Spektator. Jaargang 3
(1973-1974)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IDe maghet van ghend, een gedicht van 242 versregels (No. C uit het handschrift van Hulthem) is een stuk verzetspoëzie uit de jaren 1380-1382, toen Gent in conflict was met de toenmalige graaf van Vlaanderen, Lodewijk van Male. Het is geschreven door Bauwijn (vs. 237)Ga naar eind1., die wel te identificeren is met de Gentenaar Boudewijn van der Lore, de dichter van ‘Achte persone wenschen’ en ‘Dits tiit verlies’, en mogelijk dezelfde als de ‘stat spreker van Gent’, die in de Grafelijkheidsrekeningen van Holland van 1394-1395 voorkomt.Ga naar eind2. Het gedicht richt zich tegen de Vlaamse graaf, die tot tweemaal toe getracht heeft middels een bliksemaanval het opstandige Gent in te nemen. De korte inhoud van het gedicht is als volgt: de auteur hekelt zijn tijd, waarin alles leugen is, terwijl men vroeger zelfs visioenen kon geloven. Als voorbeeld van iemand, die visioenen vertelde, welke wáár bleken, noemt hij Daneel (d.w.z. Daniël, vs 7). Zo'n visioen gaat hij nu ook vertellen: in een fraai landschapGa naar eind3., bij de samenvloeiing van twee rivieren zag hij een maagd, in zwarte kledij (als teken van rouw), waarop de naam Ghend geborduurd. Zij had een witte leeuw aan de borst geklemd (zilveren leeuw op veld van sabel: wapen van Gent). Zij zong een loflied op suver leven ende vri. Een ridder in een gouden harnas, met een zwarte leeuwGa naar eind4. (leeuw van sabel op veld van goud: wapen van Vlaanderen) en grimmig gevolg, bedreigde haar, doch hij kon haar niet genaken, omdat de rivier en de leeuw dit verhinderden. De ridder, de vader van de maagd, trok af met zijn gevolg, dat hem iedere gedachte aan een verzoening uit het hoofd had gepraat. De dichter, die zich uit angst verscholen had, werd opgemerkt door de maagd. Hij vroeg haar, of zij zo alleen niet bang was. Als bewijs van het tegendeel toonde zij hem toen haar gevolg van 26 heiligen: zij stond niet alleen. Voor het front van dit heiligenleger bad zij om verzoening met de gouden ridder. De auteur ontwaakte en kwam tot een verklaring van zijn droom: de bedreigde maagd was Gent; de aanvallende ridder de graaf van Vlaanderen. Hij beëindigt het gedicht met God te bidden om vrede en verzoening voor Gent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IIWat reeds bij de lezing van de korte inhoud van De maghet van ghend duidelijk zal zijn, is, dat dit gedicht een allegorie is, een ‘verhaal met een dubbele bodem’. Logischerwijze mag men dan meer dubbele bodems verwachten. Zo suggereert het begin van De maghet van ghend (vs 1-10), dat Daniël slechts als een autoriteit, als een willekeurige autoriteit, op het gebied van dromen en visioenen genoemd wordt, om het in De maghed van ghend voorkomende visioen kracht bij te zetten. (Inderdaad wordt bijv. Daniël aldus aangehaald in de ‘Cracht der Mane’Ga naar eind5.; de auteur kan zijn wetenschap, dat Daniël een visioenenautoriteit is, verder ontleend hebben aan de lezing van het boek Daniël (hfdst. 2, 3, 4 en/of 5) of van een min of meer populaire Middelnederlandse bewerking, etc.Ga naar eind6.). Kortom: Daniël is dan een voorbeeld van het ‘Autorität des Altertums’-toposGa naar eind7.. Voor alle zekerheid bekeek ik het gehele boek DaniëlGa naar eind8. - het was immers altijd mogelijk, dat de naam Daneel niet te vervangen is door de naam van een andere visioenenautoriteit: dus, dat de dichter bewust déze naam koos. Direct bleek de grote overeenkomst tussen De maghet van ghend en het achtste hoofdstuk van het boek Daniël:
a. wat betreft structuur:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
b. Wat betreft inhoud stemmen Dan. 8 en De maghet van ghend evenzeer overeen: beiden zijn te karakteriseren als ‘visionaire verzetspoëzie’Ga naar eind11., d.w.z. verzetspoëzie in de vorm van een visioen, resp. tegen de hybris van Antiochus en Lodewijk van Male.
c. De hoorn van de ram, welke in Dan. 8, 3 beschreven wordt, is terug te vinden in De maghet van ghend: wanneer men de litanie van alle beschermheiligen (die ieder één van de kerken of kloosters van het toenmalige Gent vertegenwoordigen), die rond de maagd geschaard staan en wier positie door Bauwijn nauwkeurig wordt aangegeven, vergelijkt met de situatie van Gent in de middeleeuwen, dan blijkt dat Bauwijn exact op de hoogte was van de ligging der diverse kerken. Tevens echter ontstaat het navolgende beeld:
Duidelijk is, dat hier een driekwart cirkel beschreven is: van West, via Noord West, naar Noord; van Noord, via NoordOost en OostNoordOost, naar Oost; van Oost, via ZuidOost, naar Zuid. Mijns inziens mag men deze driekwartcirkel interpreteren als een hoorn, die als kop, of basis, het (Oost-) NoordOosten heeftGa naar eind12.. Mijns inziens is hiermee toch wel duidelijk aangetoond, dat Dan. 8 ten grondslag ligt aan De maghet van ghend, dat Daneel geen lege naam isGa naar eind13. en dat De maghet van ghend dus eigenlijk drie verhaalniveaus kent: onder de twee niveaus, die normaliter in een allegorie aanwezig zijn, blijkt nog een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tweede allegorie te liggen. Bauwijn heeft deze onderliggende allegorie gebruikt om Lodewijk van Male, die hij als mogelijk overwinnaar van Gent niet rechtstreeks vermag of durft aan te vallen, een ontzettende trap na te geven: door Dan. 8 als grondslag te nemen voor zijn gedicht, scheert hij Lodewijk van Male over één kam met alle tyrannen, die in Dan. 8 worden aangevallen - met name stelt hij hem aldus op één lijn met de trotse Antiochus, het voornaamste mikpunt van Dan. 8. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IIIL. WillemsGa naar eind14., bij wie een zeker misplaatst superioriteitsgevoel niet valt te ontkennen (waarom er zo willekeurig met de tekst van De maghet van ghend wordt omgesprongen, ontgaat mij geheel), heeft niettemin enige zinnige opmerkingen over De maghet van ghend weten te maken. Hij gaat uit van P. Blommaert'sGa naar eind15. mening, dat De maghet van ghend geplaatst dient te worden in de periode van 1379-1385, de tijd, waarin Gent onder leiding van Philips van Artevelde streed tegen Lodewijk van Male, de graaf van Vlaanderen - eerst samen met de zustersteden Brugge en Ieper, later alleen. L. Willems dateert De maghet van ghend echter enige maanden eerder, dan Blommaert, die april 1382 voorstaat. Omdat in het gedicht op twee plaatsen sprake is van een bede om verzoening (vs 223 en 240) met de graaf, plaatst hij De maghet van ghend, net als Blommaert, in een periode van vredesonderhandelingen - alleen meent hij, dat september-october 1381 meer op zijn plaats is: de toon ten opzichte van de graaf lijkt vrij eerbiedig, hetgeen in de herfst van 1381 eerder te verwachten is, dan in de lente van 1382. Gent heeft immers na het mislukken van de onderhandelingen van 1381, ‘dankzij’ een blokkade door Lodewijk van Male, een winter vol ontberingen doorgemaakt en moet daarom in de lente van 1382 de graaf niet zo'n goed hart hebben toegedragen. Hoe het ook zij, ook L. Willems dateert De maghet van ghend 1381-1382, d.w.z.: na de twee bliksemaanvallen van september 1380 en juli 1381, die Lodewijk op Gent uitvoerde en waarop in vs. 213 gezinspeeld wordt. Verder weet hij, erg knap, nòg een dimensie aan dit geschrift tegen Lodewijk van Male toe te voegen. Het viel hem op, dat noch politieke verwikkelingen, noch economische belangenstrijd in De maghet van ghend worden aangeroerd - hetgeen in een politiek getint gedicht eigenlijk toch wel te verwachten is. Uit het feit nu, dat de maagd van Gent op een gegeven moment (vs 126) zegt, dat zij ‘Dore tgheloue dese veede draecht’, concludeert hij, dat De maghet van ghend tevens een allegorie is op de strijd tussen de aan- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hangers van de paus van Rome, die pal staan tegen de aanhangers van de paus van Avignon. Gent koos immers als enige stad in Vlaanderen openlijk partij voor de paus van Rome, Urbanus VI; zelfs werd de ‘Roomse’ aartsbisschop van het Avignongezinde Doornik in Gent gewijd, ongeveer tezelfdertijd als De maghet van ghend ontstaan moet zijn. Lodewijk van Male koos in deze kwestie feitelijk geen partij, maar wegens zijn afhankelijkheid van de Franse koning en zijn strijd tegen Gent werd hij natuurlijk door de Gentenaren als een aanhanger van de Franse tegenpaus Clemens VII beschouwd - ‘Wie niet vóór mij is, is tegen mij’. Hoe plausibel deze uitleg van De maghet van ghend is, blijkt uit Lodewijk van Velthem's Spieghel Historiael. Daar wordt namelijk Dan. 8 analoog uitgelegd: de strijd tussen de ram en de bok krijgt daar allereerst een politieke uitleg (caput 7): de bok en de ram zijn Darius en Alexander de Grote; vervolgens krijgt het echter ook een godsdienstige uitleg: de ram en de bok verbeelden de strijd tussen het Christendom en de Anti-Christ - waarbij Antiochus een verpersoonlijking van de Anti-Christ is. De overeenkomst is frappant:
Kortom: L. Willems' stelling, die hij zelf het motto: ‘Vlaanderen voor Christus! En de vicaris van Christus zetelt te Rome en niet te Avignon!’ meegeeft, wordt bevestigd door de dubbele uitleg, die in de Middeleeuwen aan Dan. 8 gegeven werd - Dan. 8, waarvan L. Willems niet wist, dat het aan De maghet van ghend ten grondslag ligt. Deze onwetendheid is natuurlijk een sterk argument voor de aanwezigheid van een dubbele bodem in De maghet van ghend. Kortom: De maghet van ghend is een specimen van een unicum in de Middelnederlandse letterkunde: de DUBBELE DUBBELE ALLEGORIE d.w.z.: een allegorie, waaraan een tweede allegorie ten grondslag ligt, en waarin de tweevoudige uitleg, die van de onderliggende allegorie mogelijk is, verwerkt is. Zoals duidelijk zal zijn, vervalt hierdoor tevens de dateringsargumentatie van L. Willems, die immers gebaseerd is op de vriendelijke manier, waarop Lodewijk van Male bejegend wordt. Volgens de eerste uitleg van Dan. 8 wordt Lodewijk gelijkgesteld met de tyrannen, die Israël bedreigen: Darius, Alexander en vooral de misdadige Antiochus, tegen wie het gehele boek Daniël gericht is. Volgens de tweede interpretatie van Dan. 8 wordt de graaf gelijkgesteld met de Anti-Christ, verpersoonlijkt in de godsdienstvervolger Antiochus. Derhalve wordt Lodewijk helemaal niet vriendelijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bejegend en vervalt september 1381 als enige, ‘zekere’ datum: ook april 1382 wordt nu weer mogelijk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IVBlijft natuurlijk wèl de vraag, hoevelen in Bauwijn's tijd de sneren op de graaf gezien zullen hebben: Bauwijn pakt de graaf immers wel heel voorzichtig aan; als de graaf Gent veroverd zou hebben, zou hij Bauwijn nooit hebben kunnen (laten) aanklagen en veroordelen wegens zijn geschrift De maghet van ghend. Bauwijn, die dit gedicht mogelijk in opdracht van het stadsbestuur heeft moeten schrijven - als hij bijv. de functie van stat spreker van Gent had2 - behoefde slechts te ontkennen, dat hij middels het boek Daniël in De maghet van ghend graaf Lodewijk gelijkstelt met de misdadige godsdienstvervolger Antiochus, en het bewijs was niet meer te leveren. Ik meen, dat deze Bauwijn, die ondanks zijn voorzichtigheid zeer fijn toch wist te zeggen, wat hij wilde zeggen, het verdient meer erkenning te krijgen. |
|