worden vaak door onderzoekers als minder belangrijk, want minder oorspronkelijk, terzijde geschoven, omdat zij de auteur achter een al te ondoorzichtige maskering zouden verbergen. In werkelijkheid bieden zij, bij zorgvuldig lospellen uit de eerste- dan wel tweedchands bronnen, tal van aanknopingspunten. In het geval van Adolf van Gelre betekent dat wat de historische bronnen betreft, terug naar Van Slichtenhorst en voor meer eigentijdse werken met historische pretentie Wagenaar, Bilderdijk, Van Kampen, Van Lennep, Hofdijk, Nijhoff en Van Hasselt.
De anonieme criticus van De Portefeuille oordeelde over de afwijkingen van historische overleveringen niet veel anders dan Verweij in De Amsterdammer: niet belangrijk en goed verdedigbaar.
Wat echter de literaire bewerkingen - C. Bruin, S.I. Wiselius en J. Huf van Buren (ps. van J.A. Heuff Azn.) - aangaat, moet vooral Huf van Buren's tweedelige roman De kroon van Gelderland genoemd worden, wegens een aantal overeenkomsten met Emants' stuk, zoals de intrigerende monnik en het Kerk-Staat conflict, die elders ontbreken. Voorlopig ziet het ernaar uit dat Boerwinkel met zijn analyse de waarheid het meest nabij is. Alle aanleiding is daarom aanwezig om Emants' stuk aan het hierboven geschetste vergelijkende onderzoek te onderwerpen.
Wat het geheel nog aanmerkelijk compliceert is de aan wezigheid in manuen typoscript van andere, door Dubois merkwaardig genoeg niet genoemde versies. De eerder genoemde handschriftversie in jambische verzen - laten we zeggen uit 1882 - blijkt op de achterzijde geschreven van een gedeelte van een eerder proza-ontwerp. In het jambische ontwerp is echter door Emants niet alleen met de pen, maar ook met de schaar verbeterd: vele van de velletjes - genummerd van 1 tot 104 - bestaan slechts uit kleine strookjes, andere uit aaneengeplakte stroken. Het is duidelijk dat de prozaversie danig onder die behandeling geleden heeft. Ruw geschat is niettemin de helft van de prozaversie bewaard, vaak in willekeurige volgorde en niet steeds aaneensluitend.
Dat Dubois niet van het bestaan van een ongedateerd typogram rept, is om meer dan een reden merkwaardig: het bevindt zich in het Letterkundig Museum sinds 27 september 1956 en bevat een latere bewerking van Adolf van Gelre, wellicht met het oog op een herdruk. Dat het om een latere bewerking gaat, volgt overigens niet uit het feit dat het een typogram is, immers, de typogrammen van Jonge Harten en Juffrouw Lina dateren uit 1872 en 1888 of eerder.
Gebruik makend van de boekuitgave van Adolf van Gelre, of van de - overigens niet bewaarde - kopij, heeft Emants zijn stuk opnieuw bewerkt. Soms typte hij regels letterlijk over, dan weer bracht hij eerst op de machine en later met inkt daar weer veranderingen in aan. Dit typogram, dat 50 genummerde foliovellen beslaat, is zelf weer een bewcrking van een bewerking,