Spektator. Jaargang 2
(1972-1973)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
M.K. van Dort-Slijper
|
1. | Tijs brak het glas. |
2. | Tijs veroorzaakte het breken van het glas. |
Een verdediger van de zgn. ‘causatieve analyse van de twee werkwoorden breken is Lakoff (1965). Hij beschouwt het transitieve breken (dat ik verder zal aanduiden met breken 1.) als een causatief van het intransitieve breken (verder aangeduid als breken 2.). Met andere woorden Lakoff leidt breken 1 transformationeel af van veroorzaken te breken 2 of doen breken 2 waarbij veroorzaken en doen lexicalisaties zijn van een abstracte categorie CAUSE. Barbara Hall Partee (1965) heeft argumenten aangevoerd om deze analyse te verwerpen. Haar argumenten berusten op de observatie dat breken 1 en veroorzaken te breken 2 niet volledig synoniem zijn en op het feit dat er duidelijke verschillen zijn in de co-occurrence relaties van beide werkwoorden.
Om aan te tonen dat de zinnen 1 en 2 niet synoniem zijn, volgen hier nog een aantal zinnen die mijns inziens allemaal opgevat kunnen worden als parafrases van zin 2, maar niet van zin 1.
3. | Tijs was er de oorzaak van dat het glas brak. |
4. | Tijs was de oorzaak van het breken van het glas. |
5. | Tijs deed het glas breken. |
6. | Door Tijs brak het glas. |
7. | Door toedoen van Tijs brak het glas. |
8. | Doordat Tijs iets deed brak het glas. |
9. | Tijs' gedoe had tot gevolg dat het glas brak. |
Hoewel de zinnen 2 tot en met 5 in het taalgebruik niet zo gangbaar zijn, wordt in al deze zinnen hetzelfde verband tussen Tijs en het breken van het glas tot uitdrukking gebracht. Er is steeds sprake van twee gebeurens waartussen een oorzaak-gevolg-relatie bestaat. Het ene gebeuren is ‘het gedoe van Tijs’, het andere gebeuren is ‘het kapot gaan (breken 2) van het glas’. In de zinnen 2 tot en met 6 wordt het feit dat Tijs iets doet niet expliciet onder woorden gebracht in de oppervlaktestruktuur, maar het wordt bij al deze zinnen wel verondersteld.
Vergelijken we deze zinnen nu met zin 1 dan kunnen we opmerken dat bij
de zinnen 2-9 niet voorondersteld wordt dat Tijs het glas heeft aangeraakt, terwijl deze presuppositie wel beslaat m.b.t. zin 1. Zo kunnen we zin 1 alleen gebruiken in een situatie waarbij Tijs het glas uit zijn handen liet vallen, lijnkneep, of in het geval Tijs een hond is, het glas b.v. met zijn kop omstootte. Bij breken 1 wordt dus een lichamelijk contact tussen subject en object verondersteld.
De zinnen 2-9 kunnen we vergelijken met de volgende zinnen:
10. | De temperatuursverandering veroorzaakte het breken van het glas. |
11. | De temperatuursverandering was er de oorzaak van dat het glas brak. |
12. | De temperatuursverandering was de oorzaak van het breken van het glas. |
13. | De temperatuursverandering deed het glas breken. |
14. | Door de temperatuursverandering brak het glas. |
15. | Doordat de temperatuur veranderde brak het glas. |
16. | Het veranderen van de temperatuur had tot gevolg dat het glas brak. |
17. | De temperatuur veranderde zodat het glas brak. |
Ook in deze zinnen is weer sprake van twee gebeurens waartussen een oorzaak-gevolg-relatie bestaat.
Als we zoals Lakoff aannemen dat er een transformationele relatie bestaat tussen breken 1 en CAUSE breken 2 dan moeten we van de onderliggende structuur van de zinnen 10-17 zin 18 kunnen afleiden.
*18. | De temperatuursverandering brak het glas. |
Uit de ongrammaticaliteit van zin 18 blijkt echter dat de transformatie niet zonder meer toepasbaar is. Blijkbaar geldt hiervoor de restrictie dat het gebeuren dat als oorzaak fungeert als subject een levend wezen moet hebben: Maar deze observatie verzwakt de veronderstelde synonymie-relatie tussen breken 1 en CAUSE breken 2 aanzienlijk.
19. | Het opspringen van Tijs veroorzaakte het breken van het glas. |
20. | Het opspringen van Tijs was er de oorzaak van dat het glas brak. |
21. | Tijs' opspringen deed het glas breken. |
22. | Door Tijs' opspringen brak het glas. |
23. | Doordat Tijs opsprong brak het glas. |
24. | Tijs sprong op zodat het glas brak. |
etc.
In de zinnen 19-24 bevat het gebeuren dat als oorzaak fungeert als subject een levend wezen. We kunnen dus verwachten dat we van de onderliggende structuur van de zinnen 19-24 zin 25 mogen afleiden.
*25. | Tijs' opspringen brak het glas. |
Maar zin 25 is weer ongrammaticaal. De transformatie is dus niet toepasbaar. We moeten nu wel tot de conclusie komen dat de transformatie alleen toegepast kan worden als dat wat als oorzaak fungeert geen zin is. Ofwel dat de oorzaak geen gebeuren is, maar een levend wezen zonder meer. (‘levend wezen’ omdat ook een zin als 26 die transformationeel afgeleid zou kunnen worden van zin 27 ongrammaticaal is).
*26. | De bom brak het glas. |
27. | Door de bom brak het glas. |
Het is echter intuitief zeer aannemelijk dat de gesignaleerde oorzaak-gevolgrelatie alleen maar een relatie kan zijn tussen twee gebeurens, een toestand en een gebeuren, of tussen twee toestanden. Een ding of een persoon zonder meer kunnen niet iets tot gevolg hebben, wel hun ‘doen en laten’ of eenvoudig ‘hun aanwezig’ zijn.
Hiermee wordt het veronderstelde verband tussen breken 1 en CAUSE breken 2 nog minder aannemelijk.
In de onderliggende structuur van zinnen met zo'n causale relatie kunnen we een abstracte categorie CAUSE postuleren, die fungeert als een predikaat dat twee zinnen als argumenten bij zich heeft en waarbij dit predikaat het ‘causale’ of ‘logische verband’ legt tussen deze twee argumenten (vgl. Fillmore 1969). Schematisch weergegeven ziet de onderliggende structuur van de zinnen 19-24 er dan in een bepaalde fase van de afleiding als volgt uit:
De categorie CAUSE kent een aantal mogelijke lexicalisaties, afhankelijk van de verdere transformationele ontwikkeling van de zin. Lexicalisaties tot veroorzaken of tot gevolg hebben handhaven in de oppervlakte structuur het predikaat karakter van deze categorie. Aanhechting van CAUSE bij een van beide argumenten levert zinnen op met resp. door(dat) of zodat.
Er zijn een aantal werk woorden die in betekenis veel overeenkomen met breken 2: springen, knappen, uit elkaar spatten, barsten, ontploffen enz. zoals in de onderstaande zinnen:
28. | Door de bom sprongen de ruiten. |
29. | Door de te grote spanning spatte de ballon uit elkaar. |
30. | De muren barstten door het vocht. |
31. | Door toedoen van Jens ontplofte de gastank. |
Naast deze zinnen zijn de volgende zinnen niet mogelijk:
*28a. | De bom sprong de ruiten. |
*29a. | De te grote spanning spatte de ballon uit elkaar. |
*30a. | Het voeht barst de muren. |
*31a. | Jens ontplofte de gastank. |
CAUSE plus een van deze intransitieve werkwoorden kent geen transitief werkwoord dat er mee correlleert. De voorgestelde transformationele relatie
tussen breken 1 en CAUSE breken 2 heeft dan ook duidelijk een ad-hoc karakter en wordt door geen enkel verwant werk woord bevestigd.
De voorafgaande observaties leiden m.i. tot de conclusie dat breken 1 en breken 2 niet transformationeel van elkaar afgeleid kunnen worden en dat deze werk woor den in de oppervlaktestructuur toevallig dezelfde lexicale vorm aannemen.
We hebben reeds gezien dat we in de onderliggende structuur van de zinnen 2-9 een predikaat CAUSE kunnen voorstellen, dat twee zinnen als argumenten bij zich heeft. Nu is in de oppervlaktestructuur van de zinnen 2-6 van het predikaat dat bij Tijs hoort geen spoor meer te bekennen. Mogelijk kon dit predikaat door een tekort aan semantische specificaties niet gelexicaliseerd worden. Een andere mogelijkheid is dat de semantische specificaties leiden tot lexicalisaties als ‘iets doen’, maar dat dit predikaat gedeleerd kan worden, omdat het vanzelfsprekend is dat Tijs ‘iets doet’. In dit geval wordt de deletie beschreven in termen van de presupposities m.b.t. de zin.
We beschouwen hiertoe nog eens de zinnen 28-30. Bij al deze zinnen is het predikaat dat hoort bij resp. de bom, de grote spanning, en het vocht in de oppervlaktestructuur afwezig. Zin 28 kunnen we alleen maar gebruiken in een situatie waarin we veronderstellen dat de bom ontploft is. We weten nu eenmaal uit ervaring dat de ruiten niet springen van een rustig stil liggende bom. Zo moeten we t.a.v. zin 30 wel veronderstellen dat er vocht is in de muren. Dat bv. in zin 28 een predikaat als ‘ontploffen’ gedeleerd kan worden, moet samenhangen met presupposities t.a.v. het in causaal verband met elkaar brengen van de bom en het springen van de ruiten. Dit blijkt ook uit de tegenstrijdigheid die we waarnemen in een zijn als 32:
32. | Door de onschadelijk gemaakte bom sprongen de ruiten. |
Zin 32 zou alleen acceptabel zijn in een situatie waarbij gedacht wordt aan het onschadelijk maken en waarbij dit zo'n heftig verloop heeft dat het op een ontploffing lijkt.
De volgende zin ontleen ik aan een lezing van T. Pollman, gehouden op de ‘taalkundedag’ 1972 te Amsterdam;
33. | Door die pruik lijkt Mary op Elisabeth. |
In zijn betoog kwam niet duidelijk aan het licht of hij in de onderliggende structuur van deze zin aan die pruik een zin ten grondslag legt. Volgens mij moet dit wel zo zijn. Immers een ding kan op zichzelf niet iets tot gevolg hebben, wel het gebruik ervan of het aanwezig zijn ervan.
Zin 33 kan alleen maar zo begrepen wordendat Mary de pruik op haar hoofd draagt, en bv. niet zo dat de pruik op tafel ligt. Dat ‘het dragen’ in de oppervlaktestructuur achterwege kan blijven kan weer verklaard worden uit
de presupposities m.b.t. die pruik.
Het zal wel duidelijk zijn dat deleties van dergelijke onderliggende predikaten alleen mogelijk zijn bij algemene ervaringen van de werkelijkheid, of in specifieke gevallen waarin bij spreker en hoorder de presupposities betreffende context en situatie gelijk zijn. Als aan deze voor waarden niet voldaan is ontstaan misverstanden en communicatiestoornissen. Wanneer ik als antwoord op de vraag: ‘waarom kun je niet slapen?’ zeg: ‘door die plant kan ik niet slapen’, dan is dat antwoord alleen adequaat wanneer de hoorder weet wat er met die plant aan de hand is. Het kan zijn dat ik de mooiste plant heb laten doodgaan en dat ik nu wroeging heb, maar mijn antwoord kan evengoed betrekking hebben op een plant waarvan de takken in mijn gezicht hangen, enz. Is de hoorder niet op de hoogte dan zal hij onmiddellijk reageren met de vraag: ‘wat is er dan met die plant aan de hand?’. Dit brengt met zich mee dat zinnen geïnterpreteerd moeten worden tegen de achtergrond van context en situatie en dat syntactische operaties zoals het deleren van predikaten beïnvloed kunnen worden door niet-linguistische factoren nl. de situatie. Wat de taak van de linguïst is bij de bestudering van deze niet-linguïstische factoren staat mij nog niet duidelijk voor ogen. Zeker is dat de linguïst niet zonder dit soort informatie kan.
Ik wil nu nog even ingaan op de analyse van zin 1 en daartoe eerst zin 34 bekijken.
1. | Tijs brak het glas. |
34. | Madeleine verft de deur rood. |
Verven is een inchoatief werkwoord. T.a.v. dit soort zinnen kunnen we opmerken dat er zich een verandering voltrekt aan het object en dat die verandering teweeg gebracht wordt (bewerkstelligd wordt) door Madeleine. De deur is nl. eerst niet rood en nadat zij de kwast ter hand heeft genomen en daarmee de deur bewerkt heeft is hij wel rood. Dit soort semantische explicaties van zinnen als 34 heeft er toe geleid een categorie CAUSE in de onderliggende structuur te postuleren om de notie ‘teweeg brengen’ of ‘bewerkstelligen’ te verantwoorden. Dit CAUSE fungeert in de onderliggende structuur als predikaat met Madeleine als subject bij zich. Dit betekent dat de semantische inhoud van dit CAUSE aanmerkelijk verschilt van die van de categorie CAUSE uit de tot nu toe behandelde zinnen.
Bij de laatste categorie CAUSE kan alleen een zin als argument optreden. Ik zal deze categorie CAUSE verder aanduiden met CAUSE 1 en CAUSE uit bv. zin 34 met CAUSE 2. Ook in zin 35 wordt een predikaat CAUSE 2 gepostuleerd; het subject daarbij is een dummy.
35. | De deur wordt rood geverfd. |
De moeilijkheden komen pas duidelijk aan het licht bij een zin als 36.
36. | Door Madeleine werd de deur rood geverfd. |
Deze zin is homoniem. In de ene interpretatie heeft Madeleine de deur zelf rood geverfd, in de andere interpretatie heeft Madeleine er voor gezorgd dat
iemand de deur rood verfde. Als de semantische inhoud van de predikaten CAUSE 1 en CAUSE 2 niet zou verschillen dan zou zin 36 niet homoniem kunnen zijn. We moeten dus wel tot de conclusie komen dat de eerste interpretatie van zin 36 in de onderliggende structuur een predikaat CAUSE 2 heeft met Madeleine als subjeet, terwijl de andere interpretatie het predikaat CAUSE 1 heeft met twee zinnen als argumenten, waarbij uit de ene zin het predikaat gedeleerd is. De semantische inhoud van CAUSE 2 komt in grote trekken overeen met wat in de traditionele zinsontleding vervat is in de notie ‘handelende persoon’Ga naar eindnoot1..
Het hanteren van eenzelfde symbool voor twee zo verschillende predikaten leidt natuurlijk tot grote verwarring en misverstanden. Waarschijnlijk komt hier de foutieve analyse van breken 1 uit voort. In de onderliggende structuur van zin 1 kan men wel een predikaat CAUSE aannemen, maar dan moet dit het predikaat CAUSE 2 zijn en niet CAUSE 1.
Er zijn nog een aantal verschillen tussen CAUSE 1 en CAUSE 2.
CAUSE 1 heeft een aantal mogelijke lexicalisaties; CAUSE 2 wordt zelden gelexicaliseerd, alleen in passieve zinnen kan door opgevat worden als een lexicalisatie van CAUSE 2. Bij CAUSE 2 wordt een ‘bepaald contact’ tussen subject en object voorondersteld (bij zin 1 is dit zelfs een lichamelijk contact); bij CAUSE 1 is van een dergelijk verband geen sprake.
Het lijkt mij niet ongewenst om het predikaat CAUSE 2 door een ander symbool te vervangen.
In verband hiermee wil ik tenslotte nog een opmerking maken over de analyse van bezorgen zoals die gepresenteerd wordt in: Over het Indirect Object 2Ga naar eindnoot2.. De werkwoorden bezorgen en geven worden met elkaar vergeleken aan de hand van de volgende zinnen:
37. | Mijn oom heeft me die baan bezorgd. |
38. | Mijn oom heeft me die baan gegeven. |
Schrijfster concludeert t.a.v. deze zinnen dat in beide gevallen ‘ik die baan krijg en mijn oom dit veroorzaakt’. Uit het voorafgaande zal wel duidelijk zijn dat ik het met deze conclusie niet meer eens kan zijn. Zin 37 kan immers wel adequaat geparafraseerd worden met de volgende zinnen, maar zin 38 niet.
37a. | Door toedoen van mijn oom kreeg ik die baan (van iemand). |
37b. | Mijn oom heeft ervoor gezorgd dat ik die baan kreeg (van iemand). |
37c. | Mijn oom heeft ervoor gezorgd dat iemand mij die baan gaf. |
Het betekenisverschil dat zij tussen bezorgen en geven waarneemt brengt ze als volgt onder woorden: ‘alleen om iets te kunnen geven - en niet om te veroorzaken dat iemand iets krijgt - is het nodig dat men het eerst heeft.’. Maar dit betekenisverschil lijkt opvallend veel op het door mij gesignaleerde betekenisverschil tussen CAUSE 1 en CAUSE 2. Bij CAUSE 2 wordt een ‘bepaald contact’ tussen subject en object voorondersteld. Bij zin 38 bestaat deze
notie uit ‘het in bezit hebben van de baan’.
Het lijkt mij aannemelijk dat in de onderliggende structuur van zin 38 CAUSE 2 voorkomt met mijn oom als subject. CAUSE 2 wordt in de actieve zin niet afzonderlijk gelexicaliseerd. Aan zin 37 moeten we zowel CAUSE 1 als CAUSE 2 ten grondslag leggen. CAUSE 1 heeft dan o.a. een zin als argument, waarvan mijn oom het subject is en waarvan het predikaat in de oppervlaktestructuur gedeleerd is. CAUSE 2 heeft een dummy als subject en wordt weer bij de lexicalisatie van geven geïncorporeerd. Bezorgen kan dan opgeval worden als een lexicalisatie van CAUSE 1 + CAUSE 2+ GEVEN.
Een ander werkwoord bezorgen vertoont meer betekenisovereenkomst met geven.
39. | De postbode bezorgde mij vanmorgen deze brief. |
Dit bezorgen vereist net als geven dat de postbode de brief eerst in zijn bezit heeft, alvorens hij mij de brief kan overhandigen, of bij mij in de bus kan doen. Aan dit bezorgen kunnen we CAUSE 2 ten gronslag leggen.
Tenslotte wil ik nog opmerken dat er een subtiel betekenisverschil is tussen onderstaande zinnen:
40. | Mijn oom was er de oorzaak van dat ik die baan kreeg. |
41. | Mijn oom zorgde ervoor dat ik die baan kreeg. |
Bij zijn 40 is niet sprake van een bepaalde intentie om iets teweeg te brengen, terwijl in zin 41 bewust allerlei dingen zijn ondernomen (opbellen, naar instanties schrijven etc.) om daarmee een bepaald resultaat te bereiken: nl. dat iemand mij die baan gaf. We zullen CAUSE 1 door semantische subeategorieën nog nader moeten modifiëren:
CAUSE 1 + INT. kan dan gelexicaliseerd worden tot zorgen voor, zonder dit intentionele aspect wordt CAUSE 1 gelexicaliseerd tot veroorzaken, de oorzaak zijn van, etc.
Univ. van Amsterdam
mei 1972
Bibliografie
1. | Barbara Hall Partee. On the requitement that transformations preserve meaning. Studies in Linquïstic Semantics. Eds. Fillmore / Langendoen. 1971. |
2. | Idem. Subject and Object in modern English. Unpubl. Ph.D. diss. M.I.T. 1965. |
3. | George Lakoff. Irregularity in Syntax. 1970. |
4. | Idem. On the nature of Syntactic Irregularity. 1965. |
5. | Charles J. Fillmore. Types of lexical information. Semantics. Eds. Steinberg / Jakobovits. 1969. |
6. | Arjen Florijn. Over het Indirect Object 1. Taalk. Bijl. v. Blad. Jrg.1, no. 2, Nov. 1971. |
7. | Frederiek van der Leek. Over het Indirect Object 2. Taalk. Bijl. v. Blad. Jrg. 1, no. 3, April 1972. |
H.J. Verkuyl heeft zijn in het Ton Cram-nummer (jrg 1, 7/8) aangekondigde artikel teruggetrokken.
De oplossing van de rebus in Spektator 1,4, p. 202-203 luidt als volgt:
Heden nacht, klokke half twaalf, kwam mijn vrouw in 't kraambed van een zoon, welgeschapen en gezond: zij zelve vaart, na den staat van zaken, redelijk (matelijk?) Wees met ons blij, en geloof mij, uw veel achtenden broeder Bilderdijk. Hage, 12 dagen bij 24 augustus 1791.
In haast.
Postseriptum. Wij wachten u thans; kom doch, als 't wezen kan, en u gelust.
'k Bid, houd stijl en schrift ten besten, en schrijf een paar woordjes per kerende post.
(In: J. Bosch. Mr. W. Bilderdijk's Briefwisseling. (...) Wageningen 1955. - p. 243-244)
Winnaar van het gratis abonnement op de tweede jaargang van Spektator werd de heer J. Breunesse, Gerbrandylaan 64 te Voorschoten.
- voetnoot*
- Dit artikel was oorspronkelijk bestemd voor het reeds verschenen Ton Cram-nummer (1, 7/8).
- eindnoot1.
- Vgl. ook Fillmore (1969) o. 376 betreffende het begrip AGENT: ‘....and interprete the term agent as referring, whenever it occurs, as the animate instigator of events referred to by the associated verb.’
- eindnoot2.
- Vgl. de volgende opmerking ontleend aan Over het Indirect Object 1. p. 91. ‘Om het karakter van een handelingswerkwoord te verantwoorden gebruiken we voorlopig de categorie CAUSE.’