door de jaren heen meer op de Angelsaksische literatuur richtte dan op de Germaanse of Latijnse. En waar dit reeds voor de “officiële literatuur” geldt, nog meer gaat dit op voor onze detectiveliteratuur, die begon als een “integrale blauwdruk” van het Holmesianisme’ (p. 116), t.w. de detective-, niet de misdaadliteratuur (om over de ‘officiële literatuur’, waar hij geen bewijzen voor geeft, maar te zwijgen, want buiten de orde).
Vervolgens geeft hij in hoofdstuk vier (p. 38-121) een korte biografie van 15 auteurs en steeds een voor de auteur kenmerkende tekst (N.B. 11 tekstfragmenten, 4 afgeronde verhalen), waarbij ik mij afvraag of er enige relatie bestaat tussen het opnemen van de zgn. ‘Baarnse moordzaak’ (van de hand van H. van Straten) in de categorie ‘ware misdaadverhalen’ en het middelbare schoolpubliek waar dit Wie is de dader (mede) voor bestemd is.
Visser besluit met een bibliografie van (ruim 300 titels bevattend) en over nederlandse misdaadromans - in welke laatste categorie ik het toch niet te versmaden artikel van J.G. Kooij ‘De retoriek van het geweld’ (in: Raster I, 2 (juli 1967), p.[178]-193) wonderlijk genoeg niet zag opgenomen - en buitenlandse misdaadliteratuur (p. 124-149).
Het ook via de officiële kanalen de school willen binnenhalen van misdaadliteratuur is op zich een verblijdend teken. Het is vanzelfsprekend volmaakt ridicuul en bovendien a-historisch hele categorieën binnen het voor het lezend oog bereikbare letter-pakket dood te zwijgen, niet in de laatste plaats waar het hier een genre betreft dat momenteel zoals Visser zegt ‘een vierde deel van de belletristische boekenproduktie beslaat’ (Odg, p. 12). Wat het onderwerp van het onderhavige genre aangaat kan men het met Visser wel of niet eens zijn wanneer hij stelt: ‘Persoonlijk heb ik weinig bezwaar tegen de thriller als catalysator van menselijke agressie. Het is beter iemand op papier 'n schop te verkopen (en wie van ons is zonder zonde) dan in werkelijkheid’ (in een art. in De Gooi- en Eemlander van 10-3-1973), zonder daarbij aan G. Legman's ‘Make no mistake about it: the murder-mystery reader is a lyncher’ voorbij te moeten gaan.
Niet voor niets is steeds verwezen naar Visser's Onder de gordel. Voor veel mededelingen en de daaraan gekoppelde vragen mist de scholier die alleen over Wie is de dader beschikt de noodzakelijke achtergrondinformatie waaruit oppervlakkige redeneringen als: de gemiddelde detective-lezer= de conservatieve detective-lezer = bloeddorstig = vóór doodstraf = een lyncher=hypocriet: zegt alleen om het ‘puzzelelement’ te lezen, maar = een conservatieve detective-lezer = enz. voortkomen, omdat Wie is de dader in zijn eerste hoofdstuk (met het oog op het ‘jonge publiek’?) een boven de adamsappel-versie van Onder de gordel is. Voor de opgave van 20e-eeuwse nederlandse misdaadliteratuur-auteurs een handzaam werkje, en dit zeker niet in de laatste plaats om de bibliografie.
(bussum, oogstmaand 1973)