Spektator. Jaargang 1(1971-1972)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 526] [p. 526] Een lied naar psalm 14 De dwaas zegt in zijn hart: er is geen God tekst Huub Oosterhuis muziek Bernard Huijbers Niksers, leeghoofden, goden zijn het, levende doden die zeggen: jouw god is geen god, zinloos, halfzacht, onhandelbaar is zijn gebod - blindgangers zijn het die zeggen: er bestaat geen laatst gericht geen eerste naam. En zo gezegd zo gedaan: allen: tweestemmig canonisch Zij zuigen de lucht uit zij wroeten de zilveren bronnen uit andermans grond draketanden, angstdromen zaaien zij rond zij stoten de armen het woord uit de mond. allen: Zij breken de weg op verwoesten het land niemand die raad weet niemand die recht doet niemand. In zijn verborgenheid van achter het licht houdt hij zijn ogen hoopvol gericht op de kinderen der mensen, hij zoekt of er nog één is, waar ook, in welke uithoek, die beter weet, opnieuw begint, één kind dat durft, één die zijn wortels uitstrekt naar de bron. maar allen zijn verwelkt, verstomd en geen begin houdt stand. allen: Zij breken de weg op verwoesten het land niemand die raad weet niemand die recht doet niemand. Hebben zij nog nooit van mij gehoord, zegt hij, die aanstichters van dood. [pagina 527] [p. 527] die mijn mensen verpatsen en vreten als brood, die loochenen dat ik ben die ik ben dat ik bij name ken de minste der armen, dat het mijn naam is een god van ontrechten te zijn, dat zij wel sterk staan misschien, maar - mijn trouw en mijn toekomst duren het langst. Wisten ze dat, ze zouden dood vallen van angst. allen: Zij breken de weg op verwoesten het land niemand die raad weet niemand die recht doet niemand. Nu nog zijn ze bij machte de arme te honen, te schande te maken zijn droom van een eigen nieuw land, zo hem te knechten, dat hij vertwijfelt aan dat visioen. 1. solo, 2. koor, 3. ev. 4. allen allen: 1. koor, 2. allen Vorige Volgende