is;/Als zij ben 'k Brahman; niets kan mij doen vrezen.’ Het zou m.i. de zin van dit gedicht aantasten als deze 14 strofen later toegevoegd waren en aangezien Dèr Mouw zelfs niet door een regel wit een extra adempauze geeft, lijkt latere toevoeging mij ook niet waarschijnlijk.
Een bijkomstige parallel is dat ook Orpheus de tweedeling heeft van 14 - 14, namelijk 14 gedichten ter inleiding en dan 14 over het Brahman - weten.
De hoofdstukken III en IV geven symbolen aan die bij herhaling in Adwaita's dichtwerk voorkomen: Psyche; vlinder. Eeuwigheidssymbolen en de visie van Adwaita op Plato's ideeënwereld (zie ook p. 82 evv; 572 evv.) Deze hoofdstukken zijn belangrijk en verhelderend voor verschillende verzen die nu in ‘klassiek licht’ gesteld worden. Met name geldt dit voor het gedicht dat Fresco Astèr genoemd heeft en dat nu geplaatst wordt naast het in het Grieks geschreven Pim (p. 64-71). Dit is dan wel een vooruitlopen op wat in deel IIA en -B uitvoeriger ter sprake zal komen, maar gezien beider betrokkenheid op Plato was dit niet goed anders mogelijk.
Hoogtepunten uit dit eerste boek vormen m.i. de analyses van Dat ben jij en Sleetocht, beide ook zeer rijk aan klassieke motieven. Ondanks de grote hoeveelheid wetenschap die in deze hoofdstukken wordt geboden is door het ontbreken van versierende of interessante, maar niet strikt nodige uitweidingen, het betoog strak en soms uitermate boeiend en overtuigend.
Eerst, Dat ben jij, waarom Fresco deze volgorde koos, is niet helemaal duidelijk. Hijzelf spreekt van het afsluitend karakter van dit gedicht ‘slotfase van het Brahmanweten’ (p. 109).
De bladzijden 111-113 geven een overzichtelijke indeling van Dat ben jij. De confrontatie van Pythagoras met Venus, die zich in dit gedicht in haar aspectrijke tweezijdigheid van vuurdraak en van witte Oerania openbaart; de confrontatie van de dichter met de Aarde, oervrouw, moeder en geliefde, zijn hoofdlijnen. Ook Eratosthenes, Plato en de dithyrambische dichter Pindarus komen hierbij in hun betekenis voor de dichter en zijn dichterschap tot hun recht, en last but not least het kleine hagedisje dat speels het centrale thema aangeeft: de schijnbare tegenstelling tussen het Olympische en het Titanisch-chaotische, tussen Brontosaurus, Newton en Adwaita, want alle wezenheden in ruimte en tijd zijn één in Brahman.
Door zijn algemene belezenheid, zijn grote kennis van de klassieken en de literatuur over deze, is het Fresco mogelijk geworden reminicenties aan mythologie, aan schrijvers als Vergilius (o.a. Aeneas VI en Georgica), Lucretius, Homeros, Aeschylos, Sophocles, Euripides e.a. op te sporen en te plaatsen, door zijn scherpzinnige analyse van het geheel is een van de moeilijkste gedichten van Dèr Mouw voor ons toegankelijk geworden.
Bijna honderd bladzijden wijdt Fresco aan Sleetocht. In de ‘Algemene inleiding’ schreef hij dat de invloed die Dèr Mouws taalgebruik van het