paalde aspecten van de klank van klinkers organiseren in termen van akoustische eigenschappen en andere aspecten van die klinkers (b.v. rondheid en gespannenheid) in termen van articulatorische eigenschappen.
In hoofdstuk 9 gaat L. nader in op prosodische kenmerken zoals lengte, toonhoogte en klemtoon. Hij wil slechts twee graden van klemtoon onderscheiden: wel of geen klemtoon en zet zich hier dus af tegen Chomsky en Halle die in The Sound Pattern of English (1968) vijf graden willen onderscheiden.
In hoofdstuk 10 tenslotte vergelijkt L. zijn systeem van kenmerken met dat van Chomsky en Halle. Zijn belangrijkste punten van kritiek op hun systeem zijn:
(1) | bij de omschrijving van het begrip ‘gespannen’ worden de stembanden niet betrokken. |
(2) | het begrip ‘neutrale positie’ wordt niet goed omschreven. |
(3) | het gebruik van het kenmerk ‘consonantaal’ in fonetische beschrijvingen is niet gerechtvaardigd. Di kenmerk kan nl. gedefinieerd worden in termen van andere kenmerken; het mag alleen een rol spelen op systematisch fonologisch niveau. |
(4) | het onderscheid tussen spontane en niet-spontane stembandtrilling is niet overtuigend aangetoond. Het kenmerk ‘sonorant’ moet derhalve niet gedefinieerd worden als ‘met spontane stembandtrilling’, maar in akoustische termen. |
Dit boek is dus te beschouwen als een heldere en interessante kritiek op hoofdstuk 7 (‘The Phonetic Framework’) uit The Sound Pattern of English. De bedoeling van het boek is een betere empirische basis te geven voor Chomsky en Halle's fonologische theorie. Of, zoals Ladefoged zelf stelt aan het slot van zijn boek:
‘Obviously the feature system proposed in this book...owes a great deal to the earlier work of Jakobson, and its development by Chomsky en Halle. But, as many sections of this book have shown, the state of our ignorance is such that we have to find better answers to many phonetic problems before we can take full advantage of their theoretical insights’. (G.E.B.)
Jan de Back. Taal en afwijkend gedrag. Een analytische beschouwing. Meppel 1973. Boom. 155 blz. f 14,50. Dissertatie Vrije Universiteit Amsterdam.
Er bestaan, globaal gesproken, twee soorten dissertaties: Het magnum opus, goed gedocumenteerd, vol empirische gegevens, wemelend van de verwijzingen en onleesbaar, of het richtinggevende essay, aanvechtbaar, niet zo verschrikkelijk goed gedocumenteerd, zonder uitgewerkte ‘bewijzen’ voor het beweerde maar wel leesbaar. De een een meesterproef na een met cum laude's geplaveide studie, de ander een beginselprogramma voor het nog komende werk. De eerste soort doorgaans passend in de bekende wetenschappelijke tradities, de tweede meestal een neerslag van het zoeken naar nieuwe wegen.
De dissertatie van De Back is een voorbeeld van de laatste categorie. In dit boek geen cijfermateriaal, statistische gegevens of bewijzen, wel veronderstellingen, opinies en twijfels. De Back zoekt naar wegen om onjuistheden in de wereld, op zijn minst in die van het strafrecht, te veranderen; één van die wegen loopt via het wetenschappelijk onderzoek.
Alleen al vanwege dit zoeken naar de maatschappelijke mogelijkheden van het wetenschappelijk bedrijf verdient zijn boek gelezen te worden.
Kort samengevat beweert De Back in dit criminologische proefschrift het volgende: Wij gaan er, zeker blijkens het dagelijks en juridische taalgebruik, vanuit dat we over ethische kennis beschikken. Dit is onjuist. De taaluitingen waarmede we dergelijke