Spektator. Jaargang 2
(1972-1973)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 535]
| |
A.J. Hanou
| |
[pagina 536]
| |
zelf - is te vinden in Alle de Magistraatsgezinde Schryvers: ‘[...] is de Heer HOEFNAGEL van een Vrolyke Lugtige houding, alles leevende dat aan hem is, resoluut in zyn Spreeken, dat hy op zyn Hart heeft legt op zyn Tong, een Snaak in Gezelschap (men zegt ook een minnaar van de Sexe), aan zyn Kleeding zoude men hem eerder voor een Officier dan een Schryver aanzien. Nogthans heeft myn Boekverkooper my verhaald, houd hy een zeer geregeld gedrag, en een enkelde Reis heeft hy maar eens een Grap, als 't hem geen geld kost, en is geen verteerder, Kroeg of Herreberg looper, maar byna altoos te huis of hy moet eens by een goed Vriend zyn; - het eenige dat ik in hem niet veelen kan, is dat hy wat driftig, en moogelyk ook wel wat Styfhoofdig is, want dat zo niet zynde zoude hy, als geen eerst meester in de Nederduitsche Taal zynde, toestaan, dat zyn Werk gecorrigeerd wierd van Spelfouten, maar neen, zo men hem dat onder het oog brengt zegt hy die het niet leezen kunnen moogen het leggen laaten, ik heb Schryven geleerd, laaten zy Leezen leeren, ik Schryf voor Cordaten Lieden, en geen Fitters; en ten tweede dat hy wat Glorieus in Kleeding is, daar ik geloof dat hy werk heeft om zyn Brood te krygen, doch dit wordt wederom door zyn Vriendelykheid verzoet’ (p. 28-29), terwijl iets verder de schrijver Berkenrode ter sprake komt, die als dag en nacht met Hoefnagel verschilt: immers, Berkenrode ‘heeft ter waereld met geen Glorie op, gaat maar recht en slecht heen, dusmen niet anders aan hem ziet als een Ambagtsman; verkeerd ook met geen andere Lieden’. - Bepaald niet onbekend met zeker gezelschapsleven, is zijn beschrijving van een concertgezelschap, dat elk deuntje met drie glaasjes afwisselt, en waarvan het eerste liedje luidt: Jajem Magorum, dat moet ons nooit begeven
Want zonder deeze vogt, zoo kunnen wy niet leeven,Ga naar eindnoot8.,
terwijl hij à la Hennebo's Lof der Jenever voor dit gezelschap de volgende levendige kwasi-advertentietekst opstelt: Liefhebbers van de Jajem u word bekent gemaakt,
Dat zoo gy speelen wilt, en u Magorum smaakt;
Gy dan uw naam opgeeft aan onze President,
En zonder veinzery aan deezen Man bekent,
Dat gy de Sjorof drinkt met lippen styf en slap;
Of zegt, Genever is myn alderbeste knap.
Die lust ik 's morgens vroeg, en ook wel na den eeten,
Ja zelf in de nagt, zal ik ze niet vergeeten,
Zy komt myn nooit onpas, het is wanneer het is;
't Is altyd wellekom, en zelden komt het mis.
Zoo gauw de President dit woord maar van u hoort,
Hy, als een Man van eer; hy geeft u straks zyn woord,
En neemt een glaasje vol en brengt het u dan toe,
En roept, Genever Broer! AVOE! AVOE! AVOE!
| |
[pagina 537]
| |
Dan is 't contract gemaakt en gy zyt ingeschreeven,
Roept dan maar vry Hoeze! Magorum is myn leeven!
In vele scènes worden de drinkebroers bekritiseerd met kennelijke ervaring en genoegen. Tegenstanders maken hem waarschijnlijk niet ten onrechte uit voor kittebroer, likkebroer, drinkebroer.Ga naar eindnoot9. Zingen daarentegen kan hij niet, volgens zijn zeggen: ‘ECHO is blydt dat hy niet zingen kan...'t heugt ECHO nog dat hy zingen zou leeren, maar wanneer zyn Meester en een ander dieciepel behalve ik ECHOIBUS, onze stemmen lieten horen, sturve de katte van schrik’ (Echo, p.367). Dit is enigszins merkwaardig, omdat hij met voorliefde leidjes en wijsjes noemt, en hem ook verschillende volksliedjes toegeschreven worden. De precieze omvang van Klaas' ‘losbandigheid’ is duister. Inhoeverre zijn dagelijks sociëteits- en herbergbezoek ook een symptoom was van of parallel liep aan uitgebreidere erotischer bezigheden naast zijn twee huwelijken is niet exakt navorsbaar. Uiteraard laat hij er zich in zijn spektators e.d. slechts oppervlakkig over uit: ‘UE, weet wel CAMPO mogt wel een meisje zien, nu dat is een swak dat bezitten veele Schryvers, KLAAS is ‘er ook niet vies van’.Ga naar eindnoot10. De Echo vermeldt daarnaast expliciet dat hij zedenmeester is, geen lichtmis (nr. 38)! In zijn werk telt hij overal lichtmissen, naast drinkebroers en zwendelaars, onder de voornaamste te bekritiseren groepen; maar 't is ook hier de vraag of de literaire vorm van de satvrische spektator de realiteit geheel dekte en hoe nauw de kat zich op het spek gebonden voelde. De beschuldiging van lichtmisserij aan zijn adres komt wel erg vaak terug, vergezeld van de beschuldiging van ronselarij, terwijl hij bovendien speelhuisknecht en hoerenoppasser geweest zou zijn. Uiteraard moet hier rekening worden gehouden met de contemporaine gewoonte de tegenstanders op bijzonder harde wijze te attakeren, al dan niet met behulp van fiktieve levensbijzonderheden die een schrijver bij het publiek in diskrediet konden brengen. Hoefnagel heeft er geen bezwaar tegen de verhalen over te nemen. Zo schrijft hij in zijn rol van waalse rarekiekkas-vertoner: ‘Pierre [Gosse, hofdrukker] wierde so benauwd, as die doote, die Amsterdam Schryvre Hoefnagele, maakte Monsieur het leeven zo benauwd, dat hy wel wou bidden om kenaad [...] nouw bin zy zo booze al die Schryveren van den Hertog dat zy lieg, dat zy zwart word fan die Hoefnagelen zy zegge dat hy is de Speulhuisknegt keweest: maar de Hoefnagele lakt 'er maar om, hy zegge die my kend weette beeter, zy wille hum doen zwyg, maar dat is se geen mogelykheite toe’.Ga naar eindnoot11. Dit speelt 1782; een dergelijke betrekking zou vóór Hoefnagels eerste publicaties moeten liggen, vóór 1768, of in de duistere periode 1775-1780. Zeker is Hoefnagel in sommige speelhuizen enz. bekend; zo zegt de Reizende | |
[pagina 538]
| |
Advocaat in 1774 al: ‘Ik zou mogelyk van dit Geval onkundig zyn gebleeven, was het my den 2 July niet in een Speelhuis verhaald, daar ik kwam om de Freulens een Pootje te geeven, op de manier als een Spaans reutje het een Salet-Juffertje doet: doch niet om te Zoenen en te Likken’ (p.213); en iets verder: ‘Maar nu een mooije groote Week of twee geleeden, te Huis en in den Haag zynde, lag ik een Visiete af by een Stalhoudstertje van stinkende Huur-Merritjes’ (p.219). De Naakte Waarheid deelt in 1782 mee: ‘die knaap heeft van jaren herwaards een wonderlyke rol by ons [te Amsterdam] gespeeld, dan was hy boer, dan weer van Heer een kruyer, vandaag zag men hem langs straat loopen met een deegen op zyde, een goud boordzel om den hoed; weinige dagen naderhand kon men hem als oppasser in een hoerhuis, met een wit sloofje voor, ontmoeten, en dat is zoo gebleeven tot heeden toe: thans is hy er boven op en speeld den gebraden haan’. Dit laatste citaat toont opnieuw de typische verkledingsmanie van HoefnagelGa naar eindnoot12. of althans zijn onbepaalde status die voortdurend wisselde maar het gaat mogelijk terug op het in uit datzelfde jaar daterende pamflet Alle de Magistraatsgezinde Schryvers vermelde: ‘Volgens myn Boekje zo heeft hy verders in deeze Troubel tyd, door zyn Schotschriften en Liebellen, braaf zyn voordeel weeten te doen, zo dat hy nu een geheel Heer is, en Brillant met een Deegen op zeide gaat, doch het veranderen van Staat schynt hem niet nieuw te zyn, want den eene tyd ziet men hem als een Boer, den anderen tyd als een Heer gekleed, en dan weder vind men hem in de Speelhuizen met een wit Sloofje voor, als Knegt of Oppasser ageeren’ (p.24); met iets verder de ontkenning: Van Goens' Ouderwetse Nederlandsche Patriot spreekt, in een nummer waar ook Hoefnagel genoemd wordt (‘De edelmoedigheid bestaat juist daarin, dat men, zonder aanzien van personen en zonder terugzicht op zyn eigen personeel of nationaal belang, een kat een kat, en Hoefnagel een schurk noemt’) van de patriotten als van ‘de geheele bende van onze kaaskopers, afgezette Dominees, speelhuisploerten, en wat dergelyke Orakelen meer’. Wat er van dit alles waarheid is? In breder verband is wel opvallend Hoefnagels aandacht voor kermisvertoningen, rarekieken, in de geest waarvan hij verschillende | |
[pagina 539]
| |
afleveringen en boekjes met voorstellingen vultGa naar eindnoot13.; een precies kontakt met kermisvertoners is niet vaststelbaar. In zijn Amsterdamse periode heeft Hoefnagel meerdere woonplaatsen gekend. De Brief van een voornaam Heer (1771) zegt: ‘Hij houdt zig tegenwoordig te Amsterdam op als de plaats zynde alwaar zyn Prulpasquil Neerlandsch Echo wordt uitgegeven; Hy moet, zo UE daar bekent zyt wel eer omtrendt de Overtoomsche weg of de Munt gewoont hebben, doch dit weet ik niet vast: maar wel, dat hy tegenwoordig woont op de hoek van de Pottebakkerssteeg en Voorburgwal, Schuins over de Kolk, niet verre (of het U voorstaat) van dat beelt dat wy voorleeden passeerden en het welk ik U zeide dat Steene Roeland genaamt wiert; Hier woont hy op een hoge verdieping van kamers boven den Glazemaker Voet, maar hy gaat verhuizen en ick zal niet mancqueeren uit curieusiteit UE te melden waar hy weder gaat woonen' (p.9). Over de laatste woonplaats is de Klinkende Weergalm zelfs nog niets preciezer: 'Hy woont op de Hoek van de Pottebakkers Steeg, op de Voorburgwal, voorby Steene Roeland, boven de Glazemaker en Schilder, op een na de bovenste Agterkamers’.Ga naar eindnoot14. | |
[pagina 540]
| |
de Nederlandsche Overweeger nr. 48 deelt mee ‘die knaap [hijzelf] ging meede als de menschen gepasseerde mey verhuizen’. Waarheen? Onbekend. Wel blijkt Hoefnagel in 1770 en 1771 nog twee andere verblijfplaatsen in Amsterdam gehad te hebben, want in de Echo nr. 5 is de opmerking te vinden: ‘is 'er iemand die niet weet waar de schilder woont, en vergeefs wil koomen in 't gezelschap van ECHO, om zulks te onderzoeken, kan smorgens maar aanbellen, niet ver van de YS KELDER; want dan is hy veeltyds uit, dog 'snamiddags te twee uuren zal 't zelden missen dat hy niet thuis is’; en in nr. 7 (waarschijnlijk van begin 1771): ‘Echo is verhuisd van de Yskelder by de Utrechtse poort na 't bikkers ylandt’. Er is weinig bekend van feitelijke relaties en kennissen van Hoefnagel, buiten het algemene milieu dat uit zijn spektators en geschriften genoegzaam bekend is. Daar is het genootschap De Zevenstar dat de periodiek de Naamlooziana schreef, van welk genootschap hij lid was; een genootschap dat lijkt te bestaan uit auteurs van de beroepsklasse. Er zijn nog geen details over de verhouding tussen zijn uitgevers en hemzelf, behalve dat hij met Demter in september 1772 onenigheid gehad heeft,Ga naar eindnoot18. evenals met Philippus Doorewaart, in verband met de uitgave van de Klappende Papegaay rond 1770.Ga naar eindnoot19. Een goede relatie schijnt geweest een verder onbekende Willem, koperslager, tekenaar o.a. van ‘satirieke stukjes’ en schilder, van wie hij in de Echo in extenso de levensloop tekent: een eersteklas brekebeen die alles volledig mislukt is. Verder schijnt hij althans enige tijd bevriend te zijn geweest met J.B.F. van Gog, naar het schijnt ook een figuur uit de kringen der beroepsauteurs, die wegens het vermoorden van zijn vriendin 4 april 1778 op de Dam voor het stadhuis ter dood werd gebracht; een gewezen toneelspeler. Een relatie waar hij zich om deze redenen liever niet op beroemt. Alle de Magistraatsgezinde poogt het feit van hun relatie uit te leggen: Van Gog was in dienst geweest van zeker welbekend schrijver, maar door deze weggejaagd. Daar Van Gog wist dat zijn patroon enkele geschriften tegen Hoefnagel geschreven had, terwijl de laatste niet van hun auteurschap op de hoogte was, ontstond er tussen Hoefnagel en Van Gog een relatie, maar alleen met de bedoeling uit Van Gog zoveel mogelijk gegevens los te krijgen over bedoelde auteursgeheimen (p.21-22). Naderhand schijnt er tussen beiden zelfs nog een papieren oorlog uitgebarsten te zijn.Ga naar eindnoot20. De combinatie Van Gog-Hoefnagel komt ook voor in de Lanterne Magique van 1783: ‘naast hum [v.G.] sie je Klaas Hoefnagele, hum is keweest de knekte by de Oere in de Musicos, hum is een Swendelaere en een trompeur, van premier forte. Kyk keef wel akte, oe benauwt y kyke na son amie van Goch, die trekke um by syn oreille, en sekt, se sel my folg, se sel jou keef de strop om je also pour al jou schelmstuk [...] Daar verdwyne de keeste van van | |
[pagina 541]
| |
Goch, o kyk hy reis verdwyn! jy siet hem niet meer kyk. - Daar sie je nou by Hoefnagele, de boekwurme Schuurman, se koop de Paskwil, en se keeve daar voor de keldte; o keef wel akte hoe Hoefnagele ontfangt die keldte. Hy steek dat in syn sakke en vertrekket, om dat te versoen by de mooie meid, by de Oer, by de Kip. - Kip! kip! kip! - sy kippen de Hoefnagele, se ebbe um beete; en morge motte na de kwaksalver’.Ga naar eindnoot21. De Naakte Waarheid noemt Hoefnagel zelfs de boezemvriend van Van Gog (p.28), en merkt verder op: ‘naderhand kwam 'er verschil tusschen die twee knaapen, en 't waren beide kladschryvers in hun soort: 'er zyn verscheide konkels in de waereld van die twee Sinjeurs door de drukpers gebragt, die niet leezenswaardig zyn, en thans, zoo ver als de resteerende Exemplaaren noch strekken by ons onder de sluizen worden gebruikt. Indien ons Nederland zoo zeer niet haak te naar iets dat ombetaamlyk is, naar vuiligheeden die te verdoemen zyn, zou het met de gantsche OPERA OMNIA NICOLAI HOEFNAGEL wel aan dezelven gang gaan’. Het lijkt er op, dat voor een werkelijk persoonlijke band tussen Hoefnagel en Van Gog geen bewijs aanwezig is; ook van de zijde van Van Gog is geen ingang op dit probleem. Het is echter wel tekenend voor welke de kontakten moesten zijn van sommige satirieke schrijvers. Ook wordt Hoefnagel er van beticht (nog waziger) relaties onderhouden te hebben met Jan Sluiter, alias Jan Muf, een soort politiespion. Alle de Magistraatsgezinde gaat vrij uitvoerig op dit probleem in (p. 21-23) en wijt Hoefnagels kontakt met Sluiter aan een identiteitsvergissing: de laatste zou zich voorgedaan hebben als Oostindisch stuurman. Echter wordt ook in het Bericht van inteekening op een Stel van twaalf heerlyke Konstplaaten, om gevoegd te worden in het [...] doorkneed Staatkundig Werk van den Heer Klaas Hoefnagel deze een vriend genoemd van Jan Muf, de aanbrenger. en deze mening wordt ook gedeeld door de Naakte Waarheid (p.28). 't Is de vraag in hoeverre dit alles op waarheid berust.Ga naar eindnoot22.
Dit type relaties brengt ons bij het probleem van Hoefnagels persoonlijke integriteit, en zijn standpunt ten aanzien van de door hem in het licht gezette personen of figuren, althans in zijn niet-politieke schrifturen. Eerder kwam al uit, dat hij zich graag beschouwt als een Campo Weyerman in een moreel verbeterde versie. ‘Dat ik meer nadeel aan de samenleving der menschen doe dan Jacob Campo Weyerman, 't is my de moeite niet eens waardig om zulks meer te wederleggen’.Ga naar eindnoot23. In Echte en waare verantwoording geeft hij zelfs voorbeelden waaruit blijkt dat hij niet omgekocht kan worden om bepaalde personen publiekelijk aan te vallen; doet hij kortstondig mee aan een komplot, dan is het juist om daardoor de | |
[pagina 542]
| |
belaagde te kunnen beschermen. Konkreet geeft hij het geval van J.B.H. wonend boven het K. Veerhuis op de Singel, navraagbaar bij Jan Pietersche, tabaksverkoper op de Zeedijk in de Graaf van Buuren, waar Thomas Cornelissen gelogeerd is (p. 7-8). Het verschil echter tussen spectatoriaal berispen en ‘particulariseren’ (individuen persoonlijk en herkenbaar aanvallen) schijnt voor de buitenwacht in Hoefnagels geval niet te duidelijk geweest te zijn. Philippus Humanus merkt op: ‘Myn heer Echo! Doordien ik altoos vermaak geschept heb in 't leezen van Maandelykse, Weeklykse en andere Vertoogen; die ik altoos als eene Oeffenschool des verstands, tot delging der laster en aankweeking der deugd aangemerkt heb; zo is myn ook UE. weeklyks Vertoog ter hande gekoomen. Ik heb verscheiden daarvan doorleezen, somtyds over UE. Satyrique styl gelachen, maar myn nooit verheugt, omdat ik teffens merkte dat UE. particulariseerden. Wat nut doet UE. geschrift, dat meer Pasquilant als Satyricq is.’Ga naar eindnoot24. Deze schrijver verhaalt vervolgens van verschillende ruzies en ongelukken, ontstaan door het feit dat juist door Hoefnagels beschrijvingswijze eenieder in bepaalde figuren bekenden meent te moeten ontdekken. Uiteraard is er daarnaast ook inhoudelijke kritiek op het ‘lage’ niveau van deze periodieken: de auteur heeft geen ‘taalkunde’, geleerdheid, stijl; geen samenhang, geestige invallen, omschrijvingen; geen ‘trantverwisselingen’, vernuft, beredeneerkunde; 't is verward, laf, laag-komisch en dubbelzinnig, gebruikmakend van straattaal, ‘de welspreekendheid der Vismarkten en Bordeelen’.Ga naar eindnoot25. Zeker zijn hier en daar bepaalde personen te duidelijk herkenbaar, zoals het veelgesmade pommerse weeuwtje van de Overtoom.Ga naar eindnoot26. Het is echter twijfelachtig of het Hoefnagels primaire bedoeling is uitsluitend de door hem ontmoete individuele personen te portretteren. Zijn invalshoek blijft die van de satyrist en spectatorschrijver: het kwaad te berispen, in het algemeen, aan de hand van voorbeelden. In dit geval komt dat neer op: het kwaad aangericht (soms meer aan de zelfkant van de samenleving) door drie vrij grote bevolkingsgroepen - zwendelaars; lichtmissen en zielkopers, woekeraars e.d. Over zichzelf in de derde persoon sprekend zegt Hoefnagel: ‘of hy daar zo veel braave lieden meede in hun Eer heeft aangetast, dat is de Kwestie, ik geloof dat de meeste die hy aanpakten, op haar Braafheid niet sterk behoefde te roemen, want lees zyn Saterique Vertoogen, zo zal men 'er nauwlyks een Nommer by vinden, of hy Schuijert de Zwindelaars en Bedriegers het Pak af, opdat Eerelyke Lieden 'er zich voor wagten kunnen, ten tweede hekeld hy de Ontugtige Gehuwden en Ongehuwde van beide Sexe, ook die gene die zich in verregaande Dronkenschap verloopen, ten | |
[pagina 543]
| |
derde heeft hy het gelaaden op Woekeraars en eindelijk op alle die door slegte weegen in te slaan zich verachtelyk of belachelyk maakte. - En ten bewyze dat die door hem een Knaauw kreegen, zeker vry wat op hun hoorens hadden, blykt dat men zegt dat hy nooit door den Hoofd-Officier over zyn Schryven geactioneerd is geworden; daar hadden het allemaal braave Lieden geweest, zekerlyk zulks wel geschied zoude hebben.’Ga naar eindnoot27. Over deze drie groeperingen dient nauwelijks verder iets vermeld; zij komen op elke bladzij van zijn werk voor. Is Hoefnagels houding ten aanzien van de lichtmisserij ambigu, ten aanzien van zwendelaars, zielkopers en dergelijke is zij dat beslist niet. Zeker zwendelaars worden tamelijk scherp aangeduid; zo wordt, om een enkel voorbeeld te geven, exakt de kleding beschreven van een zwendelaar op de beurs, en daarbij de kooplui bij de pilaren tien tot en met twaalf voor deze gewaarschuwd; de schrijver heeft ook al een lijst van zijn rotgenoten, en: ‘weet myn Heer Swindelaar, dat de OVERWEEGER de beurs alle dagen bezoekt, en zelfs de persiaansche Coopman al gewaarschouwt heeft’.Ga naar eindnoot28. Ook treedt verschillende malen ten tonele het ‘opperhoofd der Swindelaaren’ Struubergen (mij onbekend), aan wie de Nederlandsche Overweeger zelfs ironischerwijze opgedragen is (in de opdracht bezit deze charlatan een ‘baronie in de maan’) en die zich kennelijk dermate opgejaagd voelt dat het bij een toevallige ontmoeting aan de Berebijt - vertrekplaats van de trekschuit op Utrecht - tot een regelrechte kloppartij gekomen schijnt.Ga naar eindnoot29. Uiteraard betreft het hier groepen, die ingeval van satyrische beschrijving of zelfs konkrete aanwijzing moeilijk aktie konden ondernemen om Hoefnagel te dwingen zich van verdere aktiviteiten te onthouden. Op het terrein van kerk en staat lag dat anders; hij vermeldt dan ook meermalen dat hij dáár niet aan zal raken: ‘hy wagten zich ook zorgvuldig, nooit tegens Staat Stadhouderlyke StadsRegeering, Kerk of Godsdienst te ageeren. Ja verfoeide zelfs zulks, in zyn Geschriften’.Ga naar eindnoot30. Het zich onthouden van kritiek op regeringen is begrijpelijk; maar op het punt van godsdienst klinkt iets eerlijks door: ‘Ik ben één NATUURLYK Mensch, doch te Gezond van Reeden dat ik niet zouden zien, dat diergelyken Betoogen als van die Onbekende Schryver zyn Ingerigt, om de Godsdienst de Boodem in te slaan’;Ga naar eindnoot31. ‘[...] gelyk het zulk één vast gebruik is by het Dansen dat er Muziek by moet zyn, als dat men by de meeste Vertoog Schryvers de Goddeloosheid ziet, nu dat dient ook wel zo, want hadden zy zoo veel geld als rype Renteniers, het zou dikwils Maandag zyn zonder dat er Vertoogen het ligt zaagen.’Ga naar eindnoot32. Pas in zijn politieke periode pakt hij de oranjedominees aan, en wel voornamelijk op het punt: oproer tegen de staat, niet op het punt van godsdienst. Met enige voorzichtigheid kan men zeggen dat alle theologische of filosofische problemen van die tijd buiten zijn gezichtsveld liggen. Alleen een openbaar atheïst of godverzaker kan zijn goedkeuring niet wegdragen.Ga naar eindnoot33. Enigszins overdreven | |
[pagina 544]
| |
doet wel aan zijn uitspraak: ‘Is het niet gruwelyk [...] dat het Swindelen, Bedriegen, Hoereeren, Overspeelen, Dronken-drinken, God lasteren, spotten met de geestelykheid, ja zelfs de ondermyning en knaaging aan de geheiligde Gods dienst; zoo sterk in zwang gaat? en is het niet te bewonderen dat al zulke godloosheden, niet vry en Publiek Gegispt en Gegeesselt werden’ - maar deze passage komt dan ook voor in het eerste nummer van de Overweeger, volgend op het verbod van de vóórgaande Echo. Andere groeperingen die nogal eens in zijn werken voorkomen zijn respectievelijk de duitse immigranten: de moffen, westfalers, hannekemaaiers of hoe ook genaamd; en, natuurlijk, de joden. Deze groeperingen zijn niet principieel het voorwerp van bespotting, maar stofferen op een vanzelfsprekende manier het milieu dat Hoefnagel tekent; en het is aan hun positie in de onderlaag van de samenleving te wijten dat hun vertegenwoordigers er zelden voordelig bij uitvallen, zelfs niet stylistisch: ‘daarop begon hy te lacchen, dat een westfalinger dykwerker met zyn kruiwagen in zyn keel kruipen kon.’Ga naar eindnoot34. Eenzelfde eigenlijk goedaardige spot wordt gehanteerd ten aanzien van het joodse volksdeel, dat nooit als groep bespot wordt, maar alleen in zijn vertegenwoordigers; en dan nog alleen voorzover zij door hun gedrag in een groep afwijken, b.v. in de trekschuit. Het is dan ook onjuist in dit verband, zoals veel ten aanzien van 18e-eeuwse schrijvers gebeurt, van antisemitisme te spreken. Juist Hoefnagel zegt exaggererend over zichzelf bij monde van een jood (in schrijftaal die de uitspraak poogt te benaderen, zoals hij bij álle sprekers uit verschillende sociale taalkringen doet): ‘hy schreift over de Joodsche vholk ook of er geen eerlyke Joodt in de werelt is, dats oug nich mooi’.Ga naar eindnoot35. Naar mijn mening overdreef ds. Hartog Hoefnagels sociale attitude in hoge mate, als hij opmerkt: ‘Wanneer men de spectatoriale vertoogen beziet van den beruchte Hoefnagel [...] vindt men er alle mogelijke laagheden en gemeenheden op rekening van de Joden gezet [...] In het Joodsche dialect te spreken geldt bij hem voor eene groote aardigheid, en de gemeenste woorden vloeiden hem toe, als hij zijn smaad uitstort over de natie. 't Lust mij niet er langer bij stil te staan, want de boeken van dien man zijn een ware modderpoel [...] Hoefnagel was in zijn tijd maar al te gezocht. Zijn geest straalt door in menig gezelschapslied uit later dagen’.Ga naar eindnoot36. Het is mogelijk dat Hoefnagel in de nogal gebruikelijke antipathie in die dagen tegen de Joden tot op zekere hoogte deelt, maar naar zijn eigen inzicht oordeelt hij daarbij op praktische, niet op principiële gronden.Ga naar eindnoot37.
Vanzelfsprekend worden in Hoefnagels geschriften vele anderssoortige | |
[pagina 545]
| |
beroepen besproken, van matrozen tot modistes, en terloops velerlei problemen behandeld, van slavernij tot de verfoeilijke gewoonte van slepers hun vervoermiddelen op de ‘kleine steentjes’ van de grachten te zetten, maar het is hier de plaats niet deze onderwerpen verder te behandelen.
wordt vervolgd. | |
[pagina 547]
| |
Geraadpleegde literatuur (buiten de op pp. 78-81 van deze jaargang vermelde werken)Alings, H.W. ‘De Stenen Roelant.’ In: Ons Amsterdam, 6 (1954) p. 44-47.
Antwoord op het lasterlyk geschrift, den Tytel voerende. De Nederlandsche Overweeger. No. 41. Of Apologie van de Joodsche Natie, door D.C.L 's Gravenhage, 1772.
Bericht, Waarachtig -, meerendeels getrokken uit echte brieven en gedenkschriften van den thans op de Gevangenpoort geconfineerde J.B.F. van Goch [...] [Nijmegen, J.C.A. Dammant, 1778].
Bericht van inteekening op een Stel van twaalf heerlyke Konstplaaten, om gevoegd te worden in het [...] doorkneed Staatkundig Werk van den Heer Klaas Hoefnagel, getiteld: Alle Oogen wachten.
Brief van J.B.F. van Goch in den Haag, aan een Heer van Amsterdam.
Buijnsters, P.J. ‘Sociologie van de spectator.’ In: SpL 15 (1973) p. 1-17. | |
[pagina 548]
| |
[Gedicht] geschreven in de treurkamer. 1778. By Joh. van Seggeren.
Hanou, A.J. ‘Bibliografie Nicolaas Hoefnagel dl. I.’ In: Documentatieblad Werkgroep 18e eeuw nr. 18, p. 21-43.
Hanou, A.J. ‘Een 18e-eeuws broodschrijver: Nicolaas François Hoefnagel I.’ In: Spektator 2 (1972/73) p. 61-81.
Hartog, J. Uit de dagen der patriotten. Vier schetsen. Amsterdam z.j.
Hoefnagel, Nicolaas. De klagende Pommersche weduwe vertroost, En haar ongelukkige Overtoomsche koets vojagie ten toon gestelt [...] Alomme in de meeste Hollandsche Steeden [1771].
Idem. De Mennoniete voorvegter voor den hertog van Brunswyk [...] in een Koffyhuisgesprek, Tusschen een Gereformeerde, Lutheriaan, Remonstrant, Mennoniet, Hernhutter, Kwaaker, Roomsgezinden, één Jood en de Castelyn [1781].
Idem. Jan Muf, op de oever van de rivier de Styx, In gesprek met Caron. Na zyn mislukte Overtogt, Spookende onder de landverraders [...] [1782].
Idem. De vrolyke Walon met de Rarekiek-kas [...] Eerste vertooning [...] SEPTEMBER MDCCLXXXII [...]
Idem. Echte en ware levensgevallen, van de befaamde Kaatje Vermeulen, Alias Kaat Mossel, en Haar mede Complize Keetje Zwenken, Alias Zwarte Keet of Ruige Keet [...] Te Amsterdam by D. Schuurman [...] [1784].
Humanus, Philippus. Brief aan den schryver van de Neerlandsche Echo, En wel hoofdzaakelyk over zyn Particularizeren en Pasquiljeeren in 't XVII. Vertoog. [z.p.] 1771.
[Kersteman, F.L.] Merkwaardige en Zonderlinge Levensgevallen van Anna F. Smitshuizen, Gewezene minnaris van den thans Gevangen zittende J.B.F. van Gog. Vervat in Samenspraaken. Alkmaar, Maagh [z.j.].
Rogers, Pat. Grub Street. Studies in a Subculture. London 1972.
Samenspraak, Merkwaerdige - tusschen J.B.F. van Goch, Dezer dagen te Amsterd. Geëxécuteerd, en een' van zyn Wakeren [...] Te Amsterdam, by A. Bakker [1778].
[Vermynen, Kees.] Lanterne magique of Toverlantaern, o soo mooi! Fraai curieus! Vertoonende zeer duidelyk de wonderlyke zaaken, die in deezen wonderlyken tyd voorvallen [z.p.] 1782/83.
[Vermijnen, Kees.] De naakte waarheid; of de overwagte ontdekking [...] In 's Hage, by Hans Vouwbeen, in den Hoefnagel 1782.
Vriese, Jan. ‘Bewaar je vuur en je kaarsje wel, de klok heit tien.’ In: Ons Amsterdam, 5 (1953) p. 29-30. |
|