegengestelde interpretatie voor de - overigens ook bij Chomsky zo te vinden gewoonlijke, maar gesimpifliceerde weergave, vooral Heger 1969). Het tekenbegrip van de Russische strukturalisten, dat aan de opvattingen van Wienold tegemoet komt, wordt wel genoemd maar niet verder uitgewerkt of kritisch bediskussieerd. (Vgl. voor het tekenbegrip van de Russen: K. Eimermacher 1971 en K. Eimermacher ed. 1971 en verschillende vertalingen in het Italiaans, Frans, Engels en Duits). De status van het essentiële begrip betekenis (de semiotiek moet | |||||||||||||
[pagina 397]
| |||||||||||||
immers de verbinding van betekenis en representatie bestuderen) is niet duidelijk. Kun je betekenissen los van hun representaties bestuderen? (Er zij op gewezen dat de (logische) semantiek zich sinds enige tijd richt op het bestuderen van de representatie voor het onderzoek naar de betekenisstruktuur van natuurlijke talen). Wat gebeurt er met de betekenis van een verhaal als het wordt verfilmd, of verandert er niets aan de betekenis? Wat ís eigenlijk de betekenis van een verhaal? Betekenissen worden volgens Wienold geconstitueerd in receptieprocessen. Heeft een tekst nu één betekenis, of evenveel betekenissen als er receptieprocessen zijn? Of is er zoiets als een gemiddelde betekenis? Wienold bepleit het ontwikkelen van observatiemethoden om te kunnen bepalen wat er precies aan betekenis wordt gecommuniceerd. Zolang zulke onderzoeks-methoden nog niet zijn uitgewerkt, is elke vooronderstelling over de betekenis van een tekst (en a fortiori over de betekenis van teksten überhaupt) slechts door de intuïtie van de onderzoeker te motiveren. De argumentatie van Wienold is hier noodzakelijkerwijze (nog) cirkulair Alleen verdere concrete onderzoekingen zoals hij die zelf voorstelt, kunnen hier uitkomst brengen. Het is verwarrend dat Wienold in zijn analyse een ruimer tekst- en literatuurbegrip voorstaat, terwijl hij bij het uitwerken van zijn theoretische benadering van die begrippen steeds traditionele voorbeelden gebruikt. Zijn analytisch instrumentarium wordt geillustreerd aan een vertrouwde verbale narratieve tekst; bij het bespreken van de tekstverwerkingsprocessen lijkt hij vooral over verbale literaire (in de gebruikelijke betekenis!) teksten te spreken. De ‘tekstvorm’ die Wienold gebruikt is al heel simpel. Hij zegt dan wel geen formele tekstgrammatische theorie nodig te hebben voor het weergeven van zijn opvattingen (p. 70). Een van de eerste opgaven lijkt ons juist het ontwikkelen van zo'n tekstgrammatische theorie om alle mogelijke variëteiten van teksten en tekstreceptieprocessen op te vangen of systematisch te kunnen afbeelden. De theorie van de tekstgrammatica(s) moet ‘formeel’ gezien zo ‘rijk’ mogelijk zijn - het kriterium ligt niet in het karakter van het formele, maar in het soort formalisme en de motivering daarvan, dat opgezet wordt. Het is gebleken dat de rijkste tot nu toe bekende tekstgrammatica's (wat dat ook mag betekenen) nog zeer ‘arm’ zijn aan geschikte formalismen. (vgl. Papiere zur Textlinguistik I; T. Ballmer 1973a, 1973b; de bijdragen in Petöfi en Rieser ed. 1973). En ook in de ‘Heuristiek van de tekstanalyse’ die Wienold hier van belang acht, respectievelijk, waartoe hij zich noodgedwongen beperkt (p. 70) hangt de precisie en de waarde van het gebruikte begrippen kader af van het feit in hoeverre het zich laat theoretiseren (‘formaliseren’). Een ander probleem in dit verband is het feit dat Wienold slechts een analytisch instrumentarium aangeeft zonder de vraag aan de orde te stellen wat men | |||||||||||||
[pagina 398]
| |||||||||||||
onder de ‘Verknüpfung von Bedeutung und Repräsentation’ moet verstaan. Het beantwoorden van deze vraag vooronderstelt in ieder geval dat het analytisch instrumentarium intersubjectief te gebruiken is, d.w.z. in principe is te mechaniseren. Pas dan kan ook de vraag naar de relatie tussen analyse en synthese, waar het hier nl. om gaat, een duidelijk antwoord krijgen. Een dergelijke strengere conceptie van het analytisch instrumentarium kan slechts vorm krijgen in termen juist van een ‘formele’ theorie van een tekstgrammatica. Hoe deze tekstgrammatica er dan in detail uit moet zien, is een andere vraag. Als Wienold om begrijpelijke redenen slechts enkele verwerkingsprocessen preciseert, dan blijken dat in feite geïnstitutionaliseerde processen te zijn waarin verbale ‘literaire’ teksten verwerkt worden. Het lijkt ons overigens van belang (voorlopig) een methodologisch onderscheid te maken tussen receptie- en verwerkingsprocessen. Je zou van een tekstverwerkingsproces kunnen spreken, als het resultaat daarvan neergelegd wordt in een andere/nieuwe tekst. Receptie en tekstverwerking kan men verder onderscheiden door het aangeven van de verschillende vaardigheden en vooronderstellingen van de deelnemers, die van hen te verwachten zijn. Deze verschillen zijn niet alleen gradueel: wie een tekst ‘verarbeitet’ moet over meer en een ander soort weten, over andere vaardigheden beschikken dan iemand, die een tekst recipieert, d.w.z. op een bepaalde manier ‘begrijpt’. Afgezien van het feit dat de op p. 165 genoemde verwerkingsprocessen mogelijk niet de enige belangrijke processen zijn (en waarom juist déze), is het de vraag of een verwerkingsproces bij een ‘TO’ begint. Is er wel een TO? Moet niet veeleer elk nieuw beginnend verwerkingsproces geplaatst worden in een continuum van verwerkingsprocessen, zodat men de fiktie van een ‘begintekst’ laat vallen. De paragrafen 113-117 suggereren dit idee ook, zonder het verder te thematiseren. Van zo'n uitwerking valt pas te verwachten, waar Wienolds tekstverwerkingstheorie op doelt: het wegwerken van het idee dat een tekst en zijn receptie unieke gebeurtenissen in een (maatschappelijk) lege ruimte zijn. Wienold stelt voorts de vraag wat we hebben te verstaan onder ‘literatuur in het dagelijks leven’. Hij meent dat je je daar niet van kunt afmaken door uit te gaan van wat traditioneel onder ‘literatuur’ wordt verstaan, al zul je daar wel rekening mee moeten houden. Het begrip zal moeten worden vastgelegd vanuit de visie van de omgang van recipiënten met literatuur. Op deze basis zou je een klassifikatie van tekstsoorten kunnen maken, die dan gekonfronteerd kan worden met de traditionele indelingen die gebaseerd zijn op selecties door bepaalde deelnemers (literatuurwetenschap; dagbladen en tijdschriften e.d.) Theoretisch is daartegen niet veel kritiek in te brengen, maar in de praktijk lijken er grote problemen op te doemen. Immers, de sociale fenomenen die bepalend zijn voor de traditio- | |||||||||||||
[pagina 399]
| |||||||||||||
nele indelingen werken óok in op het recipiëntengedrag, dat Wienold als indelingsbasis wil gebruiken. De experimenten van Bartlett (1932) maken bijv. duidelijk dat recipiënten bij tekstverwerking zeer sterk de neiging hebben een konventioneel, sociaal bepaald ‘groepsstempel’ op elke tekst te drukken (vooral als die tekst een onkonventionele inhoud heeft!). Voordat men de vraag kan stellen: Wat doen lezers als ze lezen? lijkt een zuivering nodig, een sociologisch onderzoek naar die konventionaliserende werkingen die de tekstverwerking beïnvloeden. Wienold acht de werkwijze van de (literatuur)sociologen te grof; er zal eerst een antwoord moeten worden gegeven op de genoemde vraag. Terecht bepleit Wienold theoretische coöperatie van semiotiek en sociologie; de praktische volgorde die hij aangeeft om daartoe te komen, is echter discutabel. Tot slot willen wij in dit verband nog ingaan op Wienolds opmerkingen in paragraaf 162, waar hij aangeeft hoe men tot een ‘empirische(n) Basis einer Erforschung der literarischen Kommunikation’ (p. 217) komen kan. Hij noemt dan verschillende ‘Vorarbeiten’ over het optreden en verder uitwerken van vertelteksten bij kinderen (Ruth Weir), over ‘oral versions of personal experience’ (Labov-Waletzky), over het doorgeven van folkloreteksten (Bartlett), over de thematische herinnering (vgl. paragraaf 73), en hij wijst nog eenmaal met nadruk op het gebied van de didaktiek. Wanneer hij evenwel zegt dat het empirische werk op deze terreinen opgebouwd kan worden, komt vanzelf de vraag bij ons op of niet deze beide gebieden eerst in hun volle omvang theoretisch ontsloten moeten worden. Concrete pogingen daartoe zoals deze in het studiejaar 1972/73 in het Instituut voor Literatuurwetenschap ondernomen zijn in twee werkgroepen, ‘Verteltheorie’ en ‘Empirische methoden in de literatuurwetenschap’ (rapporten daarover in voorbereiding), hebben aangetoond op welke moeilijkheden reeds deze preliminaria stuiten. Anderzijds was een positief resultaat van deze beide werkgroepen dat men door deze moeilijkheden tot een duidelijkere taakstelling voor een semiotiek van de literatuur is gekomen zowel als tot het vaststellen van prioriteiten. Voor de medewerkers aan deze recensie is het duidelijk dat de opzet van Wienold nog niet precies genoeg is om een semiotiek van de literatuur te kunnen uitwerken. | |||||||||||||
[pagina 400]
| |||||||||||||
Bibliografie
|
|