Gerrit Borgers Visuele poëzie
Bij het lezen van poëzie treft ons herhaaldelijk de beeldende kracht en de klankrijkdom van het taalkunstwerk dat we gedicht noemen. Toch waren en zijn deze kenmerken van beeld en klank in de gangbare poëzie doorgaans ondergeschikt aan de betekenis, in de zin van mededeling, beschrijving, gedachtengang of gevoelsontlading, kortom wat gewoonlijk voor de ‘inhoud’ van het gedicht doorgaat. Een nieuwe ontwikkeling in de dichtkunst stelt echter het beeld en de klank niet langer in dienst van de betekenis, maar beschouwt deze drie elementen als volkomen gelijkwaardig. Door de ongewone nadruk op het beeld en de klank, het zichtbare en het hoorbare, gaat deze nieuwe dichtkunst tot de uiterste grenzen van de taal, overschrijdt deze zelfs en bevindt zich daardoor in een grensgebied dat tussen de taalkunst enerzijds en de beeldende kunst of de muziek aan de andere kant gelegen is.
De gedichten waarin het beeldend element niet langer een ondergeschikte rol speelt (en die door de opheffing van deze ondergeschiktheid ten nauwste aan de klankgedichten verwant zijn) blijken daarentegen bij uitstek op tentoonstellingen tot hun recht te komen. Het beeld in deze poëzie wordt niet langer indirect, via de betekenis van de gebruikte woorden en zinnen, opgeroepen, maar ook en vooral direct door de uiterlijke vorm en vormcombinaties van het schrift, het woord en de letter.
In de beginperiode, toen uitsluitend van de bestaande taaltekens gebruik werd gemaakt, sprak men meestal van ‘concrete poëzie’. Later, toen men niet alleen van bestaande taaltekens, maar ook van ander beeldmateriaal dat als teken dienst deed, gebruik ging maken, gaf men veelal de voorkeur aan de term ‘visuele poëzie’. In hoeverre hier nog van poëzie, in de zin van taalkunst, sprake is blijft voorlopig - evenals bij de klankgedichten - een open vraag. Maar belangrijker is dat het hier om een zeer directe, zeer verstaanbare en zeer zinvolle kunstvorm gaat, een nieuwe kunstvorm wellicht met eigen wetten en mogelijkheden, die voortgekomen is uit het taalkunstwerk, zoals destijds de film uit het toneel en de fotografie is voortgekomen en ook haar eigen leven is gaan leiden.
Evenals elke nieuwe ontwikkeling is ook deze niet uit de lucht komen vallen en zijn er voortekens en voorlopers aan te wijzen. Een deel van de tentoonstelling van het Letterkundig Museum, die de expositie van een groep Nederlandse visuele poëten begeleidt, is aan het voorspel van de visuele poëzie gewijd, dat vooral te vinden is in de typografische experimenten van een aantal dichters als Mallarmé, Marinetti, Apollinaire, Van Ostaijen en anderen. Daarnaast wordt een overzicht gegeven van de tijdschriften waarin sedert 1954 visuele poëzie gepubliceerd wordt. Hieruit blijkt duidelijk het internationale karakter van deze nieuwe ontwikkeling - door de directheid en eenvoud van het beeldende element worden de taalbarriëres makkelijker doorbroken - en ook de rijkdom aan mogelijkheden die de visuele poëzie tot nu toe reeds te zien heeft gegeven.
Gerrit Borgers
(Inleiding, gehouden bij de tentoonstelling van Visuele Poëzie in het Letterkundig Museum te Den Haag van 10 september t/m 10 oktober 1973