Spektator. Jaargang 3
(1973-1974)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 157]
| |
L. Peeters
| |
[pagina 158]
| |
24845[regelnummer]
Hem biddic dat sijs nemen goom
Want dit nes niet Madocs droom
No Reynaerds no Arturs boerden
Ward dat si den boec vervoerden
Met valsch te scrivene si daden sonde.Ga naar eind6.
Er kan nauwelijks aan worden getwijfeld dat de werken van de Reinaertdichter Willem die Madocke maecte voor Van Maerlant onderwerp waren van zijn kritische geluiden. ‘Ten minste het is nauwelijks denkbaar, dat hij van eenen Reinaertroman sprekende een ander zou bedoeld hebben, dan het werk van “Willem die den Madoc maecte”, te minder nog, omdat hij dien Madoc er, zooals wij reeds zagen, in één adem mee noemt’, schrijft J. te Winkel.Ga naar eind7. J.F. Willems, die in de negentiende eeuw de Middelnederlandse Reinaert voorgoed weer heeft geïntroduceerd bij het letterlievend publiek, heeft zich afgevraagd in welke zin Van Maerlants verzen dienen te worden geïnterpreteerd, als men weet dat hij zich niet ‘een volslagen vijand van alle boerden en favelen heeft getoond. Wat voor soort literatuur wekte dan de onmin op van de ‘vader der dietsche dichters al gader’: ‘Vaert hy soms tegen de Romanschryvers uit, het is, omdat zy hunne fabels voor ware gebeurtenissen wilden opdringen...Hy heeft het alleen op dezulken geladen, die gelyk hy zelf betuigt De vraye (d.i. ware) ystorien vermorden
Met scone rime, met scoenre tale.Ga naar eind8.
Willems' zienswijze wordt zeker bevestigd door de mening van andere dertiende-eeuwers, die in Vlaanderen, net als de Bretoenen aan Artus' wederkeer, geloofden aan de terugkomst van Balduinus van Constantinopel, de vader van Margareta van Vlaanderen, die op zijn kruistocht in het heilige land onverwacht was omgekomen. De kluizenaar, die als de valse Balduinus een tijdlang door de Avesnes (de halfbroers van de in Vlaanderen regerende Dampierres) werd gesteund, veroorzaakte onrust en politieke agitatie in Vlaanderen en Noord-Frankrijk. Over hem werd verteld (naar de tekst zoals weergegeven door Kervyn de Lettenhove): Le solitaire persistait toutefois à répondre: ‘Ne m'appelez ni roi ni duc; je nu suis qu'un chrétien, et c'est pour expier mes péchés que je vis ici.’ On ne voulait point le croire: les habitants de Valenciennes avaient quitté leurs foyers pour le saluer, et à sa vue ils s'étaient écriés comme les chevaliers: ‘Vous êtes notre comte! vous êtes notre seigneur! - Quoi! répliquait le solitaire, êtes-vous donc comme les Bretons qui attendent toujours leur roi Arthur?’ Tandis qu'il cherchait encore à cacher son nom, la multitude l'entraînait déjà vers la cité de Valenciennes, et ce fut là que tout à coup il éieva la voix et dit: ‘Je l'avoue, je suis le comte de Flandre.’ | |
[pagina 159]
| |
Het geloof in de weerkomst van koning Arthur bezat een historische realiteit in de ogen van velen. De kroniekschrijver Jan van Hocsem vertelt, dat de inwoners van Aken in hun strijd tegen Rooms-koning Willem II van Holland in 1248 de komst van de keizer verwachtten, zoals de Bretoenen hun koning Arthur.Ga naar eind9. Ook voor de Madoc, het andere werk van de Reinaert-dichter Willem, kan worden aangetoond dat ware gebeurtenissen omstreeks het jaar 1200 met fabelachtige trekken en episoden werden opgesierd tot een literair verhaal.Ga naar eind10. Blijkbaar heeft Jacob van Maerlant door zijn afkeuring van Artur, Madoc en Reinaert bekende literaire werken op het oog die voor het publiek enige historische geloofwaardigheid impliceerden. De vraag die ons hier zal bezig houden is gericht op Van den vos Reynaerde. Op welke wijze kan de Reinaert in één adem door Jacob van Maerlant genoemd worden met de verhalen van Arthur en Madoc? Het antwoord op de gestelde vraag is van des te groter belang als men weet dat Willem in zijn proloog zijn Reinaert-story tegenover de critici verdedigt door o.a. de Madoc als referentiepunt in de discussie over nutscap ende alwaar in relatie tot fact and fiction te brengen.Ga naar eind11. In de volgende bladzijden wordt gepoogd voornamelijk met behulp van in Van den vos Reynaerde genoemde plaatsnamen, c.q. persoonsnamen, die tot nog toe in de bestudering van de Reinaert geen samenhangende interpretatie hebben gevonden, in één en hetzelfde historisch dertiende-eeuwse kader te verklaren. M.a.w., er zal worden getracht het Reinaert-epos te zien in het licht van de historische omgeving, waarbinnen het Middelnederlandse dierenepos zonder meer al door de expliciete mededelingen van Balduinus de Jonge en Jacob van Maerlant, na het jaar 1270, wordt geplaatst. | |
2De regerende gravin Johanna, dochter van de overleden Balduinus van Constantinopel en zuster van Margareta van Vlaanderen, hertrouwde met Thomas van Savoye, in de hoop nog een rechtstreekse erfgenaam te krijgen. De gebeden waarmee de Cisterciënzer monniken in 1241 de vurige wens van de gravin ondersteunden, bleven vruchteloos. De strijd om de macht tussen de Avesnes en de Dampierres, allen kinderen uit de twee huwelijken van Johanna's zuster Margareta, kon niet langer worden vermeden.Ga naar eind12. In 1244 overleed Johanna in het Cisterciënzer klooster van Marquette. Vanaf die tijd zal Margareta, echtgenote van Willem van Dampierre, gedurende zesendertig moeilijke jaren gravin van Vlaanderen en Henegouwen zijn. Vanaf 1246 wordt zij daarbij geassisteerd door haar | |
[pagina 160]
| |
zoon Willem van Dampierre. Zij had hem uit voorzorg tegen de Avesnes manschap laten doen bij de Franse koning Lodewijk IX, wat uiteraard de gramschap opwekte van de Avesnes, die kinderen waren uit het eerste huwelijk van Margareta met Bouchard van Avesnes. Als Willem in 1251 in een riddertournooi te Trasegnies omkomt, worden meteen de Avesnes verdacht van kwade opzet. De dichter van de Couronnement de Renart, geschreven tussen 1251 en 1263, heeft grote bewondering voor de jeugdige gravenzoon, wiens dood hij met dramatische woorden betreurt. Naar zijn zeggen is de dappere ridder omgekomen door kwaadsprekerij, hoogmoed en jaloersheid. Deze drie allegorische figuren laat hij optreden om de Avesnes niet met name te noemen, hoewel hij dezen wel bedoelde.Ga naar eind13 Willem van Dampierre vindt, evenals zijn oom en tante, Ferrand van Portugal en Johanna en hun beider dochtertje, zijn laatste rustplaats in het Cisterciënzer klooster te Marquette. Het kan van belang zijn er reeds hier op te wijzen dat het Vlaamse gravenhuis, inzonderheid de Dampierres een goede relatie hadden met de Cisterciënzer orde, maar dat de Avesnes, waarover verder sprake zal zijn, zich nauw verbonden voelden met de Praemonstratensers. Margareta's eerste huwelijk, met Bouchard van Avesnes, vraagt onze aandacht om een beter begrip mogelijk te maken van de achtergronden en de tekst van de Middelnederlandse Van den vos Reynaerde. Bouchard en Margareta hebben geen onverdeelde vreugde gehad in hun betrekkelijk kortstondig huwelijk in het politiek fel omstreden Vlaanderen der dertiende eeuw. Banvloek, ballingschap en echtscheiding waren hun lot. Kort samengevat gaat het om een merkwaardig huwelijk van een oudere ridder die tot de geestelijke stand behoorde of had behoord. Bouchard van Avesnes, aan wiens goede zorgen het jonge adellijke meisje Margareta werd toevertrouwd, werd verliefd op haar. De ridder-geestelijke trouwde met haar ongeacht een graad van bloedverwantschap, die achteraf een welkom hulpmiddel bleek om het huwelijk om politieke redenen te doen mislukken. Toen de Franse koning zijn consolidatie-politiek tussen Frankrijk en Vlaanderen een stap verder wilde brengen, vond hij dat Margareta hoorde te trouwen met de Fransman Willem van Dampierre. Bouchard en Margareta werden geëxcommuniceerd. Daarbij werd vooral de aandacht gevestigd op de geestelijke staat van Bouchard, hoewel de bloedverwantschap ook in aanmerking werd genomen.Ga naar eind14. Over de excommunicatie werd in de middeleeuwen, als het pas gafGa naar eind15., niet licht gedacht. Dat blijkt ook uit Van den vos Reynaerde, wanneer de vos naar zijn eigen zeggen in de ban is gedaan, omdat hij Isengrijn had geholpen uit het klooster te ontvluchten (vs. 2704-2716): Neent het es also ic hu orconde
2705[regelnummer]
Ende ict hu segghe al eist scame
Doe ysingrijn in sduuels name
| |
[pagina 161]
| |
Jn de ordine ghinc hier te voren
Ende hi te moonke wart bescoren
Doe ne conste hem de prouende niet ghenoughen
2710[regelnummer]
Daer' .vj. moonke hem bi bedroughen
Hi claghede van honghere ende carmede
So zeere dats mi ontfaermede
Doe hi carmede ende wart traech
Doe haddics rauwe als een zijn maech
2715[regelnummer]
Ende gaf hem raet dat hi ontran
Daer omme bem ic in spaeus ban.
Reinaert zou Reinaert niet zijn als achteraf niet zou blijken wie aan het koninklijk hof uiteindelijk daarvan de schade en schande moeten dragen. Er kan samenhang bestaan tussen de geciteerde Reinaert-tekst en de episode, die verhaalt hoe Reinaert, nu schijnbaar op pelgrimage om aan de zware kerkelijke straf te voldoen, de ‘onmaere brief’ (de kop van Cuwaert in de pelgrimstas) door kapelaan Belijn bij het hof laat bezorgen. Daar blijkt ‘Botsaert de clerc’ de aangewezen persoon te zijn die de koning kan diets maken wat er in de brief staat (vs. 3372). Naar de mening van vele onderzoekers is dit alles een bedekte hatelijkheid aan het adres van de geestelijke Bouchard van Avesnes.Ga naar eind16. Uit het verdere betoog moge blijken dat een dergelijke gedachtengang met een reeks van argumenten kan worden bevestigd en uitgebreid. Allereerst moge echter de status quaestionis zoals die door een van onze beste Reinaerdisten werd voorgesteld, gememoreerd worden. J.W. Muller, die de mening is toegedaan dat er ‘nauwelijks één betooggrond [is], die stellig ons gedicht, Reinaert I (A + B) uit de 13de eeuw naar de 12de eeuw verwijst’, knoopt aan de mogelijke zinspeling op Bouchard van Avesnes een zeer belangrijke overweging in zake het ontstaan van onze Reinaert vast. Mullers opmerking wordt hier in extenso geciteerd, omdat zij als vertrekpunt voor ons betoog van fundamenteel belang kan zijn: Een toespeling dus op dien in de Vlaamsche geschiedenis befaamden Bouchard van Avesnes, aanvankelijk korten tijd ‘clericus’, (subdiaken), doch in 1212, met verzaking van den geestelijken stand, gehuwd met Margareta, tweede dochter van den Vlaamschen graaf Boudewijn IX (van Constantinopel), die na de ongeldigverklaring van dit huwelijk (met een gewezen geestelijke! ) in 1223 hertrouwde met Willem van Dampierre en in 1244, na den dood harer zuster Johanna, gravin van Vlaanderen werd (†1280); uit welk tweede huwelijk de erfenistwisten of veeten tusschen de halve broeders en hunne nazaten voortsproten, die sindsdien, ook lang na Bouchards dood (1244? ), bijna de geheele 13de eeuw door, Vlaanderen in beroering (en in oorlog met Holland) hebben gebracht.Ga naar eind17.Het lijkt mij nuttig om op het spoor van plaats- en persoonsnamen in combinatie met historische realia, of wat daarvoor in de middeleeuwen doorging, een middeleeuws literair werk als Van den vos Reynaerde met | |
[pagina 162]
| |
behulp van het beschikbare bronnenmateriaal te benaderen. Daarbij is het gewenst het woord van een professioneel historicus over de middeleeuwse epische literatuur --waarvan het dierenepos niet hoeft uitgesloten te worden -- te behartigen: Part de l'authentique; part de l'imaginaire: toute tentative d'interprétation qui manquerait à rendre dompte, avec une égale plénitude, de l'un et l'autre élément serait par là même condamnée.Ga naar eind18.Het principe van de taal- en literatuurkundige J.F. Willems - Reinaert- onderzoeker van naam - moge eveneens als leidraad dienen: Waer stellige bewyzen wegens den oorsprong van een gedicht ontbreken, gelyk met Reinaert het geval is, daer kan en daer mag een zekere samenloop van omstandigheden, een zeker aental historische allusien voor bewyzen gelden, immers tot zoolang men niet iets beters in de plaets hebbe gesteld.Ga naar eind19. | |
3Reinaert is reeds drie jaar ‘eenen verwatenen ballinghe’ als hij op pelgrimage gaat. De kerkrechtelijke problematiek in Van den vos Reinaerde, vs. 2725-2734, wordt daarmee meteen duidelijk, maar tot nog toe is zij nog niet bevredigend opgelost. 2725[regelnummer]
Het ware een onscone dinc
Souddi heere coninc
Maken huwe wandelinghe
Met eenen verwatenen ballinghe
Als ic nu bem god betere mi
2730[regelnummer]
Die coninc sprac reynaert zidi
Yet langhe verbannen doe sprac reynaert
Ja ic hets .iij. iaer dat ic wart
Voer den deken hermanne
Jn vullen zeinde wart de bannen.
Wie nu deze Herman is, door wiens toedoen in Vlaanderen geëxcommuniceerd werd, is ondanks het ijverige speurwerk van Grimm, Serrure, Stracke, Muller, Hermesdorf nooit opgelost. Een excommunicerende Herman is noch in Vlaanderen, noch in het Utrechtse, noch in het Doornikse bisdom gevonden.Ga naar eind20. Wanneer wij met Muller mogen aannemen dat Botsaert de clerc (vs. 3372) iets te maken heeft met de wederwaardigheden van Bouchard van Avesnes, dan kan het ook niet uitgesloten worden dat de ons voorlopig onbekende Herman een hoofdrol heeft vervuld bij een excommunicatie in het Vlaanderen van de dertiende eeuw. Dat dit inder- | |
[pagina 163]
| |
daad zo is, kan uit de overgeleverde geschiedkundige bronnen worden aangetoond, en dat nog wel in rechtstreeks verband met de politieke geschillen die voortvloeiden uit de huwelijksscheiding van Bouchard van Avesnes en Margareta van Vlaanderen, die ondertussen hertrouwd was met Willem van Dampierre. De strijd tussen de Avesnes en de Dampierres kreeg een Europese dimensie doordat Willem van Holland, Roomskoning in het Duitse Rijk de partij koos van de Avesnes. Hij trachtte via het Vlaamse geschil zijn macht te doen gelden in de leenkwestie, waarbij het Land van Waas, de Vier Ambachten en aangrenzende gebieden in het geding waren. Margareta van Vlaanderen, gesteund door de koning van Frankrijk, oefende haar gezag uit over genoemde gebieden, hoewel zij op goede gronden konden beschouwd worden als behorend tot het Rijk (vandaar Rijksvlaanderen) en niet tot Kroonvlaanderen, waar Margareta met volle recht regeerde. In feite stonden het Duitse Rijk met Roomskoning Willem van Holland en Frankrijk met koning Lodewijk IX tegenover elkaar in een grensgeschil, waardoor de strijd van de Avesnes en de Dampierres bijna een eeuw lang een Europese zaak werd.Ga naar eind21. De zesendertig regeringsjaren van Margareta worden erdoor beheerst. Roomskoning Willem II van Holland bewerkte dat zij op straffe van excommunicatie van de omstreden landsdelen moet afzien. Het was bisschop Hermann van Würzburg die op de hofdag van het Duitse Roomse Rijk op 11 juli 1252 ten gunste van de regerende Willem van Holland de uitspraak deed, dat de koning over het rijksleen van gravin Margareta van Vlaanderen vrij kon beschikken, omdat zij verzuimd had binnen jaar en dag de leeneed te doen aan de Roomskoning. Onmiddellijk daarop verleende Willem het rijksleen Vlaanderen, t.w. het gebied langs de Schelde, Aalst, het Land van Waas, de Vier Ambachten, samen met het graafschap Namen aan Jan van Avesnes, de zoon van Bouchard van Avesnes. Aan het oordeel van Frankfurt werd de pauselijke ban verbonden, indien de Dampierres daaraan geen gevolg zouden geven. Op 3 december 1252 werd dan ook de ban over Margareta en de Dampierres uitgesproken. Op last van de abt van Fulda, die daarvoor de executieve macht kreeg, werd aan de deken van Waas in september 1253 bevolen, dit ook op straffe van excommunicatie, in zijn gebied de banvloek, die verbonden werd aan het oordeel van Hermann van Würzburg, bekend te maken.Ga naar eind22. Het is duidelijk dat de deken van Waas bij het ten uitvoer brengen van de pauselijke ban slechts een dienende rol had te vervullen. Enkele passages uit Van den vos Reynaerde, die sinds jaar en dag cruces der Reinaert-filologie zijn, kunnen nu worden opgehelderd. Allereerst weten we nu dat Herman (vs. 2733) niet in Vlaanderen of Nederland moet worden gezocht, maar in Frankfurt waar Hermann van Würzburg ‘in vullen zeinde’ (vs. 2734) heeft gesproken. In het Reinaert-verhaal is er sprake van deken hermanne (vs. 2733) maar dit wordt op een merkwaardige wijze in vs. 2960- 2964 gerelativeerd: | |
[pagina 164]
| |
2960[regelnummer]
Belin sprac ten coninc echt
Jc en doere toe crom no recht
Van gheesteliker dinc altoes
Ghine wilt mi quiten scadeloes
Jeghen bisscop ende ieghen den deken.
Uit de historische bronnen weten wij dat de pauselijke banvloek, verbonden aan bisschop Hermanns oordeel, ter plaatse, d.i. in het Land van Waas, door de deken moest worden bekend gemaakt.Ga naar eind23. Het noemen van bisscop ende...den deken in vs. 2964 verbaast ons dan ook niet. Op lokaal Vlaams niveau wordt een combinatie van deken en Herman dan ook wel begrijpelijk. Misschien is er zelfs enige spot in het spel. Dat juist het Land van Waas en de Vier Ambachten zo centraal stonden in het oordeel te Frankfurt en de daarop volgende banvloek tegen Margareta van Vlaanderen in haar strijd tegen de Avesnes en Willem II van Holland kan eveneens bepalend geweest zijn voor het feit dat in Van den vos Reynaerde de genoemde gebieden Reinaerts territoria bij uitstek werden. M.a.w., de lokalisatie van de Middelnederlandse Reinaert, in het Land van Waas en aangrenzende gebieden (vs. 2256-2257): Daer maecte hi hem te vlaendren waert
Ende quam in waes int soete lant
hangt samen met de door Roomskoning Willem II van Holland betwiste gebieden in het noordelijke gedeelte van Vlaanderen. | |
4Men hoeft zich niet te verwonderen over de mogelijkheid dat de Reinaert-verhalen in verband werden gebracht met de strijd van de Dampierres tegen de Avesnes, en over het feit dat deze familievete Europese resonantie had. Dat is in niet mis te verstane bewoordingen gebeurd onmiddellijk na het bekend worden van de gevolgen van het oordeel in Frankfurt. Omstreeks 1260 zal le Menestrel de Reims met naam en toenaam het gebeurde in een dierenverhaal inkleden. Hij verhaalt hoe de wolf in een rechtszaak is verwikkeld met het schaap Belijn aan het hof van koning Nobel. De wolf wordt door de hele affaire verhinderd zijn akker naar behoren te bebouwen. Dat laat hij dan maar over aan de geit. Als de tijd van oogsten is aangebroken, wil de wolf het graan voor zichzelf houden en het stro aan de geit overlaten. Het geschil komt tot een einde in aanwezigheid van de vos Renars, die echter meteen ziet dat twee honden het voor de geit opnemen. Reinaert trekt zich wijselijk terug en de wolf wordt door de honden hard- | |
[pagina 165]
| |
handig toegetakeld. Reinaert slaat dit alles gade en bespot de wolf. De eigentijdse toepassing door de menestreel van Reims wordt ten gerieve van de lezer erbij vermeld: Or vous dirons, [...] pourquoi je vous ai contei cest essemple: pour Jehan d'Avesnes que je di qui fu li leus; et sa mère fu la chievre; et li cuens d'Anjo et li cuens de Poitiers furent Roeniaus et Taburiaus. Et Jehans d'Avesnes vouloit avoir le grain et vouloit sa mere laissier la paille car il li vouloit tolir sa terre, ou il n'avoit droit, et la vouloit deseritier. Mais sa mere, que je comper à la chievre, nou pot souffrir; ains ala au conte d'Anjo et au conte de Poitiers, que je di qui furent Roeniaus et Taburiaus, et fist tant envers eus, que il li aidierent son droit a retenir envers son fil, qui est compareiz au leu.Ga naar eind24. Bij het lezen van de Middelnederlandse Reinaert zijn er tal van episodes, die vanuit de historische gebeurtenissen in Vlaanderen omtrent het midden van de dertiende eeuw een verklaring vinden. Het gaat hoofdzakelijk om een reeks van plaats- en persoonsnamen die in de bestaande Reinaert-commentaren een nogal brokkelige en disparate - en derhalve onbevredigende uitleg - te beurt zijn gevallen. Het is echter mogelijk het ‘faits divers’-karakter weg te nemen door de gegevens rechtstreeks te relateren aan wat er gebeurt rondom Reinaerts c.q. Margareta's ban. Na behandeling van een aanzienlijk aantal gegevens zal blijken in hoeverre het besluit gerechtvaardigd is, dat genoemde feiten en namen voor de tijdgenoten der dertiende eeuw in Van den vos Reynaerde herkenbaar waren. Het moet in deze contekst opvallend genoemd worden dat de ontmoeting van Isengrijn en Reinaert in vs. 2095-2133 te Besele plaats vindt.Ga naar eind25. Te Besele (onder de rook van Rupelmonde) houden beiden zich bezig met ‘eene sibbe tellen’ (vs. 2099): het bespreken van verwantschapszaken. De wolf blijkt daarvan de meeste voordelen te verwerven. Een eerlijke helft was er voor Reinaert zelden bij (vs. 2108-2109): Jc was in hueghen ende vroe
Mochtic mijn deel hebben half.
Algemene regel was veelmeer (vs. 2125-2129): | |
[pagina 166]
| |
Sone mochtic cume deene hebben
Van den alre minsten rebben
Die sine kindre hadden ghecnaghet
Dus nauwe hebbic mi beiaghet
Nochtan dat was mi lettel noot.
Bij of te Rupelmonde (apud Rupelmonde) probeerde men voor Jan van Avesnes en Margareta van Vlaanderen over de betwiste gebieden van het Land van Waas en de Vier Ambachten enz. een regeling te treffen. Tot een redelijk vergelijk is het nooit gekomen, omdat Margareta's leger met Franse hulptroepen in Zeeland binnenviel. Deze expeditie van ‘de sluwe, verraderlijke en overmoedige gravin’Ga naar eind26. eindigde met een volledige overwinning door de Hollanders en de partij der Avesnes in de bloedige slag van Westkapelle (anno 1253). Jan van Avesnes, door Margareta als een bastaard behandeld, ontving ten nadele van Margareta alle territoriale voordelen. Wat door de onderhandelingen te of bij Rupelmonde ter sprake kwam, bleek achteraf een afleidingsmanoeuvre te zijn geweest. De plaatsnaam Besele in Van den vos Reynaerde, vs. 2097 is daarom zo interessant omdat de historici t.a.v. de mislukte onderhandelingen tussen de twee partijen nog voor enkele raadselachtige details staan. Zij worden misschien het beste door Otto Hintze samengevat: Wo die Parteien sich befanden, und ob sie zusammenkamen, ist nicht mit Sicherheit auszumachen. ‘Am wahrscheinlichsten ist, dass die Antworten des Königs zu Antwerpen erfolgten, und dass die Gräfin zwar nicht zu Antwerpen war, aber zur Erleichterung der Verhandlungen sich nach Rupelmonde begeben hatte’.Ga naar eind27.Besele wordt dan ook vanuit dit gezichtsveld een belangwekkende plaatsnaam. Het dorp ligt namelijk apud Rupelmonde, waarnaar de historische bron verwijst, en dat op de oude middeleeuwse weg die loopt van Antwerpen naar Rupelmonde, waar van ouds een versterkte burcht lag. Het is een goed geattesteerde middeleeuwse gewoonte dat men onderhandelingen tussen vijandige partijen niet in de (versterkte) plaats van één van beiden laat plaatsvinden, maar op een minder gevaarlijke plaats daartussen of in de nabijheid.Ga naar eind27a. | |
5De samenzwering der dieren in Van den vos Reynaerde, vs. 2238 vv. voert Reinaerts vader als het brein van het complot ten tonele. Te Hyfte bij Gent komt men te samen om Bruun de beer in het Land van Waas aan het bewind te helpen. Men kan zich afvragen waarom Bruun als de hoofdpersoon, | |
[pagina 167]
| |
om wiens macht het eigenlijk gaat, volgens Reinaerts leugenverhaal uit de Ardennen moet komen: vs. 2248-2257 om in waes int soete lant als tegenkandidaat van koning Nobel te gelden. Verder wordt er melding gemaakt van des brunen baniere (hs. A, vs. 2433) of des heren brune brieue (hs. F, vs. 2396) die worden gezonden om diegenen te mobiliseren Tusschen dier elue entier zomme (hs. A, vs. 2442) die van nut kunnen zijn om de coup in het Land van Waas te doen lukken. Vooral de hulp van doringhen ende van sassen (vs. 2466) was hem verzekerd. Is hier ook niet de reeds geschetste historische situatie in het spel die inspirerend heeft gewerkt om het verhaal van de rivaliteit tussen de beer en de leeuw te actualiseren in Vlaanderen aan de hand van transparante historische gegevens medio de dertiende eeuw? De relatie van Bouchard van Avesnes met de Ardennen is een historisch feit.Ga naar eind28. Hij verbleef er te Houffalize nadat hij als banneling en geëxcommuniceerde om zijn huwelijk met Margareta van Vlaanderen het land had verlaten. Zijn jonge vrouw vergezelde hem daar en zijn twee kinderen, Jan en Boudewijn van Avesnes, werden er geboren. Vanuit de Ardennen heeft Bouchard een soort-guerilla tegen het heersende Vlaamse gravenhuis gevoerd. Op een van zijn tochten werd hij zelfs gevangen genomen.Ga naar eind29. De relaties van de banneling en rebel Bouchard van Avesnes in zijn strijd met het regerende huis in Vlaanderen verwijzen ons zowel naar Duitsland als naar Frankrijk. Op zeer concrete wijze kunnen zij ons een verklaring aan de hand doen voor het noemen van de Elve, Doringen en Sassen in Van den vos Reynaerde, vs. 2442, 2466. Immers de vijanden van Reinaert zijn naar zijn zeggen - maar hij doet dit te spele (vs. 2457) - op de hoghe borghe / Jnt lant van sassen (vs. 2452-2453) aanwezig. Dat zal de toehoorders in de dertiende eeuw niet verbazen, immers Willem II van Holland, getrouwd met Elisabeth van Brunswijk, verbleef herhaalde malen op de burcht van het Saksische heersershuis in Brunswijk, waar hij zijn bondgenoten vond in zijn strijd tegen Margareta van Vlaanderen: dat waren de machtigen van Noord-Duitsland bij de Elbe in het land van Saksen en Thüringen. De goede relaties van de Avesnes met Duitsland en Noord-Frankrijk blijken ook uit de merkwaardige geschiedenis rondom de geheimzinnige kluizenaar die zich uitgaf als Balduinus van Constantinopel, waarover reeds werd gesproken. Men weet dat de Avesnes en hun Noordfranse sympathisanten hem aanhingen om zich de weg te effenen tot een machtspositie in Vlaanderen. Toen de activiteiten van de valse Balduinus een eind vonden door het ingrijpen van de Franse koning, wist, zo zegt het verhaal, de merkwaardige kluizenaar te ontkomen. Hij vond onderdak en steun bij de Luikse en Keulse geestelijkheid. Limburgse, Brabantse en Engelse edelen - deze verleenden ook later nog steun aan de zaak der Avesnes - hadden reeds vroeger hun sympathie voor Balduinus betuigd.Ga naar eind30. De betrekkingen van de Avesnes met gebieden ten oosten van onze taalgrens moeten wor- | |
[pagina 168]
| |
den gezien in het kader van hun familiebanden met de Roomskoning Willem II van Holland. Jan van Avesnes was getrouwd met Aleida, de zuster van Willem II. Als Jan van Avesnes door Willem II met het Land van Waas, de Vier Ambachten enz. wordt beleend, stemmen de hertogen van Brunswijk, de aartsbisschoppen van Mainz en Keulen, de bisschoppen van Würzburg, Strassburg, Speier en Luik daarmee in.Ga naar eind31. Willem II van Holland, getrouwd met Elisabeth van Brunswijk, heeft een omzichtige territoriale politiek gevoerd. Hij begunstigde als Roomskoning de kardinaal-legaat Hendrik van Geldern, die bisschop van Luik werd. Daardoor kon Willem niet alleen het hertogdom Geldern, maar ook het bisdom Luik aan zich verplichten. Ook de bisdommen Bremen en Münster waren op zijn hand.Ga naar eind32. Wanneer wij nu in overweging nemen dat de strijd om de macht in de noordelijke gebieden van Vlaanderen omstreeks 1250 in feite Westeuropese politiek was, waarin de Franse koning met als pionnen de Dampierres en de Roomskoning met de Avesnes als constante dreiging voor de Dampierres de hoofdfiguren waren, dan moet het Vlaamse publiek van Van den vos Reynaerde begrepen hebben waarop de dichter met de quasi-onnozele woorden van Nobel zinspeelde in vs. 2630-2631: Jc hebbe ghehoort nomen aken
Ende parijs eist daer yet na.
De Reynardus Vulpes, vs. 1087-1090, en handschrift F van Van den vos Reynaerde, vs. 2235-2238, die beide de oudste achterhaalbare teksten representeren, delen ons mede dat de oude Reinaert en de andere samenzweerders in hun overmoed het euvele plan hadden Bruun op de troon te Aken te plaatsen: Si swoeren op ysegrims crune
Alle uiue dat si brune
Souden bringe op den stoel taken
Ende souden geweldlich .coninc. maken.
De gemaakte allusie moet voor een Vlaming in de dertiende eeuw niet zo vreemd geweest zijn: Margareta van Vlaanderen heeft na haar nederlaag te Westkapelle (1253) een poging gedaan om een tegenkoning in Duitsland, tegen haar grote vijand Roomskoning Willem II van Holland (in Aken op den stoel gebracht) te creëren. Margareta is daarin mislukt.Ga naar eind33. Overziet men de politieke constellatie in deze jaren, dan krijgt het noemen van Aken en Parijs (vs. 2630-2631) historisch reliëf. Immers Parijs, residentie van de Franse koning, en Aken, de plaats waar Roomskoning Willem II op de troon werd verheven, hadden de machtsmiddelen in handen waarmee zij in Vlaanderen de strijd tussen de rivaliserende partijen gaande hielden. Er was meer mee gemoeid dan wat er zich op lokaal niveau om en | |
[pagina 169]
| |
nabij de Leie in Vlaanderen afspeelde. De Leie is immers niet te vergelijken met de Jordaan aan wiens oevers de bijbelse heilsgeschiedenis van de mensheid haar beslag kreeg (vgl. Van Maerlant, Rijmbijbel, vs. 2610-2623):
Ga naar margenoot+Waendi dat ic hu die leye
Wille wijsen in die flume jordane.
Aken en Parijs worden in de Reinaert genoemd als de fabelachtige schat van koning Ermenrike ter sprake komt. Deze zou Reinaert naar eigen zeggen in Kriekeputte hebben verborgen, nadat hij tot het besluit gekomen was om de opstand tegen de koning te verijdelen door de schat te stelen van de samenzweerders. Reinaert kan, nu zijn eigen leven in gevaar is, door de loze overdracht van zijn rijkdom koning Nobel op zijn hand krijgen. Het meer dan vijfhonderd verzen tellende verhaal rondom deze mysterieuze schat verdient in meer dan een opzicht onze verdere aandacht. | |
6Het met veel bravoure door Reinaert opgediste verhaal over de karrevrachten grote rijkdom van de Gotische koning Ermenrike is deels legendarisch, deels heldensage. De wrede Germanenvorst uit de tijd van de volksverhuizing was berucht geworden om zijn dorst naar schatten. Het is geen toeval dat de dichter van Van den vos Reynaerde in zo'n uitgebreide mate gebruik heeft gemaakt van een held, wiens wreedheden en begerigheid ons vooral door de Duitse heldensage zijn overgeleverd. Ook de Vita Sancti Bavonis (9de eeuw), patroonheilige van de Gentse moederkerk St. Bavo, weet over hem te berichten: Ferunt autem Agrippam quondam Romanorum ducem in eo (loco) castrum condidisse, Gandavumque appellasse. At alii Hermenricum regem in eo arcem imperii sibi tradunt instituisse.Ga naar eind34.Naar Gent wijst ook onze Middelnederlandse Reinaert-traditie. De dichter kon in deze Vlaamse stad op gepaste wijze gebruik maken van een ter plaatse als legendarisch erkend leugenverhaal. De Reinaert toont ons op een averechtse wijze wat men van een dergelijk wonderverhaal geloofde.Ga naar eind35. Tevens kon de onbeschaamde geldzucht van het regerende vorstenhuis aan de kaak gesteld worden. De Gentenaren konden ten tijde van Margareta | |
[pagina 170]
| |
van Vlaanderen hierover meepraten. De geldnood van de gravin vond zijn voornaamste oorzaak in de exorbitante schulden die zij had bij de Roomskoning van het Duitse Rijk, Willem II van Holland. Deze schulden waren o.a. zo hoog omdat zij na de slag van Westkapelle (1253) zeer grote losgelden moest betalen voor haar twee zoons en andere krijgsgevangenen die in Holland werden vastgehouden. De goede stad Gent waarop een beroep werd gedaan, kon onmogelijk, ook niet nadat de Franse koning daarop had aangedrongen, de vereiste gelden opbrengen.Ga naar eind36. Het rijk gewaande Gent bleek niets te bezitten van wat men mocht verwachten van een stad die volgens de legende de onmetelijke rijkdom van koning Ermenrike binnen haar muren zou hebben. In Van den vos Reynaerde, vs. 2135-2622 is Ermanrices scat onderpand en losprijs van Reinaerts bevrijding uit koning Nobels handen. Op een satirieke wijze worden èn de geldzucht van het vorstenhuis èn de ongeloofwaardigheid van Gents fabuleuze rijkdom gedemonstreerd. Gents insolventie werd in 1254 voor ieder duidelijk. De stadsbewoners konden, hoewel van hen het leeuwenaandeel werd verwacht, niet bijdragen aan de enorme som, die Margareta als losgeld moest betalen aan de Roomskoning Willem II, die Willem en Boudewijn van Dampierre en talrijke andere edelen gevangen hield. Pas in 1256-1257 komen de Dampierres vrij.Ga naar eind37. De vraag kan gesteld worden, waarom Ermanrices scat door Reinaert naar Kriekeputte werd verplaatst. Gestolen schatten worden door rovers met voorliefde verborgen gehouden in holen en haghedochten in afgelegen en woeste plaatsen. In de Middelnederlandse literatuur zijn hiervan tientallen bewijsplaatsen te vinden, waarvan er hier enkele geciteerd worden: Wi hadden vele haghedochten,
Daer wi onse diefte in borgen.
Ferguut, vs. 2950-2951.
Ende hi sette sinen moet
Hole te makene ende haghedochten
Daer hi ente sine in luschen mochten
Ende ooc sinen roof in dede
Van Maerlant, Rijmbijbel, vs. 30564-30567.
In die holen vonden si grote rijchede
Van Maerlant, Rijmbijbel, vs. 34193.
Diep in een haghedochte...zilver ende gout.
Roman van Limborch, II, 381.
Onder enen boom in derde wordt goud verborgen.
Rijmbijbel, vs. 2716.
| |
[pagina 171]
| |
Kriekeputte beantwoordt volledig aan een dergelijke beschrijving: 2241-2242[regelnummer]
Des coninx heymeliken scat
Jn eene verholnen stat
2400-2407[regelnummer]
Teerst dat ic mi durste baren
Spranc ic vp ende liep ten hole
...
Daer vandic seluer ende goud
2420-2423[regelnummer]
Wij droughene onder eenen haghe
Jn een hol verholenlike
Doe was ic van scatte rike
2604-2607[regelnummer]
Heere coninc dit suldi maerken
Die alre naest den putte staet
Coninc tote dier baerken gaet
Daer leghet die scat onder begrauen.
Het roofnest Kriekeputte trekt zozeer de aandacht omdat het een plaats is, waar de tot tweemaal toe gestolen schat van Ermenrike is verborgen (vs. 2146-2147), die Reinaert een centrale plaats heeft gegeven in zijn barate, bedacht in groter sorghen om zijn vrijheid te herkrijgen. Kriekeputte heeft als plaatsnaam evenzeer een betekenis in de tijd van het tot stand komen van Van den vos Reynaerde als bijv. Elmare, Besele, Polane, Barthanghen (Portengen), Ardennen, Aken, Sassen, Doringhen. Zij zijn met andere genoemde plaatsnamen geen willekeurige lokaliteiten in het Reinaert-verhaal. In hun concreetheid demonstreren zij in welke mate de dichter refereert aan de problemen van zijn tijd in een bepaald landschap. Reinaert heeft bijv. als monnik, boetedoener en hermite (vs. 356-387, 1478-1503) zijn tehuis in het klooster Elmare, dat in de tweede helft van de dertiende eeuw de orde der Wilhelmieten herbergde. Deze was gesticht door de excentrieke pelgrim, boetedoener en eremiet Willem van Maleval. De vraatzuchtige wolf voelt er zich niet op zijn plaats (vs. 2709-2712). Elmare dat ten noordwesten van Gent ligt, komt in zoverre met Kriekeputte bij Hulsterloo overeen, dat ook dit laatste door zijn ligging (Jnt oest hende van vlaendren: vs. 2574) lag op de grens van de Hollandse machtssfeer. Daar is Reinaert thuis als rover. Door de breed uitgemeten belangstelling van de Reinaert-dichter voor krieke putte...bi hulst ter loe
Vp dien moer in die wostine (vs. 2657-2661)
kan de interesse voor woeste en verlaten gronden ten tijde van de regering van Margareta van Vlaanderen niet over het hoofd worden gezien. Om de schatkist van het nodige te voorzien en de talrijke schuldeisers, onder wie | |
[pagina 172]
| |
de Roomskoning Willem II van Holland de voornaamste was, enigszins tevreden te stellen, heeft de Vlaamse gravin op grootscheepse wijze diensten in het leven geroepen en speciale ambtenaren benoemd om moeren en woestinen te gelde te maken. Nabij de Woestijnstraat, de weg van Hulst naar Hulsterlo, beschikte Margareta over moergronden, getuige een akte uit het jaar 1269, maar ook de Praemonstratenser orde bezat, vanuit de abdij Drongen, goederen in Hulsterlo.Ga naar eind38. Deze historische feiten zullen verder ter sprake komen bij de behandeling van de satirieke stekeligheden die door de Reinaert-dichter bedoeld zijn als hij plaatsen buiten Vlaanderens grenzen noemt (zie onder nr. 8) en bij de hiernavolgende studie van het auteursprobleem van Van den vos Reynaerde (onder nr. 11). Ondertussen kan een nadere beschouwing van Cuwaerts getuigenis ten aanzien van Kriekeputte (vs. 2658-2684) aantonen dat de auteur de gang van zaken aan het grafelijke hof van Margareta van Vlaanderen goed moet hebben gekend en dat hij in staat was deze kennis in de vorm van vervaarlijke satire aan zijn publiek voor te stellen. | |
7Kriekeputte blijkt ook voor een ander met naam en toenaam genoemd personage een bron van inkomsten te zijn geweest. Cuwaert de haas, door Reinaert als getuige opgeroepen om zijn verdachte verhaal over Kriekeputte te bevestigen, vertelt een merkwaardige en tot nu toe niet begrepen historie, waarbij men aan een valsemunterij in Kriekeputte heeft gedacht. Cuwaerts angstige woorden eindigen met het memoreren van een oude vriendschap met de ontwikkelde hond Rijn, die hem in dichterlijke zaken zijn diensten had verleend. Reinaert-filologen hebben vermoed dat er enige connectie bestaat tussen de zgn. valsemunter en de leermeester-dichter.Ga naar eind39. Het is echter nooit gelukt achter de identiteit van genoemde personen te komen. Het lijkt mij dat dezelfde historische gebeurtenissen die tot een beter begrip van de achtergronden van Van den vos Reynaerde in de vorige uiteenzettingen werden benut, ook hier beter inzicht kunnen verschaffen. In Kriekeputte, gelegen in het door Margareta van Vlaanderen en Willem van Holland zo fel omstreden Vier Ambachten, wordt door Cuwaert de haas de valsemunter Reynout de Sies (hs. A: ries) gesignaleerd. Zijn ongeoorloofde bezigheden verschaffen hem en zijn kameraden een goed bestaan (vs. 2670). De Reynardus Vulpes heeft echter een andere naam. Daar heet de valsemunter Tibundus catulus. W.J. Muller is van mening dat Tibout de oorspronkelijke naam is in het verhaal. Cuwaerts verhaal over Kriekeputte (vs. 2660-2666) is uitgesproken schilderachtig en dichterlijk. Zijn omgang met de leermeester Rijne (vs. 2672-2674) verraadt | |
[pagina 173]
| |
waar hij zijn poëtica heeft geleerd. Nu is Rijn, het scone hondekijn, ook voor Reinaert een goede bekende. Rijn zou naar Reinaerts zeggen best in staat geweest zijn om met sconen worden (hs. F, vs. 2650) de onschuld van de vos tegenover de koning te verdedigen. Het is reeds vroeger opgemerkt dat in de hele Reinaert vooral deze versregels een opvallend antropomorfisme vertonen. De vraag is dan ook gewettigd of met het hondekijn Rijn op een menselijk wezen wordt gedoeld. Bovendien heeft men het hondekijn Rijn vergeleken met het hondekijn hiet cortoys (vs. 99). Hun voorkomen is aristocratisch en doet naar de mode van de tijd Frans aan. Nu heeft de reeds eerder genoemde Menestrel de Reims de Franse ridders, die Margareta van Vlaanderen in haar strijd tegen de Avesnes bijstonden, in zijn toepasselijk verhaal de Renarz de rollen van honden met bijpassende namen toebedeeld. Het zijn de twee honden, jachthonden nog wel, met de namen Taburel en Roenel (ook Taburiaus en Roeniaus genoemd). Zij vallen Isengrijn (Jan van Avesnes) aan als deze de geit (Margareta van Vlaanderen) wil beroven. Tibundus catulus (catulus - mnl. sies, jachthond) en Rynulus, het hondekijn in de wildernis van Kriekeputte zijn ook jachthonden, waarvan de namen vergelijkbaar zijn met die uit de tekst van de Franse Menestrel, die trouwens ook in Vlaanderen bekend was.Ga naar eind40. Het optreden van jachthonden, het antropomorfisme, en de naam van Rynulus-Rijn in vs. 2658-2684 van de Reinaert en vs. 1307-1325 van de Reynardus Vulpes vinden een gerede verklaring, als men mag aannemen dat de Middelnederlandse Reinaert-dichter gebruik heeft kunnen maken van een bestaand verhaal de Renarz, zoals wij dat kennen van de menestreel van Reims. De toepasselijkheid van het verhaal paste ook de Reinaert-dichter; hij heeft het voor zijn doeleinde geschikt gemaakt. Van valsche penninghe en sconen worden is bij de menestreel geen sprake, maar die kunnen met de naam Tibout in dezelfde historische vete een verklaring vinden, zoals uit het volgende mag blijken. Het is geen toevallige gissing dat wij Tibout (Reynout) uit vs. 2668 in verband brengen met de naam en de daden van de Franse edelman Tibaut de Bar. Hij was een aangetrouwd familielid van Margareta van Vlaanderen, die meestreed in de strijd te Westkapelle tegen Willem II van Holland en Jan van Avesnes. Hij kan de twee door le Menestrel de Reims genoemde Franse ridders die Margareta steunden, en die als jachthonden in de desbetreffende histoire de Renarz hun plaats kregen, terzijde worden gesteld. Hij heet dan ook Tibout de sies. Tibaut de Bar heeft in de Franse literatuur der middeleeuwen enige naam als dichter. Hij heeft zijn belevenissen in de Hollandse krijgsgevangenschap en zijn smeekbede om vrijkoping zo dichterlijk opgevijzeld, dat de historicus Duvivier t.a.v. Tibaut's aanvechtbare en ongeloofwaardige uitingen verklaart: ‘la rime a ses nécessités’.Ga naar eind41. Men kan de indruk krijgen dat hij in geldzaken met dezelfde maat gemeten heeft. Zo namelijk wat | |
[pagina 174]
| |
betreft de som van het losgeld die hij door Margareta terugbetaald wilde zien. Indien men de 8000 Keulse marken die voor Tibauts vrijlating aan Willem II betaald werden, en die de waarde hadden van duodecim solidi pro marca, omrekent naar de door Luykx gegeven koers, dan is de som die Margareta in rekening werd gebracht (10.000 solidi parisis) het tweevoudige.Ga naar eind42. Men zou kunnen menen dat ...valsche penninghe slouch
2670[regelnummer]
Daer hi hem mede bedrouch
Entie ghesellen sine
door de Reinaert-dichter op satirieke wijze op deze geldaffaire gemunt is. Het mnl. valsch kan namelijk ook betekenen ‘op valse, oneerlijke wijze verkregen’. Anderzijds is ook de betekenis van ‘leugenachtig, onwaar’ (zo in valsche getuygenisse, valsche orconde) niet uit te sluiten, als men denkt aan het dubieuze van Tibauts declaratie aan Margareta. Iemand die onjuistheden en onware taal spreekt, kan in het Middelnederlands aangeduid worden als iemand die valse munten (penningen) slaat. Zo leest men in Die spiegel der sonden, vs. 15798-15805: Vele argher nochtan is hi
Die vorsienlike lieghens pliet,
Dan die pennync, die men valsch ziet,
Want al is hi valsch gesmeit,
Des en is in hem ghene archeit,
Mer in hem, diene munte ends smalt;
Aldus die mensche, die loghene calt,
Maect hem selven valsch daer mede.
Jan van Ruusbroec gebruikt het beeld van de ‘valsche penning’ in verband met de rechtspraak voor Gods aanschijn. Hij waarschuwt degene, ‘die sinen penninc ongherecht ende valsch brinct ten oordele gods’. Wie met de ‘penninc nu quat van loeien, ende ongherecht ende valsch inder munten’ voor Gods gerecht komt, zal zijn straf niet ontlopen. Men zorge ervoor dat men ‘een penninc van finen goude’ bezit.Ga naar eind43. Cuwaerts verhaal over Tibouts valsche penninghe moet op de gerechtszitting van de koning bevreemdend hebben geklonken, bijzonder als het in de verwachting van Nobel en Reinaert lag om een vertrouwenwekkende Orconde te horen (vs. 2643). De quasi-dichterlijke klaagwoorden van Cuwaert (vs. 2662-2666), de herinnering aan zijn poëtische scholing (vs. 2672-2674) en de sconen worden (F, 2650) moeten bij ieder goed verstaander de indruk gewekt hebben dat er hier met de waarheid werd gemanipuleerd. Het voorbeeld of de toepassing voor dit alles was in de kring van het Vlaamse gravenhof niet ver te zoeken. De jachthonden duiden op Franse | |
[pagina 175]
| |
ridders die Margareta van Vlaanderen steunden in de strijd tegen Willem II van Holland. Hun woorden en daden konden voor de Vlaams-geaarde Reinaert-dichter onderwerp van satire zijn, zoals dat ook het geval is voor de praatjes van het hondekijn Courtois in Van den vos Reynaerde, vs. 99-125. Wat er zich in historisch opzicht tussen Franse ridders, van wie Tibaut de Bar vooral bekend was, Margareta van Vlaanderen en Roomskoning Willem II van Holland heeft afgespeeld, vormt de achtergrond van de duister lijkende mededelingen, die Cuwaert in vs. 2658-2689 voor koning Nobels troon te berde brengt. Vanuit deze gezichtshoek wordt het ook begrijpelijk dat Reinaert met vrees in het hart Cuwaert doet zwijgen. Cuwaerts merkwaardige reminiscenties konden den coninc...belghen doen met rechte (vs. 2682-2683).
De haas had personen genoemd van wie de koning in het verleden vijandschap had ondervonden. Reinaert was toen in hun gezelschap. Hij haast zich dan ook om zijn onschuld te betuigen (vs. 2680-2683). Cuwaerts getuigenis had Reinaerts vrijlating op het spel kunnen zetten. De vos zal Cuwaert die eerste was / Die ons verriet (vs. 3109-3110)
afstraffen (vs. 3119-3120): (Reinaert)...ghegreepene saen
Bi der kelen mordadelike.
In het volgend letterkundig nummer van Spektator wordt bovenstaande bijdrage gecompleteerd met de studie van enkele andere Reinaert-problemen (8 t/m 11): 8. Vrouwe Alente - de hanen-episode - Portaengen - Polane - Scouden - Portegale. 9. De slotverzen van de Reinaert: de luipaard Firapeel. 10. Wanneer is Van den vos Reinaerde ontstaan? 11. Wie was Willem die Madocke makede? |
|