Spektator. Jaargang 2
(1972-1973)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 90]
| |||||
Ton Anbeek
| |||||
[pagina 91]
| |||||
bezig, doch met een tot één begrip gecomprimeerde reeks van objecten, dus b.v. met de bouw van de plant, de bloem, enz.Ga naar eindnoot3.. T.A. van Dijk verwijst om dezelfde reden naar de psychologie: [...] de psychologie zou als wetenschap maar pover zijn wanneer zij slechts het individuele karakter van de verschillende mensen beschrijven en die beschrijvingen onafhankelijk van elkaar aaneen zou rijgen, i.p.v. de komen tot uitspraken over bepaalde karaktertypen of van zekere handelingstypen, evt. opgevat als verklaringGa naar eindnoot4.. Anderen zien wel het belang van die algemene uitspraken, maar blijven de grootste nadruk leggen op de analyse/interpretatie van het afzonderlijke literaire werk. Zo stelt L. Mosheuvel (in zijn recensie van Maatjes boek), dat theorievorming alleen waardevol is als hij bijdraagt tot het verstaan van het individuele kunstwerk, Dat verstaan wordt bevorderd naar mate de theorie volmaakter isGa naar eindnoot5.. Ook voor M.F. Fresco zijn algemene uitspraken geen doel, maar middel Ik zou deze stelling willen verdedigen: het doel van literatuurwetenschap is de interpretatie en evaluatie van het afzonderlijke werkGa naar eindnoot6. Het ‘wetenschappelijke’ van het vak zit dan bij die interpretatie in het ‘intersubjectief toetsbaar maken van de resultaten’Ga naar eindnoot7.. Dit standpunt is uitvoerig verdedigd door J.J. Oversteegen. Ook hij vindt dat de nadruk moet vallen ‘op het verslag, de formulering van de resultaten van het onderzoek’, en hij stelt: de vraag of een interpretatie wetenschappelijk kan zijn, is toch vooral afhankelijk van de mogelijkheid om haar zodanig te formuleren dat zij is: gegrond, systematisch, intersubjectief, expliciet, falsifieerbaarGa naar eindnoot8.. Het probleem spitst zich dus bij hem toe op de interpretatie van het individuele werk; interpretaties spelen dan de rol van hypothesen, te weten: ‘geargumenteerde veronderstellingen over een mogelijke samenhang’Ga naar eindnoot9.; het is, volgens Oversteegen, mogelijk deze veronderstelling(en) te toetsen, en hij komt dan tot de volgende formulering: kort samengevat is de interpretatie in deze aanpak dus: een getoetste hypothese omtrent de samenhang binnen een literair werkGa naar eindnoot10.. Wat betreft de toetsingsmogelijkheid van dergelijke hypothesen, lijkt Oversteegen mij veel optimistischer dan J.J.A. Mooij, van wie dit hele idee van de ‘interpretatie als hypothese’ overigens afkomstig is. Mooij schreef: Het fatale is echter veeleer, dat zij (interpretaties) zo moeilijk verworpen kunnen wordenGa naar eindnoot11.. Oversteegen ziet dus veel in dit interpretatie-als-hypothese-idee. Het lijkt mij echter gevaarlijk hier de wetenschappelijkheid van het literairwetenschappelijke bedrijf aan op te hangen. Het is namelijk best mogelijk interpretaties als hypothesen op te vatten, maar het is onduidelijk hoe men | |||||
[pagina 92]
| |||||
zich dan de uiteindelijke interpretatietheorie moet voorstellen, waar Oversteegen het over heeftGa naar eindnoot12.. Wanneer men kijkt naar de twee omschrijvingen van het theoriebegrip die ik aan het begin van dit artikel heb geciteerd, dan moet men van een interpretatietheorie verwachten dat zij vanuit de interpretatie van één bepaald werk komt tot toetsbare uitspraken over andere literaire teksten, of dat er een ‘dieper en nauwkeuriger begrip’ voor die andere teksten uit resulteert. Aangezien interpretatie bij uitstek gericht is op het vinden van de thematische samenhang binnen een bepaald werk, lijkt theorievorming bij voorbaat uitgesloten. De ‘juiste’ lezing van een bepaalde regel van een gedicht van Leopold Mijn lief, mijn lief, o waar gebleven
zegt ons niets over enige andere regel van enig ander gedicht van Leopold of wie dan ook. Het gaat hier dus om een heel merkwaardig soort hypothesen, nl. die niet tot theorievorming leiden en ook niet uit een theorie voortkomen. De belangstelling van literatuurtheoretici voor wetenschapsfilosofie heeft overigens tot vreemde resultaten geleid. Zo begint Maatje zijn boek met de verbluffende zin: WETENSCHAP bedrijven is het op systematische wijze doen van verifieerbare uitspraken over de werkelijkheidGa naar eindnoot13.. In de eerste plaats negeert Maatje hiermee het verschijnsel falsificatie (zie voor een uitgebreide beschouwing van deze, en vele andere ontstellende vergissingen op het gebied van wetenschapstheorie, de afdoende recensie van S. de HaanGa naar eindnoot14.). Verder: juist het aspect dat door veel wetenschapstheoretici als het belangrijkste naar voren wordt gehaald, ontbreekt, zoals het ook in vrijwel de hele doelstellingendiscussie tussen literatuurtheoretici ontbreekt. Want niet het beschrijven wordt algemeen als het hoofddoel van wetenschap beschouwd, maar het verklaren: It is the desire for explanalions which are at once systematic and controllable by factual evidence that generates science; and it is the organization and classification of knowledge on the basis of explanatory principles that is the distinctive goal of the sciencesGa naar eindnoot15.. Zowel Nagel (zojuist geciteerd) als De Groot weigeren de wetenschappen te splitsen in nomothetische en ideografische, d.w.z. disciplines die naar algemeen geldende wetten streven, en disciplines die het ‘unieke’ verschijnsel tot object hebben. Zij zien alleen een gradueel verschil tussen de natuurwetenschappen en een vak als geschiedenis: in beide gaat het om het verklaren, maar het verklaren van een bepaalde historische gebeurtenis stelt andersoortige problemen dan het verklaren van fysische verschijnselen. Nagel zegt expliciet: Nevertheless, the quest for systematic explanations is never totally absent from any of the recognized scientific disciplinesGa naar eindnoot16.. Het verklaren wordt dus centraal gesteld. Alvorens daar nader op in te | |||||
[pagina 93]
| |||||
gaan, moet ik hier opmerken dat ‘verklaren’ in het volgende betoog steeds de betekenis zal hebben van ‘verklaren uit’. en niet ‘uitleggen’. Het woord is in het Nederlands dubbelzinnig, en tekstverklaring is nu juist niet waar het hier om gaat. | |||||
2.0‘Verklaren uit’ is absoluut geen nieuwe eis in het literatuurwetenschappelijke bedrijf; zeer veel traditionele literatuurbeschouwingen is erop gericht een bepaalde tekst te herleiden ofwel tot (1) de psychische structuur van de auteur ofwel (2) tot de structuur van een bepaalde maatschappij. Ik zal van beide benaderingen een voorbeeld nader bekijken, om de al of niet impliciete vooronderstellingen van dit soort onderzoek te achterhalen. | |||||
2.1.Om te beginnen een verklaring van het eerste type. Ik neem als casus de ‘klassieke’ studie van Marie Bonaparte over het werk Edgar Allan Poe, en wel in het bijzonder haar opmerkingen over het gruwelverhaal De put en de slinger. De inhoud van dit verhaal is op zichzelf huiveringwekkend genoeg, zegt Bonaparte, maar daarmee is nog niet verklaard waarom Poe uit de vele mogelijkheden juist dit thema koos, en, vooral, waarom deze kwellingen ons doen huiveren, terwijl veel soortgelijke bedenksels ons koud latenGa naar eindnoot17.. Hier zal dus gepoogd worden een verklaring te geven voor twee gegevens: 1. waarom Poe dit thema koos, 2. het ‘succes’ bij de lezer (‘ons’). Zij stelt dan (dit citaat volgt onmiddellijk op het vorige): Poe kon dit alleen realiseren omdat die gruwelen voor hem beladen moeten zijn geweest met de libido die uit het onbewuste opwelt en kunstwerken overtuigend doet zijn: alleen op deze wijze, langs de wegen die het bewustzijn niet kent, kan het onbewuste van de auteur dat van zijn lezers aansprekenGa naar eindnoot18.. Zij geeft vervolgens een uiteenzetting van de latente inhoud van Poe's verhaal, dat een verholen uitdrukking van zijn biseksualiteit blijkt te zijn, Met een merkwaardig soort humor (?) concludeert zij: Zowel in zijn leven als in zijn verhaal ontsnapte Poe alleen aan de put om bedreigd te worden door de slinger [waarbij slinger staat voor de vaderlijke penis en van het woord put alleen de eerste letter veranderd hoeft te worden,] en: De oorspronkelijkheid van De put en de slinger is dus een getrouwe afspiegeling van Poe's biseksuele zwenkingen tussen zijn mannelijke en vrouwelijke neigingen, die telkens weer door de angst voor eastratie werden afgeremdGa naar eindnoot19.. Deze hypothese (Poe's verscheurende dubbele gerichtheid) is toetsbaar, want met de analyse van dit ene verhaal ligt ‘toetsing door partitie’Ga naar eindnoot20. voor de hand: ook in andere verhalen van Poe moet die geaardheid herkenbaar zijn in het materiaal dat hij voor zijn verhalen gebruikt; de moeilijkheid zit hem dan in het duidelijk formuleren van de voorspelling. | |||||
[pagina 94]
| |||||
Men kan zelfs nog verder gaan: laat men patiënten die door eenzelfde seksuele problematiek worden gekweld, verhalen schrijven, dan moet daarin een soortgelijke symboliek terug te vinden zijn. Wanneer men dus werkelijk tot helder omschreven voorspellingen zou kunnen komen, dan is de onderliggende hypothese (‘iemand met karakterstructuur x schrijft verhalen met de kenmerken y’) toetsbaar. | |||||
2.1.2.De toetsbaarheid van bovenstaande psychoanalytische verklaring berust op de mogelijkheid tot generalisatie. Maar verklaringen in de literatuurwetenschap zijn meestal niet zo makkelijk generaliseerbaar. Vaak herleidt men het ontstaan van een literair werk tot een veelheid van factoren; psychologische, biografische en sociologische gegevens lopen dan door elkaar. Nu is dat ontstaan een historisch feit, en zoals ik hierboven al gezegd heb, de geschiedenis hoeft zich als vak niet aan de eisen van de wetenschapsfilosofie te onttrekken. De Groot wijst erop dat geschiedkundige hypothesen vaak betrekking hebben op ‘de doelstelling, op de bewuste motivatie van de handelende personen’Ga naar eindnoot21.. De moeilijkheid die ontstaat is duidelijk. Men kan de doelstelling van welk gedrag dan ook trachten te vinden, en daarmee dat gedrag verklaren; maar wat is de doelstelling van het schrijven van een roman? In de meeste gevallen zal het moeilijk achterhaalbaar zijn wat precies de beweegredenen zijn geweest. Dergelijke verklaringen komen wel voor. Huet bijv. schrijft over de Camera Obscura: ‘Zij is de geestige wraakoefening geweest van iemand, die zich misplaatst voelde in de kring zijner geboorte’Ga naar eindnoot22.. De beweegreden ‘wraak’ lijkt nauwelijks voldoende om een dikke bundel humoristische verhalen te verklaren. Een onmiddellijke, bewuste doelstelling van het gedrag ‘novellen schrijven’ is moeilijk aanwijsbaar, en daarmee is de weg open voor duizend spekulaties. | |||||
2.2.Verklaringen van een andere aard zijn die welke een relatie aangeven tussen een bepaalde maatschappijvorm en een bepaald type tekst; als voorbeeld neem ik de hypothesen die Goldmann ontwikkelt in zijn Pour une sociologie du romanGa naar eindnoot23.. De hoofdhypothese kan als volgt worden weergegeven: De ontwikkeling van de westerse kapitalistische maatschappij en de ontwikkeling van het genre roman lopen parallel. De tweede is te beschouwen als een transpositie van de eerste op het literaire vlakGa naar eindnoot24.. Goldmann constateert dus (a) een bepaalde ontwikkeling van het westerse kapitalisme. Hij onderscheidt drie stadia. Het laatste, derde stadium, omschrijft hij (niet al te duidelijk) als dat van le développement [...] d'une intervention étatique dans l'économie, et la | |||||
[pagina 95]
| |||||
création grâce à cette intervention, de méchanismes d'autorégulationGa naar eindnoot25.. Dit stadium begint vóór, maar zet zich vooral door ná de tweede wereldoorlog; (b) een bepaalde ontwikkeling van de structuur van de roman. Goldmann legt de nadruk op het belang van de vorm/structuur tegenover de inhoud van een roman. Met de eerste zou de sociologie van de roman zich bij uitstek bezig moeten houden, maar merkwaardigerwijs vindt men in het opstel over Robbe-Grillet de opmerking: On a beaucoup parlé des problèmes formels dans les romans de Robbe-Grillet. Il est peut-être temps de parler de leur contenu (!)Ga naar eindnoot26.. Er wordt geen poging gedaan deze begrippen te omschrijven, laat staan ze tegenover elkaar te stellen, om duidelijk te maken of een dergelijk onderscheid (vorm versus inhoud) zinvol is bij een genre als de roman (wat moet men zich voorstellen bij de ‘vorm’ van een roman? de hoofdstukindeling, alineawit?). Het stadium van de ontwikkeling van de romanvorm dat met de derde kapitalistische fase overeenkomt, wordt vertegenwoordigd door de romans van Robbe-Grillet. N.B. niet door de hele groep van de ‘nouveau roman’; Sarraute bevindt zich eerder in het tweede stadiumGa naar eindnoot27.. De correspondentie tussen (a) en (b) wordt nu theoretisch als volgt verklaard: kenmerkend voor de kapitalistische maatschappij is, dat de ruilwaarde van de dingen (het geld dat ze opbrengen) belangrijker is dan hun gebruikswaarde (het nut dat ze voor de mensen hebben); daarmee komt de nadruk op kwantiteit i.p.v. kwaliteit te liggen. De volgende (cruciale) stap in de redenering wordt door Bert Brouwers die Goldmanns betoog kritiekloos parafraseert, als volgt weergegeven: En vermits de ekonomische aktiviteit nog steeds het belangrijkste onderdeel is van het sociale leven, zullen ook de intermenselijke relaties hun autenticiteit verliezen, zullen ze overwegend kwantitatief en vervreemd zijnGa naar eindnoot28.. Dit proces, reificatie geheten, bereikt zijn toppunt in het derde stadium van het kapitalisme; deze toestand vindt men nu terug in het werk van Robbe-Grillet, door Goldmann beschreven als ‘l'univers réifié des objets’Ga naar eindnoot29.. Alhoewel iedereen aanneemt dat er een relatie bestaat tussen kunst en de maatschappij die die kunst ‘voortbrengt’, déze theorie van Goldmann lijkt weinig aannemelijk. Er blijven nl. meer dingen onverklaard dan er verklaard worden, zoals:
| |||||
[pagina 96]
| |||||
De kernvraag blijft natuurlijk: waarom is nu juist Robbe-Grillet de bevoorrechte figuur die bij uitstek ‘de problemen, de aard, de wetten’ van onze laatkapitalistische maatschappij in zijn oeuvre heeft mogen vattenGa naar eindnoot30.. In zijn studie over Malraux heeft Goldmann dit probleem van de representativiteit van een bepaald oeuvre meer dan eens nadrukkelijk gesteldGa naar eindnoot31.. Maar in dit geval vraagt men zich af of het niet gaat om een zorgvuldig gekozen voorbeeld dat de hypothese moet bevestigen. Overigens is dit een van de weinige gelukkige gevallen in de literatuurwetenschap dat men een hypothese kan verwerpen. Alle romans die na de oorlog verschenen zijn in alle westerse kapitalistische landen die niet dit ‘univers réifié des choses’ weergeven, falsifiëren immers deze hypothese van de parallelle evolutie van roman en maatschappij! (Gesteld al dat het werk van Robbe-Grillet door Goldmann correct geïnterpreteerd is). Deze ‘theorie’ vertoont verder een van de hinderlijkste eigenschappen van de literatuurwetenschap in het algemeen: het gebruik van vage, niet-gedefiniëerde termen (‘inhoud’ versus ‘vorm’) en het volledig ontbreken van bewijsmateriaal voor als ‘empirisch’ gepresenteerde feiten (de drie stadia van het kapitalisme). Het is niet mijn bedoeling met deze bespreking van het werk van Goldmann de marxistische literatuurbenadering in diskrediet te brengen. Het gaat er mij alleen om, aan te tonen waar de zwakke plek zit in deze verklaring: het is weinig zinvol een bepaalde maatschappijvorm te correleren aan het werk van één bepaalde auteur. Wil men een duidelijke relatie literatuur-maatschappij leggen, dan zal men moeten beginnen met het vaststellen van belangrijke overeenkomsten tussen een reeks werken van verschillende auteurs. Dat is het minst moeilijk als het gaat om een groep schrijvers die zeer bewust vanuit een bepaald programma werken: de Tachtigers en de Vijftigers bijv. In andere gevallen kan het gaan om teksten die opvallend veel op elkaar lijken (bijv. in verhaalverloop). De eerste stap is dan: beschrijving van de overeenkomsten (van bijv. Frans klassicistische verhalende teksten); de volgende stap is dan na te gaan welke verbanden er zijn tussen de ideologie van het Franse klassicisme en deze vertelstructurenGa naar eindnoot32.. Maar wat te doen met bijv. de roman van na de tweede wereldoorlog in Nederland. Welke overeenkomsten zijn er tussen de romans van Vestdijk, Polet, Hermans, Bernlef, Mulisch en Wolkers? | |||||
3.De willekeurigheid van een dergelijke ‘wilde’ theorie als die van Goldmann maakt het begrijpelijk dat de literatuurwetenschap zich op dit moment gewoonlijk met heel ander soort onderzoek bezighoudt. Het gaat daarbij niet om het ‘verklaren uit’ maar om het beschrijven. En zelfs wanneer men als doelstelling het komen tot algemene uitspraken erkent (bij romantheoretisch onderzoek bijv.), dan doet men vaak nog een stap terug. Sötemann stelt bijv.: | |||||
[pagina 97]
| |||||
Generalisaties over een reeks zo uiteenlopende werken als Tristram Shandy, Madame Bovary, Ulysses en Das Schloss, soms zelfs uitgebreid met de Odyssee, zijn niet mogelijk voordat men de beschikking heeft over een aantal gedetailleerde analyses van afzonderlijke ‘romans’Ga naar eindnoot33.. Bij Blok vindt men een soortgelijke uitspraak, en hij verduidelijkt deze onderzoeksprocedure door (weer!) een vergelijking met de botanie: Zoals alle bomen de structuuraspecten stam, tak, twijg, blad en wortel bezitten, maar deze kenmerken bij geen twee boomsoorten op gelijke wijze aanwezig zijn, zo bezitten ook alle romanverhalen structuurkenmerken, die in iedere roman geleid hebben tot een bepaalde compositieGa naar eindnoot34.. Het onderzoek verloopt dus van een roman naar de roman, en dit verklaart waarom de twee belangrijkste Nederlandse bijdragen tot de romantheorie de juist geciteerde monografieën van Sötemann en Blok zijn, analyses van één bepaalde romanGa naar eindnoot35.. Er lijkt dus een nogal grote discrepantie te bestaan tussen de doelstellingen zoals geponeerd in theorie en de praktijk van het gewone literatuurwetenschappelijke onderzoek. Hoe die kloof moet worden overbrugd is niet altijd duidelijk. Het meest uitgewerkt zijn de voorstellen van T.A. van Dijk, waarop ik nu zal ingaan. Interessant is dat binnen zijn werk kleine verschuivingen zijn waar te nemen. | |||||
4.1.In zijn Moderne literatuurteorie stelt hij dat wetenschap probeert betrouwbare en systematische antwoorden te geven op vragen die de mens zich stelt over de dingen en verschijnselen die hem omringen (hij geeft een aantal voorbeelden van zulke vragen in de ‘hoe’/‘waarom’-vorm). De wetenschap zal ernaar streven een gefundeerde en nauwkeruig geredeneerde beschrijving en verklaring te geven van de verschijnselen die zij bestudeertGa naar eindnoot36.. Beschrijving en verklaring staan dus centraal, maar ook toetsing. Van Dijk heeft het over de laatste en beslissende stap van het onderzoeksproces: de toetsing van onze veronderstellingen aan de ‘werkelijkheid’Ga naar eindnoot37.. Niettemin lijkt het of de nadruk op het beschrijven wordt gelegd, bijv. in de formulering: De teorie beperkt zich in principe tot een ondubbelzinnige en systematiese formulering van de relevante eigenschappen die die meerdere literaire teksten gemeen hebben. Het gaat de literatuurteoretikus in feite om het systeem, de regels, die aan die teksten ten grondslag liggenGa naar eindnoot38.. Maar deze beperking wordt door Van Dijk expliciet verklaard: Bovendien zijn wij nog lang niet in staat de ‘literatuur’ en al haar relevante eigenschappen en funkties adekwaat te verklaren. We zullen ons dan ook voorlopig beperken tot de veel minder vergaande eis die inhoudt dat wij de bestudeerde | |||||
[pagina 98]
| |||||
objekten, b.v. de tekst, behoorlijk kunnen beschrijven. Een teorie die ons deze beschrijving levert is dan ook een (voorlopig) punt waar we nu naartoe moeten werkenGa naar eindnoot39.. Zo sterk komt het beschrijven op de voorgrond dat men in de samenvattende opmerkingen leest dat de literatuurwetenschap tot doel heeft het sociaal-psychologiese en kulturele verschijnsel ‘literatuur’ in al haar facetten te beschrijven en evt. [!] te verklarenGa naar eindnoot40.. | |||||
4.2.Het opstel ‘De metodologiese grondslagen van de (literatuur) wetenschap’ in Taal tekst teken voegt daar weinig aan toe. Als doelstelling voor de literatuurwetenschap wordt kortweg gegeven: het beschrijven, verklaren en voorspellen van de ‘typiese’ literaire eigenschappen van tekstenGa naar eindnoot41.. | |||||
4.3.De meest systematische uiteenzetting over de doelstellingen van de literatuurwetenschap vindt men in Van Dijks proefschrift (hoofdstuk 4) Enkele elementen die in vorige publicaties al zichtbaar werden, zijn hier uitgewerkt en op een overzichtelijke manier op een rijtje gezet. Zo is er de volgende opmerkelijke parallel getrokken. Chomsky acht een grammatika descriptief adekwaat voor zover it correctly describes the intrinsic competence of the idealized native speakerGa naar eindnoot42.. Een dergelijke theorie maakt het ook mogelijk graden van welgevormdheid (van zinnen) te onderscheiden, en verklaart daarmee het intuitief gevoelde verschil tussen die zinnen. Van Dijk transponeert dit op het vlak van de literaire tekstgrammatika; de graden van grammatikaliteit op zinsniveau worden binnen dit nieuwe kader: graden van literairheidGa naar eindnoot43.. De parallellie is bijv. bijzonder duidelijk in de volgende zin: That is, a grammar may not formulate rules such that the same text is characterized both as ‘grammatical’ and as ‘ungrammatical’ in the same literary system, i.e. as literary or as non-literaryGa naar eindnoot44.. Op dit punt kom ik later terug. Overigens is het uiteindelijke doel van Van Dijk gebleven, en ook de te volgen strategie om dat te bereiken: More generally, a (universal or simply general) theory of literature must also explain why literary texts having such or such properties are produced under given socio-historical circumstances and why texts with these properties have such or such effects on readers or have such or such functions in given cultures and times [..(maar dit is erg gecompliceerd omdat o.m. een algemene communicatietheorie ontbreekt)..] We have therefore adopted a strategy-design which first intends to establish the underlying and manifest properties of texts with which these extrapoetic and extra-linguistic factors are supposed to be relatedGa naar eindnoot45.. Deze laatste toevoeging is belangrijk. Het gaat niet om het beschrijven van | |||||
[pagina 99]
| |||||
typisch literaire eigenschappen van teksten zonder meer, maar om de relatie tussen bepaalde eigenschappen van literaire teksten en de functie van en condities voor die tekstenGa naar eindnoot46.. Dit punt (de verhouding van de psycho-sociale factoren tot een literaire tekstgrammatika) levert m.i. een aantal moeilijk te ontwijken problemen op. Zo is daar de al genoemde eis dat een literaire tekstgrammatika een onderscheid mogelijk moet maken tussen de graden van literairheid van een tekst. Het is de vraag wat Van Dijk, die in dit verband zefls van formele literairheid van teksten spreektGa naar eindnoot47., bedoelt met graden van literairheid. Denkt hij aan subliteratuur (‘lectuur’, ‘Triviallitteratur’) zoals de doktersromans? Het lijkt erop dat hij díe teksten wel degelijk als literatuur beschouwtGa naar eindnoot48., zodat we de vraag buiten beschouwing kunnen laten of dat soort teksten linguistisch zo sterk van romans van Wolkers verschill dat men van graden van formele literairheid kan spreken. Het probleem ‘literatuur of niet’ doet zich echter ook vaak voor als het gaat om een andere zaak, te weten: de fictionaliteit. Om met een belangrijke banaliteit te beginnen: romans zijn geschreven in proza, maar bijna àl het gedrukte woord dat tot ons komt (te beginnen bij de krant) is proza. Waar ligt, taalkundig, het verschil? Achttiende-eeuwse romanschrijvers hadden een voorkeur voor romans in brieven, en zijn deze brieven nu wat taalgebruik betreft, anders dan de brieven die ‘in het dagelijks leven’ geschreven werden? Nee, dat was in ieder geval niet de bedoeling, want ze moesten echt lijken. Ook verder kan men volhouden dat het proza waarin de meeste romans geschreven zijn, niet sterk afwijkt van niet-literaire proza. Toch rekent men een willekeurige biografie of auto-biografie vaak niet tot de literatuur, terwijl bijv. ettelijke romans het schema van een levensbeschrijving volgen (vooral: volgden). Wat is daarvoor het criterium? Wel, de eerste zijn non-fiction (gaan over bestaande of geleefd hebbende figuren), en de tweede fiction. Het al of niet ‘fictie’ zijn, ziet men niet af aan taalgebruik (want als proza onderscheidt het zich niet van soortgelijk proza), maar dat is al van te voren gegeven door de manier waarop het boek op de markt worden gepresenteerd.(bijv. als literaire reuzenpocket en niet als ‘ego-document’). Dat gegeven bepaalt ook de manier waarop de lezer zijn tekst gaat consumeren, zoals Van Dijk terecht (in ander verbandGa naar eindnoot49.) opmerkt (de lezer van de literaire reuzenpocket Ik Jan Cremer zal niet verwachten de waarheid over Jans leven te leren kennen). De toekenning ‘literatuur of niet’ gaat dus bij romans buiten de tekst als linguistisch gegeven om. Het is dan ook wel zeer de vraag of een literaire tekstgrammatika iets kan zeggen over mogelijke problematische gevallen (bijv. een roman met veel historiografische elementen; de biografie van een bekend literator e.d.). Hiermee is een belangrijke beperking van de | |||||
[pagina 100]
| |||||
mogelijkheden van een literaire tekstgrammatika gegeven: die zal moeilijk onderscheid kunnen maken tussen fictionele verhalende teksten als romans en niet-fictionele verhalende teksten als rapporten, verslagen, enz. Het hele idee van literair-linguistische eigenschappen lijkt dan ook alleen maar buirkbaar bij een bepaald soort poëzieGa naar eindnoot50.. | |||||
5.Een romantheorie op linguistische basis zal hoogstens de beschrijving verfijnen, maar het kan essentiële probleem, (dat van de generalisatie die aan de verklaring vooraf moet gaan) niet oplossen. Ik ga terug naar de vraag die ik eerder stelde: wat zijn de overeenkomsten tussen de romans van Vestdijk, Polet, Hermans, Bernlef, Mulisch en Wolkers? Het kost al zeer veel moeite de thematiek van oeuvre van één auteur vast te stellen, en als men dan de gouden sleutel gevonden heeft (‘identifikatiedrang’ bijv. voor het oeuvre van Vestdijk), dan blijkt hij op vrijwel elke deur te passenGa naar eindnoot51.. En de romantheorie, is dat dan geen theorie van de roman? Het is opmerkelijk dat Stanzel in het begin van zijn bekende boekje Typische Formen des Romans stelt dat een typologie ernaar streeft de ‘Gattungskern’ te raken. Maar aan het eind van het boek vindt men een aantal sterk relativerende opmerkingen. Hij citeert eerst een opmerking van Otto Ludwig die hier niet mag ontbreken omdat hij in het rijtje ‘biologie-metaforen’ thuishoort: Ein so grosses Tier wie ein Roman muss notwendig ein Rückgrat haben’. Vervolgens merkt Stanzel op dat deze vergelijking misleidend is: ‘Wovon der Zoologe mit anatomischer Gewissheit reden kann, das vermag der Interpret des Romans oft nur mit Mühe auszumachen. Das tragende Element in Sinngefüge eines Romans kann aus den verschiedensten Materialien geformt sein. es kann auch aus eineme lusiven Gespinst von inneren Bezügen bestehenGa naar eindnoot52.. Als het al moeilijk is de ‘kern’ van één roman te bepalen, dan lijkt het spreken over Gattungskern een gevaarlijke zaak. Het genre roman heeft waarschijnlijk helemaal geen ‘kern’: er is alleen verscheidenheid waar te nemenGa naar eindnoot53.. Deze verscheidenheid is van het begin af aan kenmerkend geweest voor het genre roman. Ian Watt noemt in zijn studie The Rise of the Novel als nieuw in de opkomende roman onder meer: de afwezigheid van eonventionele vormen en het verwerpen van traditionele plotsGa naar eindnoot54.. Een andere opvatting van hem is verhelderend voor het probleem dat ik hierboven heb beschreven: de onmogelijkheid om tot generalisaties over de roman te komen. Het lijkt erop, schrijft hij, ‘that the function of language is much more largely referential in the novel than in other literary forms: [...]’Ga naar eindnoot55.. Het woord referentieel kan verwarrend werken, omdat het begrip in de moderne taalkunde niet de betekenis heeft die Watt hier op het oog heeft (of: in ieder geval veel genuanceerder wordt gebruiktGa naar eindnoot56.), maar het is duidelijk wat hij bedoelt: de roman is sterk op de wereld gericht. | |||||
[pagina 101]
| |||||
Welnu, daarom is m.i. een theorie van de roman onmogelijk, d.w.z. elk onderzoek dat streeft naar theorievorming in de betekenis die daaraan in de wetenschapsfilosofie wordt gehecht. Met niets valt een roman meer te vergelijken dan met de wetenschap zelf, en vooral de menswetenschappen. Beide staan in vergelijkbare verhouding tot de werkelijkheid. Mooij heeft in een zeer verhelderend artikel, dat Roman en werkelijkheid heet, die verhouding als volgt gekarakteriseerd: Een afbeelding van de werkelijkheid, en dus ook van het menselijk leven zelf, in de romankunst bleek illusoir. Niet illusoir daarentegen is het afbeelden van de schema's, die aan het menselijk leven ten grondslag liggenGa naar eindnoot57.. Dit is óók een omschrijving van het vak sociologie! Het is dan ook niet bevreemdend dat een roman (Updike's Couples) kan worden aangeprezen als ‘de anatomie van een generatie’, d.w.z. als een sociologische studieGa naar eindnoot58.. Even innig is de band met de psychologie: niet alleen gebruikt W. Blok (die N.B. de romantheorie in Nederland introduceerde) een psychologische studie bij zijn interpretatie van Polets Breekwater, maar in een boek dat geschriften van geestzieken bevat, vindt men stukken uit romans van Sartre en Dostojefski als analyses van geestesziekte geciteerdGa naar eindnoot59.. De verbinding roman-wetenschap is natuurlijk ook erg sterk bij iemand als Zola voor wie een roman de status van het verslag van een experiment heeft. En Hermans: ‘Romanschrijven is wetenschap bedrijven zonder bewijs’Ga naar eindnoot60.. Bovenstaande opmerkingen over de wereldgebondenheid van de roman klinken voor sommige mensen misschien bijna heiligschennend: heeft de literatuurwetenschap niet alle moeite gedaan om aan te tonen hoe dom en misleidend het is bijv. romanfiguren op te vatten als mensen van vlees en bloed? Die pogingen zijn m.i. zeker heilzaam geweest als reactie op het al te makkelijke psychologiseren van vroegere essayisten. Al is de kwalifikatie ‘psychologische roman’ eigenlijk een pleonasme als het om de moderne roman gaat, de interpretator zal er toch altijd op verdacht moeten zijn dat een schrijver in zijn boek een eigen psychologie ontwerpt, die volstrekt niet overeen hoeft te komen met bestaande psychologische typologieënGa naar eindnoot61.. Elke ‘wereld in woorden’ kan alleen als ‘wereld’ ervaren worden doordat er ook een wereld buiten die woorden bestaat. Deze cryptische zin zal ik met een voorbeeld verduidelijken: Als er één soort roman is dat duidelijk niet onze dagelijkse realiteit beschrijft, dan is het wel de toekomstroman. Maar een dergelijke roman kan alleen maar effect hebben als hij appelleert aan tendenties die in de maatschappij van nu bestaan. Het is het model van de samenleving waar we op afgaan (als we niet ingrijpen). Het boek kan daarom alleen functioneren tegen de achtergrond van de bestaande samenleving. Iets soortgelijks geldt voor romanfiguren: een ‘verzonnen’ personage zal ons alleen kunnen boeien als hij maar enigszins herkenbaar blijft. Het is niet verwonderlijk dat er bij de bestudering van romanpersongaes de laatste | |||||
[pagina 102]
| |||||
dertig jaar zo weinig vooruitgang is te zien: diepgaand onderzoek zou altijd leiden tot het opgeven van de anti-mimetische pretentie, en dat gaat lijnrecht tegen de stroom van de moderne literatuurhteorie inGa naar eindnoot62.. De literatuurtheoreticus die zich gaat verliezen in een ‘wereld in woorden’, vergeet dat de gemiddelde (‘gewone’) lezer de personages in een boek antipathiek of aardig vindt, en dat hij een roman soms verwerpt ‘omdat zulke mensen niet bestaan’. | |||||
ConclusieEen roman is niet zo iets als een plant of dier, zoals de talrijke metaforen in literatuurwetenschappelijke werken ons willen doen geloven. Eerder is een roman te vergelijken met een studie over de dierenwereld, maar dan antropomorf en zonder voetnoten (wat het geheel vaak aanzienlijk leesbaarder maakt). De romantheoreticus die de structuur van de roman ‘ontdekt’, heeft daarmee iets gevonden waar de sociologie en de psychologie al meer dan 200 jaar naar zoeken, nl. de structuur van het menselijk gedrag. Exit romantheorie? Nee: het interpreteren van romans is vaak geen eenvoudige bezigheid: het gaat immers om uitspraken over een interpretatie van het bestaan/de wereldGa naar eindnoot63.. De romantheoreticus heeft door zijn kennis van verhaal- en schrijftechnieken een voorsprong op de gemiddelde lezer, en van die voorsprong kan hij dankbaar gebruik maken bij de beschrijving van zijn object. Dat hij zijn interpretatie zo duidelijk mogelijk moet verantwoorden, is een voorwaarde voor zinvolle communicatie met andere lezers, maar maakt zijn beschrijving nog niet tot wetenschap.
aug.-sept. 1972 |
|