Spektator. Jaargang 1
(1971-1972)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 459]
| |
Rudolf Geel
| |
[pagina 460]
| |
Toen het op afscheid nemen aankwam, stopte ik de dames nog enkele geeltjes toe en verliet het etablissement.’ Het procédé is duidelijk: vervang een aantal werkwoorden en zelfstandige naamwoorden door respectievelijk smurfen en smurf en verzin een verhaaltje om deze ‘gimmick’. Voorwaarde is dat dit verhaal concreet is. Uit de context, de tekst die voor en na de woorden smurf en smurfen komt, dient duidelijk naar voren te komen wat wij moeten invullen. In de zin ‘De studenten smurfden het college, waarop de hoogsmurf kwaad wegliep’, kan smurfen bijvoorbeeld verstoren betekenen, maar even gemakkelijk evalueren, en dat is in de meeste gevallen iets anders.
In plaats dat begrippen dus duidelijk worden gedefinieerd door de woorden die bij die begrippen horen, moet de omringende tekst suggereren wat bedoeld wordt met de woorden smurf en smurfen. Dit betekent dat de in beeld gebrachte en door middel van taal verduidelijkte situatie uiterst eenvoudig moet zijn. De gebeurtenissen en de dialogen liggen in de Smurf-verhalen dan ook zo voor de hand, dat de kijklezers de door smurf en smurfen weergegeven werkwoorden en begrippen zonder enige moeite kunnen invullen.
Op deze wijze worden bijvoorbeeld verrassende taalgrapjes feitelijk uitgesloten. Trouwens, ook in de tekening gebeurt niets bijzonders. In goede strips als Krazy Kat en bijvoorbeeld ook in Astérix, wordt in de tekeningen juist vaak extra-informatie gegeven. Daar vinden kleine grappige voorvallen plaats die niet direct iets te maken hebben met het hoofdgebeuren maar die wel onontbeerlijk zijn voor het beeld dat de strip als geheel zijn zorgvuldige decodeerders oplevert. Strips als Krazy Kat kun je dan ook in lagen lezen en bekijken. Het is mogelijk er steeds iets nieuws in te ontdekken. Dat is ook zo bij goede boeken en goede muziek. Alleen in het spreek woord is eenvoud het kenmerk van het ware. Kinderen van wie de fantasie en het intellect gevoed moeten worden (dat wil zeggen: alle kinderen) hebben niets aan eenvoud die gelijk is aan simpelheid. Is Winnie the Pooh eenvoudig? Winnie the Pooh is doorzichtig, helder als kristal was voordat het in een zegswijze werd gevangen en voorgoed dof gemaakt. Ik kan de ‘eenvoud’ van dit kinderverhaal niet anders karakteriseren. Winnie the Pooh levert bij het klimmen der jaren steeds meer op. Maar de structuur blijft doorzichtig en de grapjes worden nooit vervelend, omdat het geen platte woordspelletjes zijn van het type waarmee humoristen als Toon Hermans zo 'n succes hebben, maar stuk voor stuk kleine onvergetelijke en binnen het verhaal onontbeerlijke en geenszins vrijblijvende vondsten.
De woordjes invullende kijklezer van De smurfen doet niets meer dan het invullen van de nog ontbrekende elementen in het verhaal. Hij hoeft zich daarvoor niet een ongeluk te zoeken. Hij hoeft zich zelfs helemaal niet in te spannen: ook als hij smurf en smurfen laat staan zonder ze te vervangen | |
[pagina 461]
| |
door de werkelijke begrippen en werkwoorden, vertellen de omringende tekst en het plaatje hem nog voldoende. Deze invuller is niets anders dan een kruiswoordpuzzelaar wiens prijs, ook bij leeg inleveren van de opgave, bestaat uit een cum laude verhoging naar de volgende klas, waar ze Peyton Place onderwijzen.
Hoe zit dat nu met de invuloefening waarmee ik dit verhaal begon? De oplossing die ik produceerde is gezocht. De context van de opgave suggereert andere gebeurtenissen. Waarom er omheen gepraat? Wij weten allemaal dat de Grote Smurf elke week naar de hoeren gaat.
De eigengereide manier waarop ik een seksuele uitspatting veranderde in vraatzucht, was bedoeld om u, lezer, enkele aardige ogenblikken te bezorgen. Mogen uw kinderen, wanneer u hen zaterdags bij de boodschappen zo'n alleraardigst stripverhaal cadeau doet, ook op een dergelijke wijze te werk gaan. Maar dan moeten ze deze taalvaardige vrijheid wel ergens gedemonstreerd krijgen. Op school bij voorbeeld, waar meester hen leert dat de onaantastbaarheden des levens, als je ze eens van verschillende kanten bekijkt, toch niet zo onaantastbaar zijn, en vaak zelfs alleen maar belachelijk.
Maar zo is op de meeste scholen de werkelijke situatie niet. Daar leert de onderwijskracht de kinderen nog altijd dat de appel niet ver van de boom valt en dat wie niet sterk is als een beer, minstens zo slim moet zijn als een vos. Op deze manier leren de kinderen dus hoogstens hoe zij een pas op de plaats moeten maken. Om ook te kunnen freewheelen tijdens de conversatie op verjaardagsavondjes.
Wie zal overigens met zekerheid kunnen zeggen of een kind dat invult ‘ik ben zo sterk als een beer’ in werkelijkheid niet in plaats van een beer een roverhoofdman ziet staan, die avonturen beleeft in zijn geest. Het kind leert dat het beer moet invullen om niet uit de toon te vallen, dat wil zeggen zich een onvoldoende te besparen. Dit is maar een veronderstelling, gebaseerd op mijn eigen herinnering. Verder hoeft het beeld dat het kind misschien ziet bepaald niet origineler te zijn dan het cliché dat het uitspreekt of invult. Dan nog is de invuloefening zinloos. Het moet toch te denken geven dat grote groepen volwassenen zich verschuilen achter de clichés van de taal. Of is er hier geen sprake van verschuilen maar van niet beter weten? ‘Als het hier niet prettig leven is, dan is het ergens anders ook niet beter’, want ‘voor ons soort mensen’ valt er toch niks te bereiken in de wereld waar ‘de grote heren’ ‘de lakens uitdelen’. Wat delen ze nu eigenlijk uit aan ons soort mensen dat naar Willem Duys kijkt en naar Peyton Place?
Clichés! En standaardmeningen en -grappen. En simpele ijdele helden die voor de ontspanning moeten zorgen en voor niks meer. Helden | |
[pagina 462]
| |
die leven in pasklare werelden, altijd net even mooier en beter dan de onze, maar verder niet zoveel verschillend. Helden voor de kleine man en voor de smalle beurs. Gewone jongens die het gemaakt hebben en gemaakte jongens die zo gewoon zijn gebleven.
‘Zo sterk als een...’ Waaraan zal mijn zoon denken? Aan Jason King of aan een fantasiefiguur die hij gemaakt heeft en die dus alleen van hem is? Ik hoop op het laatste, want dan zal hij vervelende, niet prikkelende lectuur ver van zich houden. Ik zal evenwel niet bij de pakken blijven neerzitten, of liever gezegd: ik zal maatregelen nemen van ingrijpende aard als het mis dreigt te lopen. Die maatregelen zullen daaruit bestaan, dat ik de leetuurrotzooi niet de rotzooi zal laten.
Het is natuurlijk heel gemakkelijk om een strip als De smurfen af te doen als beneden ieder peil. Ik weet immers voldoende van opwindende lectuur en opwindende films, die ik binnen mijn eigen permanente ontwikkeling toelaat om mij ermee te vermaken, bij voorbeeld door erover te schrijven. Maar ik mag dan niet vergeten dat wat ik rotzooi vind, voor mijn zoontje wel eens de enige remedie kan zijn tegen slaperige achtermiddagen op school. Las ik zelf Dick Bos onder de bank omdat de onderwijzer mij zo boeide?
Ik zal dus het volgende ondernemen: ik zal mij interesseren voor de lectuur van mijn kinderen. Ik zal hun stripboeken samen met hen bekijken en samen zullen wij om de grappen van de getekende helden lachen, terwijl wij een half oogje wijden aan Peyton Place. Waarom niet? Het gaat er mij om dat kinderen zelf de beperktheid van hun helden aan het daglicht brengen. Maar niet alleen de beperktheid! Helden hebben misschien wel meer goede kanten dan verwerpelijke. Ik heb in dit boekGa naar eind(1) uiteengezet wat bij voorbeeld de politieke beperkingen zijn van een strip als Kuifje. Maar ik zal toch wel oppassen deze strip daarom te veroordelen. We gaan toch ook niet naar het voetbalveld om daar goed hockey te zien? Nee: we gaan naar het voetbalveld om naar goed voetbal te kijken en wanneer herhaaldelijk de spelregels overtreden worden, dan signaleren wij dat feit en keuren het desnoods af. Maar de wedstrijd hoeft nog niet verpest te worden door de vele vrije schoppen. Zo is het ook met lectuur: vrije, ontwikkelde mensen zullen geen moeite hebben overdrijvingen (zoals in Kuifje in de Sowjet-Unie) en onvolledigheden te herkennen.
Onderscheidingsvermogen, dat zal ik al bladerend en lezend proberen bij te brengen aan mijn zoon. Hij zal dat nodig hebben. Bommel bij de koffiemelk en Flipje bij de jam, daar is niets tegen. Maar als nu een benzinemaatschappij haar reclame zo ver voert dat zij een soort ‘voetbalplaatjes’ gaat verstrekken van stripfiguren, die op deze wijze figureren als standbeelden in het platte vlak, geheel en al ontdaan van hun context (en tekst) dan is | |
[pagina 463]
| |
wat mij betreft de grens bereikt: de stripfiguur als karikatuur van zichzelf. Daar past alleen het woord treurigheid bij.
Ten slotte dan de kleine smurf die uit de mouw smurft: De Grote Smurf tankt opweg naar de invulhoeren BP. Tankt hij benzine? Nee, hij smurft. Want de Grote Smurf kan nog wel lezen en er staat ook voor hem geschreven SMURF MEE SMURF BP. Het leven teruggebracht tot zijn essence. Smurfen in plaats van tanken. En daarna eventjes de smurf uit de binnenzak gesmurft om te smurfen. Big Smurf is watching you. |
|