Spektator. Jaargang 1
(1971-1972)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 444]
| |||||||||||
F. Balk-Smit Duyzentkunst
|
Een hond van Pavlov | is een woordopeenvolging (I) |
Een hond van Pavlov | is de naam van een bundel van J.A. Emmens (II)Ga naar eind(1) |
Een hond van Pavlov | is een hond (III) |
Een hond van Pavlov | is een mens (IV) |
De waarheidswaarde en de toetsbaarheid van de uitspraken (I)...(IV) lopen nogal uiteen. Dat (I) waar is, is direkt vaststelbaar. Dat (II) waar is, is eenvoudig te kontroleren. Bewering (3) is tautologisch, met alle konsekwenties van dien voor de waarheidswaarde. De waarheidswaarde van (IV) is problematisch, omdat (IV) een contradictie bevat.
De vier uitspraken vatten stadia samen van een analyse van Emmens' tekst, waaruit ik enkele komponenten zal toelichten.
Het gebruik van het lidwoord een plaatst grammatici voor schier onoverkomelijke moeilijkheden, hier te representeren in de vraag: Aangenomen dat Een hond van Pavlov naar een referent verwijst, is die dan
(a) geidentificeerd (zoals in Marietje gaat morgen met een Noor trouwen; hij heet Øle Ølesen.)? of:
(b) ongeidentificeerd (zoals in Marietje wil met een Noor trouwen, maar zij kan er geen één vinden.)?Ga naar eind(2).
Hoewel de taalkundige relevantie van dit onderscheid niet zonneklaar isGa naar eind(3), is de strekking ervan duidelijkGa naar eind(4), evenals het funktionele interpretatieve belang. Daarom is het zinvol te onderzoeken in hoeverre (I), (II), (III), en (IV) een keus tussen (a) en (b) kunnen rechtvaardigen.
Ad (I)
Eén keus op grond van (I) staat gelijk met een pas op de plaats: men besluit tot (a), met de woordopeenvolging zelf als referent. Qua redenering een soort variant op Hoe heet Keizer Karel's hond, en uiteraard geheel ontoereikend voor een tekstanalyse, al is de problematiek op zichzelf belangwekkendGa naar eind(5). Substantiëler zijn de volgende overwegingen.
De voornaamste referentiële gegevens liggen besloten in de eigennaam
Pavlov, verwijzend naar de geleerde ontdekker van de geconditioneerde reflex. Het voederen van een hond liet hij konsekwent gepaard gaan met het luiden van een bel, en tenslotte bleek bellen-alléén genoeg om het dier te doen watertanden. Het was de direkte aanleiding tot de ‘Stimulus - respons’-theorie, die een belangrijke rol speelt in de praktijk van het behaviorisme. Dit feit leidt tot enige hanteerbare konklusies.
Een mogelijke geidentificeerde referent van Een hond van Pavlov is: één van de door Pavlov daadwerkelijk geconditioneerde honden.
Als ongeidentificeerde referent komt in aanmerking: elke willekeurige hond van de verzameling honden die geconditioneerd zijn op een bepaalde reflex (niet noodzakelijk door Pavlov persoonlijk). Hond van Pavlov is dan een soortnaam voor: ‘geconditioneerde hond’. Bij uitbreiding is die soortnaam toepasbaar op iedere willekeurige hond, als men conditioneerbaarheid aanneemt als inherente eigenschap. Bij een metaforische uitbreiding geldt de toepasbaarheid voor ieder levend wezen, geidentificeerd of niet, waarvan men datzelfde aanneemt. Bovendien kan men de toepassing van reflex uitbreiden tot elke vorm van geconditioneerd gedrag, dat daarmee als ‘automatisch’, ‘machinaal’, ‘onoverwogen’ en dus vrijwel on-menselijk is gekwalificeerd. Kortom, (I) biedt talloze mogelijkheden. Voor referenten van zowel karakter (a) als (b) wordt de keuze daaruit beperkt door de konsekwenties van (II), (III) en (IV).
Ad (II)
Evenals bij (I) is ook hier de academische (en dus nutteloze)Ga naar eind(6) keus (a) mogelijk, met de bundel van Emmens als referent. Dat sluit totaal niet aan bij de ad (I) geopperde referentiële mogelijkheden. Een bundel gedichten is immers geen hond; zelfs geen levend wezen. Of toch? Welke eigenschappen heeft deze bundel, deze (referent van Een) hond van Pavlov?
Ad (III)
Een direkt aanknopingspunt biedt het eerste gedicht, Pavlov geheten.
Ook hier is het referentieprobleem groot, Mogelijk is de ‘ik’ die hier spreekt Pavlov, in een beschouwing, hem toegedicht, over honden, in direkte samenhang met zijn opzienbarende ontdekking. Het ‘denken’ van honden is te vereenzelvigen met iets als ‘voedsel-waarnemen-en-dan-gaan-watertanden’, en hun ‘dromen’ met een soortgelijk reageren op voedsel dat er helemaal niet is (als alleen de bel luidt). Mogelijk ook is dit gehele gedragscomplex aangeduid als hun ‘denken’ en heeft ‘dromen’ betrekking op een hypothetisch, onkontroleerbaar individueel dromen, analoog aan dat van mensen. Honden denken beperkt, vergeleken bij mensen. Hùn denken is - bij dat van honden vergeleken - onbeperkt. De hondendromen zijn een ‘verwarde’, dus niet wel-overwogen, keus. Eigenlijk helemaal geen keus. Ook hier dringt de vergelijking met mensen zich op. Mensendromen zijn een ‘keus’ uit vrijwel onbeperkte ‘denk’-aktiviteit; slechts (r. 3) suggereert dat hun kens minder verward is dan die van honden; toch zou men ook kunnen zeggen ‘verwarder’, omdat de mogelijkheden (door het onbeperkte denken) oneindig veel talrijker zijn.
Voor hond noch mens is het zonder meer duidelijk of het over dag- of nacht-dromen gaat. Maar: in de ‘ik’ beweegt altijd (overdag onmerkbaar) ‘de onzekerheid’. De onzekerheid. Waarover?
Voorzover de ‘ik’ inderdaad Pavlov is, kan de onzekerheid betrekking hebben op de waarde van zijn experiment, in het algemeen van de wetenschap. De onzekerheid zelf, of de situatie van iemand die haar in zich voelt, wordt voorgesteld als ‘een hond die huivert in zijn droom’. Die droom is dus huiveringwekkend. Onzeker is of de waarnemer de hond kan zien huiveren, of dat het dier, uiterlijk bewegingloos, uitsluitend in de droom huivert. Maar wel moet aangenomen worden (als ‘vaststaand’)Ga naar eind(7) dat droom en uiteraard huiver een geconditioneerde reflex zijn, iets waarover de dromer geen macht heeft, en dat ook door onbekende of misleidende stimuli (enkel bellen) kan zijn opgewekt.
Ad (IV)
Het verband tussen ‘mij’, ‘de onzekerheid’ en ‘een hond’ brengt een gehele of gedeeltelijke vereenzelviging tot stand van mens en hond. De onzekerheid in ‘mij’ leidt ertoe ook de mens te beschouwen als ‘een hond van Pavlov’, een onvrij, door noodlot of god gepredestineerd wezen. Al zijn doen en laten is even willekeurig en onwillekeurig als een reflex, ook ieder kalm beraad en rustig overleg.
De onzekerheid heeft betrekking op causaliteit en finaliteit van het menselijk handelen en daarmee ook op de mogelijkheid tot motivering daarvan, in het weten dat alle beweegredenen ongeldig kunnen zijn (hol belgelui), zonder wezenlijk verband met handeling en doel, en dus nooit te rechtvaardigen.
Deze onzekerheid, zelf gecondtioneerd en deel van een circulaire oneindigheid, is typerend voor de mens, de homo sapiens, gesymboliseerd in Pavlov. Ook alle andere gedichten gaan over mensen, of een mens, overgeleverd aan hun onontkoombaar zinloos lot, gelijk de hond van Pavlov. ‘Geconditioneerd’ wordt synoniem met ‘gedoemd’.
De onzekerheid van de ‘ik’ betrèft niet alleen de wetenschap, maar is er ook aan tegengesteld:
‘Mijn probleem’ is onoplosbaar, en er kan alleen over gesproken worden in expliciete of impliciete contradicties. De uitspraak ‘wovon man nicht reden kann, darüber musz man schweigen’ bevat zo'n impliciete contradictie: men kan wel zwijgen over iets, maar niet tegelijkertijd erover zwijgen en zeggen dat men erover zwijgt.
Uiteraard gaan alle gedichten over ‘wovon man nicht reden kann’, maar zij zijn gekwalificeerd als ‘de godvergeten grootspraak van dichters’; zij stellen die dichters steeds opnieuw voor het niet te accepteren feit dat er na elke genoemde ‘rest’ een niet afnemende rest overblijft, waarover men niet spreken kan terwijl men dat niet laten kan. Hoezeer dat het geval is blijkt in het gedicht
Deze aaneenschakeling van uitingen doet denken aan een verzameling van onvolledige grammaticale zinnen, wat zèlf een contradictoir oordeel is, vooralsnog, en waarschijnlijk principieel, ontoetsbaar. Bovendien is er sprake van een soort lineaire homonymie, zoals men aan de middelnederlandse gebruiksstruktuur pleegt toe te schrijven. Een ijzersterk hedendaags-Nederlands voorbeeld vindt men bij F. ten Harmsen van der Beek:
Zo zeker als hier is het in Duidelijkheid niet, de mogelijkheid is open, de keus dus aan de lezer. Speciaal r. 5 en 6 laten alle ruimte voor het aangeduide tweerichtingsverkeer.
Mogelijke lezingen zijn:
1e | maar laat ik het desondanks ééns en voor altijd duidelijk zakelijk krachtig en kort (zeggen); |
2e | maar desondanks laat ik het (na); |
3e | laat ik het eens en vooral (=in het bijzonder) duidelijk (zeggen) |
Mogelijke lezingen van r. 7, 8 en 9 zijn:
1e | met het oog daarop opende ik juist ontoegankelijk en in mijzelf gekeerd (nl. gesloten) de discussie; |
2e | met het oog daarop opende ik juist...(de discussie). Discussie gesloten. |
Om een dergelijke homonymie uit te drukken is dunkt mij een driedimensionale diagramstruktuur noodzakelijk.
De enige ondubbelzinnig duidelijke en volledige grammaticale zin in Duidelijkheid is:
een retorische vraag, met als antwoord ‘niets’; desondanks doet de ‘ik’ het toch; ‘het’ is geimpliceerd in daarmee en een regel eerder aangeduid als iets dat niet in de bedoeling ligt. De contradicties liggen hier expliciet en impliciet opgestapeld: duidelijkheid bestaat in ver gaande onduidelijkheid en onzekerheid, blijkens het steeds zich hernemen in geijkte termen: toch wel; zij het; hoewel; maar desondanks en dat is te zeggen. Het laatste kan, behalve als correctieterm, ook als een volledige zin worden opgevat: dat is te zeggen = dat kan gezegd worden, terwijl het steeds duidelijker wordt dat het niet kan, wàt ‘dat’ ook mag wezen, reden waarom de discussie gesloten is (in één lezing dan, want in de andere is de discussie nog steeds open).
Met een variant op Lakoff:
And anyone who doesn't think that a possible world as ordinarily conceived can contain contradictions should read Duidelijkheid or the daily newspaperGa naar eind(10).
Dit gedicht doet dan ook bovendien onweerstaanbaar denken aan de antwoorden van een geinterviewde politicus, die volgens de Geleerde Collage thuis horen in een konkrete en gruwelijke ‘rest’: ‘moord, verkrachting, vliegtuigrampen, een schijnheilig bericht in de krant’. Tevens echter zijn zij ‘de godvergeten grootspraak van dichters’.
Conclusie
Waarover men niet zwijgen kan daarover moet men spreken.
Waarover men niet spreken kan daarover moet men zwijgen.
Een hond van Pavlov heeft geen keus.
De referent van Een hond van Pavlov is geidentificeerd: Jan Ameling Emmens.
Geb. 17 augustus 1924 te Rotterdam, Nederland.
Overl. 12 december 1971 te Utrecht, NederlandGa naar eind(11).
- eind(1)
- J.A. Emmens. Een hond van Pavlov. Amsterdam z.j. Het begincitaat is de laatste strofe van Adieu, p. 28.
- eind(2)
- Referentie, referentialiteit, refereren, referenten beleven een hausse in linguistiek, filosofie en logica. Er verschijnen vele grote en kleine opstellenbundels waar het onderwerp referentie etc. deel van uitmaakt. Een overzichtelijke verzameling vindt men o.a. in Semantics. An Interdisciplinary Reader in Philosophy, Linguistics and Psychology. Ed. by D.D. Steinberg and L.A. Jakobovits. Cambridge, University Press, 1971. - p. 76-157; p. 297-370.
- eind(3)
- Dat is evenzeer het gevolg van de algemene problematiek van het begrip ‘linguistische relevantie’ als van de moeilijkheden in dit specifieke geval. Een linguistische verheldering vindt men bij E.C. Schermer-Vermeer. De begrippen ‘topic’ en ‘geidentificeerde referent’. In: Studia Neerlandica, 8 (1971), p. 333-350. Met bibl.
- eind(4)
- Een extra complicatie hier is dat er wel sprake is van een nominale groep, maar uiteraard niet van een nominale constituent, bij gebrek aan een ‘zin’. Dat is weer wel het geval bij de uitspraken (1)...(4). De terminologie van verschillende studies is in zoverre niet eensluidend, dat soms ook de termen specifiek en non-specifiek gebruikt worden, nu eens m.b.t. de referenten, dan weer m.b.t. de constituenten.
- eind(5)
- Vgl. John R. Searle. Speech Acts. An Essay in the Philosophy of Language. Cambridge 1970. - p, 73-77.
- eind(6)
- In De academicus als Nowhere Man legt J.F. Staal uit hoe het komt dat ‘academisch’ en ‘nutteloos’ vrijwel synoniem zijn geworden. (In: De Gids 7/8, 1970, p. 96-159).
- eind(7)
- Vaststaand zoals in de wetenschap geldt. Vgl. de eerste regel van het hier afgedrukte Geleerde Collage.
- eind(8)
- Bij dit gedicht geeft Emmens de volgende aantekeningen (Een hond van Pavlov, p. 37. De paginaverwijzing is als drukfout toevalligerwijs naar Duidelijkheid.): ‘Titel: Verg. Tirade 108, 1965, pagina 748: “de geleerden en hooggeleerden, die zozeer onder den indruk zijn van alles wat zij weten, dat het hen levenslang blijft ontgaan hoe weinig zij begrijpen” (A. Roland Holst). Het merkwaardige is dat geleerden juist nooit onder de indruk zijn van wat zij weten: waren zij daartoe in staat, dan waren ze nooit geleerd geworden.
regel 7: William Shakespeare, Hamlet, V, II.
regel 12: Gehoord in Vugt, februari 1943.
regel 15 en 16: respectievelijk Job 40:11 en Job 40:10.
regel 17: Goethes Werke I, Berlin z.j., pagina 34. Het woord Vögelein is door mij tussen haakjes gezet.
regel 25, 26 en 27: Ludwig Wittgenstein, Tractatus logico-philosophicus, Suhrkamp Verlag, z.p., 1964, pagina 7.
regel 29 en 30: P. Gauguin, Avant et Après, Paris 1923, pagina 2.’
- eind(9)
- F. ten Harmsen van der Beek. Geachte Muizenpoot en achttien andere gedichten. Amsterdam 1965. - p. 13.
- eind(10)
- George Lakoff. Counterparts, or the Problem of Reference in Transformational Grammar. (Reproduced by the Indian University Linguistics Club. November 1968). - p. 10.
- eind(11)
- Tekst van de stamkaart. Instituut voor Neerlandistiek van de Universiteit van Amsterdam. Documentatie Letterkunde.