Spektator. Jaargang 3
(1973-1974)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||
NotitiesP.P.J. van Caspel: CauserieGa naar eind* waarmee de cause allerminst af is.Zoals er werkwoorden zijn die in betekenis overeenkomen met breken 2, zijn er ook werkwoorden die in betekenis verwant zijn met breken 1, bijv. verbrijzelen en versplinteren. Met een levend wezen als subject bevatten deze werkwoorden een element van opzettelijkheid, ten opzichte waarvan het transitieve breken (breken 1) min of meer indifferent is. Bij ‘Tijs heeft een glas gebroken’ kan men vragen: ‘Hoe komt dat?’ Zegt iemand echter: ‘Tijs heeft de voorruit verbrijzeld’, dan kan de reactie zijn: ‘Waarom deed-ie dat?’ Wil men het element van opzet duidelijk laten uitkomen, dan zal men breken liever niet gebruiken: ‘De kinderen hier uit de buurt hebben alle ruiten van die leegstaande woning vernield’ (of: stukgegooid, stukgeslagen, maar niet: gebroken). Een bepaling als per ongeluk laat zich wel combineren met breken 1, maar niet of nauwelijks met verbrijzelen. Het zijn deze werkwoorden die men kan vergelijken met wat bij Fillmore, die zoals bekend drie typen break onderscheidt, break 3 is en waarvoor het Nederlands, naar ik meen, geen equivalent breken 3 heeft. ‘Een steen brak de ruit’ klinkt erg artificieel. Wel acceptabel lijkt me: ‘Een steen (de kogel) verbrijzelde de voorruit.’ De ongrammaticaliteit van ‘De temperatuursverandering brak het glas’ en van ‘Tijs' opspringen brak het glas’ zit dus niet in de verhouding van breken 1 tot breken 2, want vervangen we in deze zinnen brak door verbrijzelde, dan wordt de zaak er niet beter door. De kwestie is, dat noch temperatuursverandering noch het opspringen van Tijs een ‘instrument’ is in de zin waarin een steen of een kogel dat kunnen zijn. Het gaat daar om gecompliceerde processen en handelingen, waarbij het moeilijk valt, precies aan te geven wat de directe oorzaak van het breken is. Het opspringen van Tijs hoeft ook geen beginpunt geweest te zijn van de reeks gebeurtenissen die besloten werden met het breken van het glas. Misschien kwam Marie onverwacht binnen, Tijs sprong op, stootte tegen de tafel, het glas viel op de grond, het was toevallig een marmeren vloer, enz. Dus: ‘Doordat Marie onverwacht binnenkwam, brak het glas’? Blijkbaar wordt bij stenen en kogels verondersteld, dat de steen geworpen en de kogel afgevuurd wordt, zodat ze op grond van hun massa en hun snelheid met een dosis energie zijn geladen op het moment dat ze de ruit treffen. Het element van opzet (men moet dit niet al te letterlijk opvatten: het was misschien niet de bedoeling, juist de voorruit te treffen, maar bijv. iemand die naast de auto stond) zit natuurlijk niet in het grammatisch subject, want dit is in de semantische structuur slechts ‘instrument’, de opzet gaat uit van het levend wezen dat de handeling in kwestie uitvoert. ‘Een hamer verbrijzelde de voorruit’ moet wel betekenen dat iemand die hamer tegen de voorruit heeft geslingerd. Houdt hij, om de ruit stuk te slaan, de hamer op de normale wijze bij de steel, dan zou men moeten zeggen: ‘Eén slag met de hamer verbrijzelde de voorruit’ (naast natuurlijk: ‘Met één slag van de hamer verbrijzelde Tijs de voorruit’). Een ongrammaticale zin als ‘Tijs' opspringen verbrijzelde de ruit’ bevat een contradictie in zoverre als verbrijzelen een zekere opzet veronderstelt, terwijl het volstrekt onduidelijk is, hoe iemand die opzet hoopt te kunnen verwezenlijken door op te springen. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||
Breken daarentegen heeft in het algemeen betrekking op een fenomeen dat iemand overkomt (‘Nu breekt m'n klomp!’). In zinnen met breken 2 moet het grammatisch subject (‘object’ in de terminologie van Fillmore, ‘patient’ in die van Chafe) een ‘ding’ zijn met bepaalde eigenschappen. Dat houdt al in, dat hier van opzettelijkheid geen sprake kan zijn: het gaat om een gebeuren en niet om een handeling. Maar ook breken 1 heeft in combinatie met een levend wezen als subject meer het karakter van iets dat het subject overkomt dan van een min of meer opzettelijke handeling van dat subject. Dat blijkt vooral uit zinnen waarin het direct object een lichaamsdeel is: ‘Tijs heeft zijn been gebroken’. De zin ‘Tijs heeft zijn been wel gebroken, maar hij was er niet de oorzaak van dat zijn been brak’ bevat dan ook geen contradictie.
R.U. Groningen, april 1973 | |||||||||||||||||||||||||
Postscriptum‘Het Franse werkwoord casser kan ook zowel kausatief als intransitief gebruikt worden’ (Spektator 2, blz. 313). Is dat zo? Voorzover ik zie, komt casser alleen transitief en reflexief voor: Quel idiot a cassé ma pipe? - Et voilà, ma pipe s'est cassée. - Il s'est cassé la jambe. En wat koken betreft, dat het Engels ‘dan ook’ verschillende vormen zou hebben (cook en boil), omdat er verschil in betekenis bestaat tussen het transitieve en het intransitieve koken, lijkt me op zijn minst onwaarschijnlijk. Dat verschil bestaat in andere landen ook, maar zowel in het Nederlands als in het Duits moet men het met één werkwoord stellen. Ook het oudere zieden (to seethe) heeft, resp. had maar één vorm voor beide betekenissen (zeep zieden - zieden van woede). In Engeland heeft men nu eenmaal de Norman Conquest gehad en terwijl het leenwoord koken zich bij ons over de hele linie heeft doorgezet (on the boil - aan de kook; can you cook? - kun je koken?), sluit cook-boil daar nu mooi aan bij de bekende - uit dezelfde sfeer stammende - paren als veal-calf en mutton-sheep. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||
Arjen Florijn: Dekompositie van eigennamenBooijGa naar eind1. betoogt dat aan eigennamen een beperkte semantische representatie toegekend dient te worden: Er is in het Nederlands een duidelijk verschil tussen jongens- en meisjesnamen. Ieder die het Nederlands beheerst kent dit onderscheid en moet dit kennen voor de juiste keuze van pronomina:
Ook zijn er specifieke eigennamen voor personen (persoonsnamen). Deze eigennamen hebben het kenmerk [+ mens. persoon], dat eveneens een rol speelt bij de pronominalisatie:
Het onderscheid [+ mannelijk]: [+ vrouwelijk] ligt ook ten grondslag aan het (ook synchrone) semi- produktieve morfologische procedé om d.m.v. bepaalde suffixen van een jongensnaam een meisjesnaam te maken: Klaas-Klaasje, Paulus-Paula, Berend-Berendina, Hendrik-Hendrika.
Op het door Booij aangebrachte onderscheid manlijk/vrouwlijk valt geloof ik niets af te dingen; behalve dan dat het van lang niet alle namen duidelijk is welk kenmerk ze hebben (bijvoorbeeld: Cor, Guus, Tonnie), en dat het niet uitgesloten is een jóngen de naam Maria te geven. Hierom lijkt het me handiger om van een zin als
niet te zeggen dat er taalkundige selektierestrikties overschreden zijn, maar kulturele. Dat het geslacht aan het pronomen wordt toegekend op grond van de referent en niet op grond van de naam zelf, wordt vooral duidelijk wanneer je een seksloos voorwerp een naam geeft. Noem ik mijn fiets Marietje, dan is er geen enkel bezwaar tegen een zin als
Dat een eigennaam het kenmerk [+ mens. persoon] zou bevatten is uit Booijs voorbeelden niet zonder meer duidelijkGa naar eind2.. Om te beginnen lijkt het me juister om in plaats van (2.b.) te gebruiken:
Deze zin is grammatikaal wanneer Marietje hier dezelfde is als in (5). | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||
Wanneer het alleen om foute pronominalisering zou gaan, is niet duidelijk waarom (6) en (7) ongrammatikaal zijn:
Het al of niet grammatikaal zijn heeft er waarschijnlijk mee te maken dat linker- en rechterlid van de konjunktie in tamelijk strikte zin gelijkwaardig moeten zijn. Voor werkwoorden als geven, thuisblijven, betekent dit kennelijk: als het werkwoord in het linkerlid van een konjunktie met ook, met een human NP (als subjekt, objekt, indirekt objekt) voorkomt, kan dat werkwoord (of een proverbium) niet in het rechterlid (in diezelfde positie) een nonhuman NP bij zich krijgen, en omgekeerd. Dit verklaart de ongrammatikaliteit van (6): door doen dringt de human-lezing zich op, en die is niet alleen niet kombineerbaar met iets, maar ook niet met het linkerlid:
Het gekke is dat ook in het rechterlid van
zich de ongrammatikale lezing opdringt zodra gepronominaliseerd wordt tot (7). Ik kan dat niet verklaren. Misschien kunnen principes als Hankamer's No Ambiguity Condition hiervoor een oplossing bieden?Ga naar eind4. |
|