Spektator. Jaargang 1
(1971-1972)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 510]
| |||||||||||||
Bob van de Velde
| |||||||||||||
Wat is een tijdschrift?Laten we daarom om te beginnen het hierboven geciteerde artikel op z'n waarde proberen te toetsen. Daarbij wreekt het zich dat de bewerker van De grote Van Dale in de Aanwijzingen voor het gebruik (p. XL) niet wat kompleter is geweest in zijn uitleg van de wijze van redigeren. Hoe mededelingen tussen ronde haken moeten worden begrepen, blijft een open vraag, evenals bijvoorbeeld de verhouding tussen delen van een artikel die door een puntkomma van elkaar zijn gescheiden. Zo is het onduidelijk hoe de mededeling tussen haakjes ‘gewoonl. regelmatige tussenpozen van een maand’ zich tot de rest van de omschrijving verhoudt. Ook zonder te gaan turven valt het namelijk gemakkelijk staande te houden dat heel véél drukwerk dat we in de wandeling ‘tijdschrift’ noemen, verschijnt met tussenpozen die | |||||||||||||
[pagina 511]
| |||||||||||||
groter of kleiner zijn dan een maand. De voorbeelden zijn zo talrijk, dat het veeleer voor de hand ligt de termen ‘maandblad’ of ‘maandschrift’ te beschouwen als een speciaal soort tijdschrift, en wel een tijdschrift met een vaste periodiciteit van één maandGa naar eind(2). Slaan we uit kuriositeit deze beide woorden in De grote Van Dale op, dan valt in 't oog dat ze verrassenderwijs niet als absolute synoniemen worden gepresenteerd. Bij maandblad heet het ‘tijdschrift dat om de maand verschijnt’, bij maandschrift ‘tijdschrift waarvan elke maand een nummer of aflevering verschijnt.’ Waarin nu het essentiële verschil ligt tussen beide omschrijvingen, die uiteraard vrijwel vlak na elkaar staan vermeld, intrigeert me. Het artikel tijdschrift zelf biedt ook geen oplossing. Er wordt daarin alleen van ‘afleveringen’ gesproken, en wel, tussen ronde haken, ‘van vaste omvang’. ‘Spektator bevat 480 pagina's per jaargang en verschijnt minstens 6 maal per jaar’ leest u aan de binnenzijde van het omslag van de aflevering van dit tijdschrift dat u nu in handen houdt. Niet dus de afleveringen, die door Spektator overigens ‘nummers’ worden genoemd, hebben een vaste omvang, zoals de voorgaande zes nummers overigens duidelijk bevestigen, maar de jaargang, die dan bestaat uit een op zichzelf niet bepaald aantal nummers (alleen het minimum is aangegeven) van onbepaalde omvang. Toch noemt Spektator zich blijkens zijn ondertitel een tijdschrift: Tijdschrift voor neerlandistiek. Ook hier hoeft niet lang naar andere voorbeelden te worden gezocht, waarbij ik nog helemaal voorbij ga aan het veelvuldig optredende verschijnsel ‘dubbelnummer’! Aldus lijken de tussen ronde haken gegeven elementen van de omschrijving van ‘tijdschrift’ minder overtuigende kenmerken van het begrip te bevatten, maar laten we ze daarom even uit de omschrijving weg, dan krijgen we ‘drukwerk waarvan bij tussenpozen zonder vooruit bepaalde afloop afleveringen verschijnen’. Wat hier dan overblijft, is stellig juister, maar weer zo algemeen dat het ook uitstekend de omschrijving kan vormen van een reeks of serie van publikaties, om een willekeurig voorbeeld te noemen: J.M. Meulenhoffs De Ceder-reeks waarin poëziebundels verschijnen, direkt na de Tweede Wereldoorlog begonnen en bij mijn weten nog steeds niet afgesloten. Verder valt er ook niet veel te beginnen met ‘zonder vooruit bepaalde afloop’, want ik kan me best voorstellen dat een uitgever van een tijdschrift vooraf bepaalde kondities en termijnen stelt, zonder ze natuurlijk van te voren te publiceren. Toen de redaktie van Merlyn aan het begin van de vierde jaargang aankondigde dat deze jaargang tevens de laatste zou zijn, deelde ze mee: ‘Toen wij met Merlyn begonnen stond al vast, dat wij ons allerminst zouden toeleggen op het vestigen van duurrecords’Ga naar eind(3), waaruit weliswaar niet blijkt dat exact de datum van de afloop van te voren was bepaald, maar toch wel dat de redaktie zich vooraf globaal over de duur van het tijdschrift een voorstelling had gemaakt, zoals trouwens ook impliciet uit de verdere kontekst van deze mededeling blijkt. Als we tenslotte nog het laatste, achter de puntkomma volgende element van de in het artikel tijdschrift | |||||||||||||
[pagina 512]
| |||||||||||||
gegeven omschrijving bezien, dan verschaft ons dat ook al niet een nadere precizering, want onder ‘periodiek’ lezen we in De grote Van Dale ‘[...] uitgave waarvan de opeenvolgende nummers met regelmatige tussenpozen in het licht gegeven worden: tijdschriften en periodieken.’. Deze omschrijving verheldert weinig, ook al doordat er de suggestie in besloten ligt dat het verschil tussen tijdschriften en periodieken (onder meer) te vinden is in het feit dat tijdschriften in afleveringen van vaste omvang en periodieken in nummers van kennelijk niet-vaste omvang verschijnen. Want wat is dan precies het onderscheid tussen afleveringen en nummers? Onder ‘aflevering’ vinden we in De grote Van Dale: ‘(boekhandel) elk der gedeelten van een werk, zoals die achtereenvolgens verschijnen en aan de kopers afgeleverd worden: het werk zal worden uitgegeven in afleveringen van vijf vel druks.’, en onder ‘nummer’: ‘door een getalmerk onderscheiden uitgave van een courant: een nummer van “De Tijd”;’. Weliswaar is het verschil duidelijk, maar of het ook juist is? In ieder geval brengt het ons uiteindelijk met betrekking tot het begrip ‘tijdschrift’ geen stap verder en in de dagelijkse omgang zullen we al dan niet ten onrechte de aanduidingen ‘tijdschriftaflevering’ en ‘tijdschriftnummer’ wel zonder onderscheid door elkaar blijven gebruikenGa naar eind(4). | |||||||||||||
Geen operationele definitieHet ligt natuurlijk niet in mijn bedoeling met deze exkursie in Nederlands meest gezaghebbende woordenboek spijkers op laag water te zoeken. De zichtbare moeite die het de bewerker van De grote Van Dale heeft gekost om adekwate omschrijvingen te vinden voor het begrip ‘tijdschrift’ en de daarmee samenhangende begrippen, maakt het echter wel plausibel dat we met de door hem gekozen aanpak niet veel verder zullen komen. Kennelijk laat het fenomeen tijdschrift zich niet vangen in beschrijvingen van louter formele, uiterlijke kenmerken. Het lijkt daarentegen maar al te waarschijnlijk dat in een definitie van ‘tijdschrift’, die het tijdschrift zo scherp mogelijk van ander drukwerk afbakent, ook elementen moeten zijn opgenomen als de aanwezigheid van een redaktie en/of een (redaktioneel) program. Aandacht zullen tevens meer inhoudelijke aspekten moeten krijgen, bijvoorbeeld: hoe algemeen een tijdschrift ook is, altijd (meestal?) zal het slechts een min of meer konkreet aan te wijzen terrein, hoe wijd op zichzelf ook, bestrijken; doorgaans (?) zal een tijdschrift geen nieuwsfeiten ‘verslaan’, maar eerder zelf nieuws maken door bijvoorbeeld de mededeling van onderzoeksresultaten, of een reflektie op nieuwsfeiten bieden. Tenslotte spelen ook nog uiterlijke kenmerken van een andere aard dan de reeds vermelde een rol, zoals het formaat, de aanwezigheid van een omslag, het drukprocédé, de gebruikte papiersoorten. Hoe al deze elementen in een hanteerbare definitie kunnen worden ondergebracht, is een vraag die aan een letterkundig lexikon mag worden gesteld, maar in de nederlandistiek zijn die niet dicht gezaaid. De | |||||||||||||
[pagina 513]
| |||||||||||||
Encyclopedie voor de wereldliteratuur (Utrecht enz. 1954) van C. Buddingh' blijft het antwoord op die vraag schuldig, omdat ze geen trefwoord ‘tijdschrift’ bevat, en ook good old Ter Laan, die in zijn Letterkundig woordenboekGa naar eind(5) toch zoveel zaken heeft opgenomen die men nergens anders vindt, laat verstek gaan. Onze hoop moet voor wat het Nederlandse taalgebied betreft, dan maar gevestigd zijn op het nog te verschijnen deel van de Moderne encyclopedie der wereldliteratuur, waarin de letter T aan bod komt, en in afwachting daarvan zullen we hulp van over de grens moeten halen. Inderdaad vinden we dan in Gero von Wilperts Sachwörterbuch der Literatur (5. Aufl. Stuttgart 1969) onder Zeitschrift: periodisch, d.h. in mehr oder weniger regelmässigen Zeitabständen, jedoch -im Ggs. zur Zeitung- nicht täglich, sondern meist von einer Woche aufwärts erscheinende Druckschrift, deren Aufgabe daher weniger in der übermittlung von Tagesnachrichten aus den verschiedensten Gebieten als in deren kritischer Auswahl und Betrachtung, ferner in der Veröffentlichung schriftstellerischer (Lit.-Zss.), bildlicher (Kunst-Zss.) bzw. photographischer Werke (illustrierte Zss.) besteht. Soweit sie sich nicht wie die blossen Unterhaltungs-Zss. oder Magazine an die Masse wenden, bleibt ihr Inhalt meist auf e. bestimmtes Sondergebiet beschränkt, für das sie Anregungen vermitteln und e. geistigen Erfahrungs- und Gedanken-austausch herbeiführen. Demnach unterscheidet man politische, wissenschaftliche (z.T. bibliographische), künstlerische, wirtschaftliche, sportliche, berufliche, weltanschauliche, belletristische, humoristische (Witzblätter), technische u.a. Fach-Zss., auch Spezial-Zss. für gewisse Liebhabereien. Der Unterschied von Z. und Tageszeitung erscheint erst in neuerer Zeit; in den Anfängen besteht keine Trennung [...]. Niet alleen is deze omschrijving veel uitvoeriger dan het artikel in De grote Van Dale - wat op zichzelf natuurlijk geen verdienste is -, maar ze is ook aanmerkelijk juister, vooral ook doordat inhoudelijke kenmerken worden genoemd. Niettemin blijft het geen gemakkelijke opgaaf om op grond van deze omschrijving een tijdschrift van een weekblad van het type Vrij Nederland of De Haagse Post te onderscheiden. In het algemeen zal anderzijds de grens tussen een reeks of serie waarvan de delen of afleveringen regelmatig verschijnen en waarop men kan intekenen als abonnee, zoals destijds Ad den Bestens Windroos-reeks, uiterst vaag blijven. Kortom, een operationeel te maken definitie van het begrip ‘tijdschrift’, hoe courant dat dan ook in een vak als het onze is, ontbreekt nog, en het lijkt me zeer de vraag of zo'n definitie ooit bevredigend zal kunnen worden geformuleerd. | |||||||||||||
Onderscheid tussen boek en tijdschriftDat hieraan tot dus ver weinig aandacht is besteed, valt eigenlijk pas op als men er behoefte aan heeft zijn objekt zo exact mogelijk te omschrijven op 't moment dat men er een bibliografische beschrijving van wil geven. Deze betrekkelijke veronachtzaming van het tijdschrift hangt mogelijkerwijs | |||||||||||||
[pagina 514]
| |||||||||||||
samen met het feit dat traditioneel het boek in de eerste plaats werd gezien als materializatie van zowel primaire als sekundaire literatuur. Bovendien is in vergelijking met het boek het tijdschrift een bepaald ‘jong’ fenomeen in de kultuur. En daarbij komt dat bibliografisch gesproken een boek eenvoudiger te definiëren valt omdat het is opgebouwd uit een eindig aantal eenmalige elementen - ik laat daarbij dan gemakshalve de meerdelige werken en de reeksen (lopende) publikaties buiten beschouwing -. Een tijdschrift daarentegen bestaat zolang het nog verschijnt, in beginsel uit een oneindig aantal elementen, die weliswaar in diverse kategorieën kunnen worden gegroepeerd, maar binnen die kategorieën kunnen dezelfde elementen weer een oneindig aantal malen voorkomen. Een tijdschrift bestaat nu eenmaal uit nummers of afleveringen, en doorgaans ook uit meer dan één jaargang. Binnen de kategorie ‘redaktie’, een gegeven van ieder nummer, zijn de redakteuren een faktor die het aantal gegevens weer vermeerdert; ook al is er één redakteur gedurende de verschijningsperiode van verscheidene nummers, dan nog is die redakteur voor ieder afzonderlijk nummer weer een relevant gegeven dat op een of andere wijze in een beschrijving moet worden vermeld. Vanuit dit gezichtspunt bestaat er een groot en principieel verschil tussen een boek en een tijdschrift als objekt van bibliografie.
Een verschil overigens dat korreleert met een even belangrijk verschil ten aanzien van de inhoud van enerzijds een boek en anderzijds een tijdschrift: tussenvormen als bloemlezingen en verzamelbundels terzijde gelaten is de inhoud van een boek onder diverse aspekten in hoge mate een eenheid, doorgaans gekonstitueerd door auteur en/of onderwerp, terwijl de inhoud van een tijdschrift daarentegen in hoge mate wordt gekenmerkt door verscheidenheid, zowel door het blote feit dat er vrijwel altijd sprake is van meer dan een auteur als onder het opzicht van verscheidenheid van onderwerpen, genres, presentatie en opvattingen.
Er is tenslotte nog een belangrijk verschil tussen een boek en een tijdschrift. Een tijdschrift funktioneert in de literatuur en in de wetenschap anders dan een boek: als een krant dan al een ‘meneer’ wordt genoemd, dan is een tijdschrift het zeker. Een tijdschrift heeft een geboorte- en eventueel een overlijdensjaar; is de ‘geboorte’ en het bestaan dan niet altijd geografisch te bepalen, doorgaans valt er wel een groep of kring van literatoren en/of wetenschappers aan te wijzen waar het bij thuis hoort. Niet alleen oefent een tijdschrift invloed uit, maar het kan ook, anders dan een boek, invloed ondergaan, veranderen en reageren. Het zijn juist deze ‘meneer’-achtige aspekten die het mogelijk maken de ‘biografie’ van een tijdschrift te schrijven, een biografie die qua boeiende eigenschappen zeker niet onder hoeft te doen voor echte biografieën. Ook echter het voorstadium van de tot stand koming van een tijdschriftbiografie heeft z'n belang. De misschien min of meer dor te noemen registratie van alle, of zoveel mogelijke, voor een | |||||||||||||
[pagina 515]
| |||||||||||||
tijdschrift relevante gegevens zou natuurlijk de basis behoren te vormen voor iedere verdere studie die van het tijdschrift wordt gemaakt. Deze registratie zal verder ook een onmisbaar apparaat zijn voor de literatuurgeschiedenis in algemene zin, zo goed als voor de literatuursociologie of voor de bibliografie van personen en zaken. Het is daarom even verbazingwekkend als betreurenswaardig dat de vakbeoefenaars van de nederlandistiek in Nederland dit gehele terrein vrijwel braak hebben laten liggen. Afgezien van een beperkt aantal monografieënGa naar eind(6), die bovendien zeer ongelijk zijn van opzet, kwaliteit en omvang, een paar bloemlezingen met inleidingGa naar eind(7), en wat verspreide, nogal toevallig aandoende tijdschriftbijdragenGa naar eind(8), bestaat er geen sekundaire literatuur van enig belang die is gewijd aan literaire en (nederlandistische) wetenschappelijke tijdschriften. Evenmin bestaat er zelfs ook maar in aanzet een apparaat op feitelijke gegevens van tijdschriften. Dat is in Vlaanderen vooral dankzij Rob. Roemans, en later ook Hilda van Assche anders: ongeacht de vraag of zij in hun Bibliografie van de Vlaamse tijdschriftenGa naar eind(9) een optimale presentatie van de feitelijke gegevens hebben bereikt, bezit de nederlandistiek in hun omvangrijke werk een allernoodzakelijkst apparaat, waarnaast het Noordnederlandse pendant smartelijk ontbreekt. Hoe vreemd deze lacune is, kunnen we ook vaststellen als we een ogenblik stil staan bij wat Fritz Schlawe met zijn Literarische ZeitschriftenGa naar eind(10) en Paul Raabe met zijn Die Zeitschriften und Sammlungen des literarischen ExpressionismusGa naar eind(11) de germanistiek bieden. Uit Schlawes bibliografie blijkt bovendien dat in de germanistiek een omvangrijke sekundaire literatuur bestaat over literaire tijdschriften. | |||||||||||||
Het apparaat-CramHet is uiteraard waarschijnlijk genoeg dat al langer geleden door diverse vakgenoten en op verschillende plaatsen min of meer individuele pogingen zijn ondernomen om hetzij de tijdschriften zelf te beschrijven hetzij de inhoud ervan via registers open te leggen, en mogelijk ook zelfs om een kombinatie van beide tot stand te brengen. In het Nederlands Seminarium van de Universiteit van Amsterdam, zoals toen het Instituut voor Neerlandistiek nog heette, komt de eer van de eerste te zijn geweest die zich intensief met tijdschriften heeft beziggehouden, toe aan mevrouw A.M. Cram-Magré. Daartoe in staat gesteld door de toenmalige hoogleraar letterkunde, N.A. Donkersloot, heeft zij al in 1937 een begin gemaakt met de opbouw van een kaartsysteem waarin de inhoud van de vaktijdschriften en ook van literaire tijdschriften voorzover het sekundaire literatuur betrof, werd geregistreerd. Zij heeft daaraan tot 1941 gewerkt en vatte haar taak in 1951 weer op toen zij vast aan het Seminarium werd verbonden. Intussen hadden ook anderen aan het apparaat-Cram, zoals de roepnaam ervan is gaan luiden, gewerkt, en ook na 1951 totdat het werk daaraan rond 1956 werd | |||||||||||||
[pagina 516]
| |||||||||||||
gestaakt, hebben verschillende handen, voornamelijk van kandidaat-assistenten, meegeholpen het kaartsysteem bij te houden. Dat het werk aan het systeem allengs is komen stil te liggen en uiteindelijk definitief is gestaakt, heeft deels ‘natuurlijke’, deels typisch universitaire oorzaken. Om bij de laatste te beginnen: de toenemende vraag naar onderwijs deed ook toen al de ruimte voor wat traditioneel als marginale bezigheden werd beschouwd, steeds geringer worden. Daarnaast vraagt werk als dit om een zekere mate van kontinuiteit, zowel in bestede tijd als wat de personen aangaat die het uitvoeren, en daaraan kon in de jaren '50 een klein universitair onderdeel als het Nederlands Seminarium toen nog was, met slechts een bezetting van enkele, wisselende kandidaat-assistenten, nu eenmaal niet voldoen. Met dit laatste raken we al aan de meer ‘natuurlijke’ oorzaken van het afsterven van dit systeem: de vele handen die eraan hebben gewerkt, hebben niet de konsistentie van het systeem zelf bevorderd. Maar vooral de beperkte reikwijdte van het apparaat, alleen beschikbaar voor wie fysiek in staat was de kaartenbakken in het Seminarium te raadplegen en daarom alleen van nut voor de toen nog betrekkelijk kleine kring van Amsterdamse nederlandisten, en het besef dat bij onbeperkte doorgroei toch een gigantisch apparaat zou ontstaan, waarvan tenslotte de taak om het up-to-date èn optimaal raadpleegbaar te houden de krachten van een enkel seminarium verre te boven zouden gaan, hebben het op den duur aan voldoende impulsen doen ontbreken om voort te gaan met het werk aan het apparaat. Op zichzelf moet het betreurd worden dat de ervaringen die worden opgedaan met een poging als deze om in een uiterst hinderlijke lacune in de bibliografie van de nederlandistiek te voorzien, niet een wijder bekendheid hebben gekregen. Zo werd ruim 30 jaar nadat mevrouw Cram in Amsterdam aan de opbouw van een tijdschriften-apparaat was begonnen, in Leiden door een groep entoesiaste studenten een vrijwel identiek projekt opgezetGa naar eind(12), dat stellig na enige tijd omdat het aan soortgelijke manco's laboreerde, ook zou zijn stopgezet, ware het niet dat deze Leidse Dokumentatie van moderne Nederlandse letterkunde een belangrijke faktor is geworden bij de tot stand koming van de Bibliografie van de nederlandse taal- en literatuurwetenschap (BNTL). De taak die de Leidse studenten zich met hun Dokumentatie hadden gesteld, werd op natuurlijke wijze door de BNTL overgenomen en aldus heeft hun poging in dit opzicht toch veel vruchten afgeworpen. | |||||||||||||
Blijvende aandacht voor tijdschriftenOok het apparaat-Cram heeft, zij het op veel bescheidener schaal, een positieve werking gehad. In de eerste plaats natuurlijk, en dat is vooral tekenend voor de nog steeds hoogst onbevredigende situatie in bibliographicis, vervult het bij het nog immer ontbreken van een algemene retrospektieve bibliografie een nuttige kontrolefunktie voor wie de resultaten van zijn onderzoek naar | |||||||||||||
[pagina 517]
| |||||||||||||
sekundaire literatuur nog eens wil afchequen. Bij de oprichting in 1963 van de Afdeling Dokumentatie Nederlandse Letterkunde (Afd. DNL) van het toen inmiddels tot Instituut voor Nederlandse taal- en letterkunde verheven Nederlands Seminarium vormde het apparaat-Cram in zo verre een belangrijke inbreng dat de Afd. DNL direkt werd gekonfronteerd met de bibliografische tijdschrift-problematiekGa naar eind(13). Voortzetting van het systeem zou vooraf moeten zijn gegaan door zowel reorganizatie van de opbouw als door aanvulling over de ontbrekende periode, zonder dat daarmee echter de principiële bezwaren waren ondervangen. In 1964 werd daarom besloten om in samenwerking met enkele medewerkers van de Afdeling Letterkunde van het Instituut eerst een inventarizatie van feitelijke gegevens van de meest bekende en belangrijke tijdschriften tot stand te brengen. Hiervoor werd ook weer gebruik gemaakt van een kaartsysteem, waarin deze gegevens per tijdschrift werden gerangschikt. Eind 1965 werd er een tweede initiatief ontwikkeld dat ertoe zou hebben moeten leiden dat er door een aantal medewerkers van het instituut enkele belangrijke tijdschriften van het interbellum werden behandeld in publikaties die als proefschriften hadden kunnen dienen. De uitgekozen tijdschriften waren Het getij, De vrije bladen, Forum, Groot Nederland van 1930-1944, De gemeenschap en Critisch bulletin. De omstandigheden waren dit tijdschrift-proefschriftprojekt niet gunstig gezind. De konkrete resultaten ervan zijn beperkt gebleven tot de momenteel in voorbereiding zijn de publikatie van P.J. Verkruysse over Critisch bulletinGa naar eind(14), waarvan de verschijning overigens afhankelijk is van toekenning van de aangevraagde subsidie, In zekere zin kunnen ook L. Mosheuvels Inleiding tot Willem Mooijmans Forum. Brieven, citaten, dokumenten en knipselsGa naar eind(15) en zijn artikel Over de historische context van PrismaGa naar eind(16) worden beschouwd als (voorlopig?) produkt van zijn in het kader van het projekt begonnen Forumstudie.
Het eerste, in 1964 genomen initiatief, ook al omdat het bescheidener van opzet was, heeft uiteindelijk wat meer zoden aan de dijk gezet, ofschoon de resultaten verre van spektakulair te noemen zijn. In totaal zijn er een achttiental tijdschriften, zowel literaire als wetenschappelijke, beschreven, waaronder enkele met een lange levensduur zoals De gids, Leuvense bijdragen, Neophilologus, De nieuwe taalgids en Levende talenGa naar eind(17). De beschrijving was zo ingericht dat er in een beknopte, geformalizeerde vorm een systematisch overzicht werd geboden van de voornaamste gegevens. Per kategorie van gegevens, zoals de titels van het tijdschrift, de redaktie, de jaargangen enz., werden de gegevens rubrieksgewijs op de kaarten van het kaartsysteem gebracht. De eerste rubriek werd gevormd door de titel zoals die op het moment van de beschrijving luidde en daarna volgden:
| |||||||||||||
[pagina 518]
| |||||||||||||
Gegevens die, hoewel van belang, niet geformalizeerd worden konden beschreven, werden in annotaties opgenomen; ook werden er aparte subrubrieken geopend wanneer subkategorieën gegevens, zoals bijvoorbeeld redaktiesekretarissen, moesten worden vermeld. Doordat als gevolg van veel andere werkzaamheden verscheidene medewerkers van de Afd. DNL vaak slechts met grote tussenpozen aan de beschrijving konden werken en ook doordat er aanvankelijk nog te weinig ervaring was opgedaan om niet steeds op ad hoc beslissingen bij tal van problemen en probleempjes terug te vallen, was over het geheel genomen de beschrijvingswijze ondanks het streven naar formalizering toch niet erg konsistent. Niettemin zou dit nog niet het voornaamste bezwaar zijn geweest: belangrijker was het bezwaar dat er in een betrekkelijk laag tempo werd gewerkt, waardoor het jaren zou duren voordat alle enigszins belangrijke tijdschriften zouden zijn beschreven, wat dan weer tot gevolg had dat er bij lopende tijdschriften automatisch een fikse achterstand in de beschrijving zou ontstaan. Maar vooral ook het geringe rendement van de tijd en moeite die moesten worden geinvesteerd in de beschrijving en het daarvoor benodigde bijeenzoeken en kontroleren van gegevens, stimuleerde het doorgaan op de ingeslagen weg niet. Per slot van rekening konden uiteindelijk niet meer dan een handjevol medewerkers van de Afdeling Letterkunde over een eigen set kaarten van het kaartsysteem beschikken. Al met al kortom dezelfde bezwaren die ook aan het apparaat-Cram kleefden. | |||||||||||||
Samenwerking met het NLMDIn deze situatie lag het voor de hand dat de Afd. DNL kontakt zocht met het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum (NLMD). Het had van meet af aan in de bedoeling gelegen voor tijdschriften een pendant tot stand te brengen van het kaartsysteem van de Documentatiedienst van het NLMD, waarin bio-bibliografische gegevens van auteurs worden opgenomen. Er werd door de Afd. DNL eveneens naar gestreefd zoveel mogelijk zakelijke gegevens in geformalizeerde vorm ter beschikking van de gebruikers van het kaartsysteem te stellen; uit praktische overwegingen was bovendien al hetzelfde formaat kaarten voor de tijdschrift-beschrijvingen gekozen als het NLMD in gebruik heeft. Het overleg met het NLMD leidde al spoedig, medio 1969, tot het besluit om in samenwerking aan de opzet van een tijdschrift-beschrijvingsprojekt te gaan werken, waarvan het inderdaad de bedoeling was de resultaten op te nemen in het kaartsysteem van het NLMD. | |||||||||||||
[pagina 519]
| |||||||||||||
Welke toen de omstandigheden waren die in het Instituut voor Neerlandistiek de aandacht voor dit projekt deden verslappen, zal hier niet nog eens uit de doeken hoeven te worden gedaan. Bovendien moest vanuit de Afd. DNL ook veel tijd gestoken worden in de aktiviteiten van de jonge Werkgroep voor de Documentatie der Nederlandse Letteren, en met name in het grote projekt van de Bibliografie van de nederlandse taal- en literatuurwetenschap, dat door de Werkgroep met voortvarendheid van de grond werd getild. Eind 1971 echter kon het overleg weer worden hervat. De belangrijkste beslissing die toen eerst moest worden genomen, was een principiële: moest de oorspronkelijke opzet, die systematisch was, worden gehandhaafd, zij het natuurlijk uitgebreider, of moest in aansluiting met de strikt chronologische ordening van de bio-bibliografische gegevens in de Mededelingen van de Documentatiedienst de beschrijving van de tijdschriftgegevens ook een chronologische worden? De voordelen van een systematische beschrijving zijn dat de overzichtelijkheid met betrekking tot het vinden van afzonderlijke gegevens het grootst is, terwijl door het ontbreken van herhalingen van gegevens de omvang van de beschrijving beperkt blijft. Als nadeel staat daartegenover dat het moeite kost om alle gegevens die betrekking hebben op één onderdeel van het tijdschrift, een nummer of een aflevering, uit de diverse systematische rubrieken bijeen te zoeken; uit de systematische beschrijving moeten met andere woorden de afzonderlijke tijdschriftnummers en - jaargangen worden gerekonstrueerd. De voor- en nadelen van een strikt chronologische beschrijving liggen exact tegengesteld aan de voor- en nadelen van een systematische beschrijving: door het voortdurend moeten herhalen van alle gegevens bij de beschrijving van ieder nummer zou enerzijds de beschrijving qua omvang enorm uitdijen en anderzijds het beantwoorden van bijvoorbeeld vragen als wie waren de redakteuren van het tijdschrift en wanneer waren ze het, praktisch op zeer grote moeilijkheden stuiten. Weliswaar zou door een ingenieus kodesysteem al te hinderlijke herhalingen van dezelfde gegevens kunnen worden vermeden om enigszins aan het bezwaar van de te grote omvang tegemoet te komen, maar daarentegen staat dan weer dat het resultaat van zo'n operatie de hanteerbaarheid van de beschrijving voor de normale gebruiker sterk doet afnemen. Het kompromis waartoe werd besloten, is in veel opzichten een gelukkige kombinatie van de voordelen van beide beschrijvingsmetodes, terwijl de nadelen ervan voor een goed deel kunnen worden geëlimineerd: de beschrijving zal chronologisch per jaargang zijn, maar binnen iedere jaargang systematisch, waarbij dus wordt afgezien van een chronologische beschrijving der gegevens per afzonderlijk nummer. | |||||||||||||
Het tijdschrift-beschrijvingsprojektOver de uitwerking van verdere opzet van het Tijdschrift-beschrijvingsprojekt is in beginsel overeenstemming bereikt. Met weglating van talloze | |||||||||||||
[pagina 520]
| |||||||||||||
details ziet de opzet er nu als volgt uit. | |||||||||||||
DoelHet doel is een zo volledig mogelijke registratie te maken van feitelijke gegevens inzake tijdschriften in de meest ruime zin van dit begrip, die zijn verschenen van ongeveer 1750 tot heden, met inbegrip van de nog lopende tijdschriften. Of de ontworpen beschrijvingswijze ook geschikt is voor tijdschriften die voor ongeveer 1850 zijn verschenen, moet nog nader worden bezien. Desnoods zal daarvoor de beschrijvingswijze moeten worden aangepast. De beschrijving geldt in eerste aanleg de losse nummers of overeenkomstige eenheden met hun oorspronkelijke omslagen en voor de beschrijving wordt dan ook in de eerste plaats gebruik gemaakt van de gegevens die in deze nummers zijn te vinden. Daarnaast kan gebruik worden gemaakt van sekundaire bronnen als de banden, het voor- en nawerk van ingebonden jaargangen, prospektussen en losse mededelingen van redaktie en uitgever. Tenslotte kan voor aanvullingen en verbeteringen een beroep worden gedaan op diverse bibliografische apparaten en op sekundaire literatuur. Bij de bewerking wordt aantekening gehouden van het gebruik dat is gemaakt van alle niet-primaire bronnen. | |||||||||||||
Inrichting kaartsysteemBij de beschrijving wordt gebruik gemaakt van zes soorten kaarten:
De kern van de beschrijving wordt natuurlijk gevormd door de beschrijvingskaarten, de overige kaarten dienen er in de eerste plaats voor om de toegankelijkheid van de beschrijving en van het kaartsysteem waarin de beschrijving wordt opgenomen, zo groot mogelijk te maken. Zo wordt op de basiskaarten ook mededeling gedaan inzake het ontstaan uit, het samengevoegd worden met of het voortgezet worden door een of meer andere tijdschriften. De verwijskaart dient ter registratie van de niet-ingrijpende wijzigingen die de hoofdtitel in de loop van zijn bestaan heeft ondergaan, opdat degene die het tijdschrift uitsluitend kent onder zijn gewijzigde hoofdtitel, toch zijn weg in het systeem kan vinden. Wijzigingen in de onder- of toelichtende titel worden alleen geregistreerd op de titelkaart. Op de doorverwijskaarten wordt melding gemaakt van bijvoorbeeld technische fusies tussen tijdschriften (hetzelfde formaat, omslag, lettertype enz.), koppelabonnementen, parallelle verschijning van het gehele tijdschrift of een bepaald deel ervan in een ander tijdschrift (zoals het Critisch bulletin voor de oorlog ook als onderdeel van De stem verscheen). De algemene kaarten zijn in rubrieken ingedeeld: registers, sekundaire literatuur, bloemlezingen, rondom-publikaties, handelsedities, prospektussen, bijlagen en herdrukken. Onder ‘rondom-publikaties’ worden publikaties verstaan die tot de ‘sfeer’ van het tijdschrift behoren, zoals vanwege redaktie en/of uitgever van het tijdschrift uitgegeven tijdschriftseries, publikaties die qua uiterlijk (en inhoud) bewust aansluiten bij het tijdschrift, of publikaties waarvoor van het tijdschriftzetscl is gebruik gemaakt. | |||||||||||||
[pagina 521]
| |||||||||||||
De rubrieken van de beschrijvingskaartenOp de beschrijvingskaarten worden per jaargang verschillende soorten gegevens rubrieksgewijs beschreven. De volgorde der rubrieken is die, welke hieronder wordt aangehouden. Tenzij de overzichtelijkheid gebaat is met een andere indeling der kaarten, wordt in beginsel één jaargang per beschrijvingskaart beschreven en is de beschrijving daarvan te omvangrijk dan wordt gebruik gemaakt van een vervolgkaart. Uitgangspunt bij het ontwerpen van de beschrijvingsmetode is geweest dat gegevens die per jaargang ongewijzigd blijven, niet worden herhaald; de desbetreffende rubriek komt dan ook niet in de beschrijving van een jaargang voor. Voor de gebruikcr betekent zulks dat hij bij het ontbreken van een rubriek voor het achterhalen van het desbetreffende gegeven de voorgaande jaargangen antichronologisch moet raadplegen totdat hij het gezochte gegeven vindt. Weliswaar is dit een ongemak, maar aan de andere kant wordt het zoeken weer vergemakkelijkt doordat de rubrieken een vaste volgorde hebben en de gebruiker alleen maar steeds op dezelfde plaats in de beschrijving der jaargangen hoeft te kijken. De beschrijving zelf nu bestaat uit zeventien rubrieken: | |||||||||||||
Titel:de titel wordt beschreven als op de basiskaart. Iedere wijziging wordt geregistreerd door opnieuw de volledige titel te beschrijven; van wijzigingen in de hoofdtitel wordt, zoals al opgemerkt, tevens een verwijskaart gemaakt, terwijl van alle wijzigingen steeds melding wordt gemaakt op een titelkaart. | |||||||||||||
Jaargang:de elementen van de jaargangbeschrijving zijn het jaargangnummer, het jaargang-jaartal (eventueel de jaargang-jaartallen), de opsomming van de nummers, de datumaanduidingen en de pagineringen daarvan. | |||||||||||||
Biezondere nummers:de biezondere nummers van een jaargang worden volledig beschreven volgens de rubriekindeling van de beschrijving van de jaargang zelf, met dien verstande dat alleen de afwijkende gegevens worden opgenomen. | |||||||||||||
Redaktie:de redakteuren worden steeds in alfabetische volgorde genoemd; eventuele speciale funkties (hoofd-, eind-, poëzieredakteur enz., sekretaris der redaktie) worden tussen haakjes achter de namen vermeld. Er kunnen subrubrieken worden geopend als Redaktiesekretaris (als deze tenminste niet deel uitmaakt van de eigenlijke redaktie), Ereredaktie, Redaktieraad enz. | |||||||||||||
Uitgever:hieronder valt zowel de kommerciële uitgever als de eventuele ideële uitgever (een vereniging, stichting enz.). | |||||||||||||
Druk:de verzorger van de druk wordt alleen genoemd als hij in het tijdschrift zelf staat vermeld; verder worden wel steeds wijzigingen in druk geregistreerd. | |||||||||||||
Ontwerp:hiervoor geldt hetzelfde als voor Druk. | |||||||||||||
Uitvoering:indien het tijdschrift niet in gedrukte vorm verschijnt, wordt aangegeven in wat voor uitvoering het verschijnt (offset, gestencild enz.). | |||||||||||||
Formaat:het formaat wordt gemeten aan de hand van een gaaf omslag tot op halve centimeters nauwkeurig. | |||||||||||||
Omslagontwerp:hiervoor geldt hetzelfde als voor Druk; alleen wijzigingen in de globale vlakverdeling gelden als wijziging in het ontwerp, niet dus veranderingen in kleuren of in de op het omslag gedrukte teksten. | |||||||||||||
[pagina 522]
| |||||||||||||
Inhoudsopgaaf:inhoudsopgaven worden alleen geregistreerd wanneer zij meer dan één aflevering (die kan bestaan uit meer dan één nummer: dubbelnummers, driedubbelnummers enz.) beschrijven; verder wordt meegedeeld hoe de inhoudsopgaaf is ingericht. | |||||||||||||
Prijs:de prijzen zowel van losse nummers als van het abonnement, eventueel ook van biezondere abonnementen, worden vermeld. | |||||||||||||
Oplaag:ook als het tijdschrift zelf geen mededelingen bevat omtrent de oplaag, worden de gegevens hierover steeds zoveel mogelijk vermeld. | |||||||||||||
Prospektus:alleen prospektussen die direkt verband houden met een afzonderlijke jaargang of een onderdeel ervan, worden in deze rubriek opgenomen; alle andere prospektussen krijgen een vermelding in de desbetreffende rubriek van de algemene kaarten. | |||||||||||||
Bijlage:hiervoor geldt hetzelfde als voor de rubriek Prospektus. | |||||||||||||
Vindplaats:door middel van koderingen wordt aangegeven in welke biblioteken met wetenschappelijke status de jaargang of onderdelen daarvan zijn te vinden. | |||||||||||||
Varia:een verzamelrubriek voor gegevens die wel van belang zijn voor een adekwate beschrijving van het tijdschrift, maar die niet kunnen worden ondergebracht op enige andere plaats in de beschrijvingswijze. Eventueel wordt deze rubriek zelf weer in subrubrieken onderverdeeld. | |||||||||||||
Wat niet wordt beschrevenBlijkens reakties op de eerste aankondiging van dit Tijdschrift-beschrijvingsprojekt in de rubriek Vrije nieuwsgaring van dit tijdschriftGa naar eind(18) is het nuttig nog even afzonderlijk te vermelden wat niet in de beschrijving wordt opgenomen. Ofschoon het op zichzelf heel goed in de beschrijvingswijze zou hebben gepast, is afgezien van het vermelden van de medewerkers van het tijdschrift; in de eerste plaats omdat alleen al het opnemen van al hun namen de omvang van de beschrijving weer in aanzienlijke mate zou doen toenemen, en in de tweede plaats omdat bij het achterwege blijven van een aanduiding van de aard en de omvang van hun medewerking de simpele vermelding van een groot aantal namen nauwelijks voor een gebruiker van enig praktisch nut moet worden geacht. Verder bevat de beschrijving alleen de plaats waar inhoudsopgaven en registers kunnen worden gevonden en het gebruik dat er van kan worden gemaakt, maar aangezien het doel van het projekt is een registratie te bieden van de feitelijke gegevens zoals die er liggen, en niet het resultaat te geven van de bewerking van die gegevens, bevat de beschrijving geen inhoudsopgave van en geen registers op tijdschriften. Het vervaardigen en publiceren daarvan vormt duidelijk een tweede faze in een planning die erop gericht is uiteindelijk een komplete bibliografie van de Nederlandse literaire en wetenschappelijke tijdschriften tot stand te brengen. Bovendien leent een kaartsysteem zich niet voor de mededeling van dat soort | |||||||||||||
[pagina 523]
| |||||||||||||
gegevens, nog afgezien van het feit dat opname van inhoudsopgaven en registers de omvang van de voorgenomen beschrijving weer enorm zouden doen toenemen. Tenslotte bevat de beschrijving ook geen verwijzingen naar uitgevers- en redaktiearchieven of naar in archieven berustende briefwisselingen en verzamelingen van stukken en dokumenten die zijdelings of rechtstreeks met het beschreven tijdschrift te maken hebben. De aard van dit soort gegevens past evenmin in de opzet van het Tijdschrift-beschrijvingsprojekt, terwijl het verzamelen van deze gegevens, dat de eigenlijke beschrijving stellig in niet onaanzienlijke mate zou vertragen, veeleer op de weg ligt van degene die zich zet tot het schrijven van een ‘tijdschriftbiografie’.
Op basis van de overeenstemming die tussen het NLMD en de Afd. DNL ten aanzien van de opzet van het projekt is bereikt, zal al in de zomer van dit jaar worden begonnen met de voorbereiding van de eerste beschrijvingen. Het ligt in de bedoeling aan het einde van dit jaar de eerste set met tijdschriftbeschrijvingskaarten in het kaartsysteem van het NLMD te doen opnemen. Belangstellenden kunnen kiezen uit een afzonderlijk abonnement en een koppelabonnement op zowel de Mededelingen van de Documentatiedienst van het NLMD waarin bio-bibliografische gegevens inzake auteurs worden gepubliceerd, als de tijdschrift-beschrijvingskaarten. Het is te hopen dat dit initiatief uiteindelijk zal leiden tot inlopen van de grote achterstand die in Nederland is ontstaan op het stuk van de tijdschriftenbibliografie. Nodig is daarvoor dat de eerste faze die door het Tijdschrift-beschrijvingsprojekt wordt gevormd, spoedig zal worden gevolgd door een tweede faze waarin de vervaardiging van registers ter hand wordt genomen. Pas dàn zullen we ons in het spoor weten van wat in België Rob. Roemans en Hilda van Assche hebben gedaan, en Hilda van Assche nòg doet op dit terrein. | |||||||||||||
Een werkdefinitie tot slotKeer ik nu terug naar mijn uitgangspunt, dan blijkt dat ook de ontwerpers van het Tijdschrift-beschrijvingsprojekt geen antwoord hebben gevonden op de vraag: wat is een tijdschrift? Ze hebben deze netelige kwestie echter doelbewust omzeild, want de vraag is door de gekozen opzet niet meer relevant voor een goede uitvoering van het projekt noch voor een optimale hanteerbaarheid van de resultaten ervan door de latere gebruiker! Het doet er immers niet meer toe welke objekten voor beschrijving in het projekt worden uitgekozen, uit de beschrijving zelf valt de aard van het beschreven objekt af te lezen. Enig kriterium is eigenlijk dat het te beschrijven objekt moet bestaan uit publikaties die systematisch onderdeel vormen van reeks periodieke publikaties, die zich op haar beurt ook weer laat ontleden in grotere gehelen, of konkreet gezegd: nummers van tijdschriften zijn die onderverdeeld in jaargangen. Deze ‘werkdefinitie’ volgt regelrecht uit de gekozen beschrijvingswijze, die daardoor ook past op | |||||||||||||
[pagina 524]
| |||||||||||||
reeksen als de al gememoreerde Windroos-reeks en op elke andere reeks of serie die in jaargangen of overeenkomstige onderdelen valt te ontleden. Maar ook weekbladen, of zelfs kranten kunnen een adekwate beschrijving krijgen, terwijl het projekt aan de andere kant evenmin jaarboekachtige publikaties als bijvoorbeeld Literair akkoord of de Jaarboeken van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde uit de weg hoeft te gaan. Of dergelijke publikaties ook in werkelijkheid zullen worden beschreven, is natuurlijk een andere vraag, maar de beslissing daarover is niet afhankelijk van de gekozen definitie van het te beschrijven objekt en evenmin van de mogelijkheden die de beschrijvingswijze biedt. De beslissing over wat wel en niet wordt opgenomen in het Tijdschrift-beschrijvingsprojekt, zal nu kunnen worden afgeleid uit het beleid dat de instanties die de verantwoordelijkheid voor de uitvoering dragen, met betrekking tot dit projekt wensen te voeren. Men zou wensen dat dit altijd zo was.
Amsterdam, 14 mei 1972 |
|