Spektator. Jaargang 2
(1972-1973)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 105]
| |
Hessel Miedema
| |
[pagina 106]
| |
funkties aan de Universiteit van Amsterdam vermeld. Over de verhouding van deze faksimilé tot het werk van de P.C. Hooft-kommissie wordt gezwegen; wel wordt in een aankondiging (met blauwgrijze omslag) gesteld: ‘De pers, en zelfs de volksvertegenwoordiging, heeft zich op den duur afgevraagd waar de uitgave [namelijk de Rijkseditie] bleef. Nu wij de indruk hebben dat er althans voorlopig niet op gerekend kan worden dat er in een reeks van jaren delen van zulk een uitgave van de pers zullen komen,...’ (volgt de aankondiging van de faksimile). Ik neem aan dat deze indruk geverifieerd is bij professor Hellinga of drs Tuynman, die beiden nauw betrokken zijn bij de Hooft-editie. Mijn indruk is dat beiden door aan deze faksimilé mee te werken zonder overleg buiten de officiële Hooft-uitgave om vrijbuiteren. In een inlegvel in dezelfde aankondiging suggereren zij dat het werk van de Rijkskommissie zal neerkomen op ‘...uitgaven, bezorgd door filologen en literatuur-historici, en dat dan liefst op basis van een strikt wetenschappelijke teksteditie (die er voor een lezer afschrikwekkend kan uitzien en dan ook niet bestemd is voor de lezers).’(!).
De afschrikwekkende voorbeelden liggen inderdaad voor ons. De in 1968 verschenen editie van Gedichten voor Huygens, uitgegeven door P. Tuynman en F.L. Zwaan (Verh. der Kon. Ned. Akad. van wetensch., afd. letterk., N.R. LXXIII-4) is zo onhandig georganiseerd dat de tekst er in zijn geheel twee keer instaat. De eerste keer gaat hij telkens vergezeld van ‘manuscriptologische aantekeningen’ die inderdaad voor weinig lezers zin lijken te hebben, zelfs niet voor de meest gespecialiseerde vakman, omdat die, als hij op deze manier op de tekst ingaat, toch weer niet zonder de manuscripten zelf kan en daarbij de doorgaans ongeadstrueerde ‘manuscriptologische aantekeningen’ hoogstens als check kan gebruiken: de tweede keer is de tekst doorspekt met wat afwisselend ‘woordverklaring’ en ‘commentaar’ heet en beknopte informatie geeft die beter zou hebben gefunktioneerd in de vorm van een vertaling in hedendaags Nederlands, en die daarnaast alleen het meest summiere zakenkommentaar bevat. Zowel Tuynmans manuscriptologische aantekeningen als Zwaans commentaar zijn nog maar het ruwe materiaal voor een editie die voor een lezer, leek of vakman, inzicht geeft in Hoofts tekst, en het lijkt mij met name voor het manuscriptologische apparaat twijfelachtig of het voor zo'n verhelderende editie bruikbaar is.
Als voorproef van de door Hellinga en Tuynman voorgestane faksimilé verscheen Gerard Brandts 'T leeven van...Pieter Corneliszoon Hooft in 1969 bij de University Press Amsterdam ingeleid door hen beiden. Het uitgeven van een faksimilé is, wetenschappelijk gezien, een eenvoudige zaak, die zonder moeite op bevredigende wijze te verantwoorden valtGa naar eindnoot2.. | |
[pagina 107]
| |
De meest elementaire verantwoording nu van de faksimilé van Brandts Leeven ontbreekt; er is niet vermeld welk exemplaar gefaksimileerd is; er wordt niets meegedeeld over de plaats van dit fragment in het boek waaruit het gereproduceerd is; er is zelfs geen titelbeschrijving van dit werk gegeven. Alles wat de editeurs hebben bijgedragen is een inleiding die door zijn verouderde, romantisch getinte benadering van het onderwerp en door zijn neerbuigende toon weinig lezers zal aanspreken.
Staan de Gedichten voor Huygens stijf van niet waar gemaakte pretentie, de faksimilé van Brandts Leeven lijdt eigenlijk aan hetzelfde euvel, omdat hierin alle informatie wordt vermeden. Bruikbaarheid voor de leek en voor de vakman is, geloof ik, in iedere editie te kombineren; de beide bedoelde edities zijn geen van beide door de editeurs bruikbaar gemaakt.
De kwaliteit van het beeld tendeert naar te schrale opname (ongetwijfeld om vlekkerigheid te vermijden) maar is overigens erg mooi. Metn ame het portret is interessant; hoewel het in raster is uitgevoerd is de vervorming nauwelijks storend voor het blote oog maar veroorzaakt alleen een lichte wazigheid, die de meeste lezers nauwelijks zal storen, of die hun zelfs eigenlijk wel aangenaam aan zal doen.
Al met al lijkt me voor een, op een ouderwets soort estetiek afgestelde, onverantwoorde editie (ook een faksimilé is een editie, alleen al om de keus van het gefaksimileerde exemplaar) de uitgeversnaam ‘University Press Amsterdam’ onterecht pretentieuze suggesties wekken.
Min of meer perfekte faksimilés zijn blijkbaar niet moeilijk meer te maken. De schrijfboekenserie Penman's Paradise van Miland publishers te Nieuwkoop laat wat dat betreft niets meer te wensen over. Wel is in Jan van de Veldes Spieghel der schrijfkonste het hele voorwerk met opdrachten en lofdichten, maar ook de hele geboekdrukte tekst van het Fondement-Boeck weggelaten. De konservator van oude drukwerken van de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek, A.R.A. Croiset van Uchelen, vermeldt deze weglating wel, maar verontschuldigt deze vermelding als ‘minor criticism’ (Quaerendo 1 (1971) 225-226). Ik houd dat voor onjuist. Van een universiteitsbibliotheek verwacht ik in de eerste plaats garantie voor een verantwoorde editie van zijn boeken (het gefaksimileerde exemplaar is dat van de UB); dat betekent zeggenschap van de bibliothekaris bij de voorbereiding. In de tweede plaats is weglating van onderdelen nooit ‘minor’ en mag in een wetenschappelijk tijdschrift niet worden gebagatelliseerd. | |
[pagina 108]
| |
Ik ben van mening dat bij wetenschappelijk publiceren kontrole en openheid mogelijk moet blijven. Als de universiteit weigert haar zaken zelf in handen te nemen staat het iedere ondernemer vrij, als hem dat voordeel kan brengen te suggereren dat hij uit naam van de universiteit handelt; waarna kontrole en openheid aanzienlijk moeilijker kunnen worden. Ik konkludeer dat een universitaire uitgeverij dringend nodig is. |
|