Spektator. Jaargang 1
(1971-1972)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 289]
| |||||
Camiel Hamans
| |||||
[pagina 290]
| |||||
Martien De Jong stelt, zoals het iemand met grote kennis van literair-kritische problemen betaamtGa naar eind(8), dat men een tekst als een autonome wereld moet benaderenGa naar eind(9). Vervolgens gaat hij met deze benaderingswijze aan het werk en ontdekt dan dat hij een tekst i.c. Droomlot zijns inziens niet optimaal kan interpreteren. Hij stelt, om toch een optimale lezing te kunnen krijgen, een andere methode - de biografische - voor. Deze past hij vervolgens op een groter aantal teksten toe. Op zich lijkt deze opeenvolging van methodes voor dit geval een onontkoombare zaak. In feite echter is De Jong nooit goed begónnen met de autonome benaderingswijze. Want, al verwijst hij naar ‘het gezonde (...) beginsel dat literatuurbeschouwing op de eerste plaats tekstbeschouwing moet zijn’Ga naar eind(10), de basisvraag op grond waarvan hij Achterberg's gedichten (autonoom) wenst de analyseren luidt: ‘Is de u, de gij of de jij in de wereld van vele zijner gedichten al dan niet een gestorven geliefde, die door de ik van die gedichten in en door het vers weer tot leven moet worden gebracht?’Ga naar eind(11). Met deze vraagstelling althans is het deficit van een autonome benaderingswijze moeilijk aantoonbaar; de vraag gaat bepaald verder dan een gerechtvaardigde probleemstelling ten opzichte van de tekst; in dit geval: welke informatie biedt deze tekst tout court over de u, terwijl De Jong blijkens de context er vóór zijn interpretatie allang van uit gaat dat de diverse dragers van u, gij en jij in de verschillende gedichten identiek geacht moeten worden.
Bovendien is een vraagstelling als ‘Is de u enz. (...) al dan niet een gestorven geliefde’ technisch gezien een onjuiste, om het tekort schieten van de autonome benaderingswijze aan te tonen. Beantwoordt men haar namelijk positief dan valt men terug op buitentekstuele informatie, door de autonome benaderingswijze verboden. Beantwoordt men haar negatief, dan geldt hetzelfde. En zou men in dit laatste geval tóch verdere informatie willen hebben, dan zou men keer op keer vragen stellen als: is die geliefde dan een dame uit Den Helder? Waarmee de dichter op 1 februari 1932 te Middelharnis koffie gedronken heeft na haar op de pont daartoe uitgenodigd te hebben? etc.etc. Een tamelijk zinloze affaire. Zouden deze vragen immers met nee beantwoord moeten worden - en misschien moet dat wel - dan is een oneindige reeks vraagstellingen denkbaar. Een bewijs uit het ongerijmde is dan de enige oplossing. De Jong ziet dit gevaar wel degelijk en beantwoordt de vraag dan ook al op voorhand maar met ja, aan de hand van de biografie. Een echte evaluatie van de autonome benaderingswijze, zoals hij pretendeert te geven, vindt bij hem dus niet plaats. Een vermoeden dat dit ook nooit de bedoeling geweest is, rijst, als men vlak voor de geciteerde passages de opmerking leest: ‘Een gedicht is nooit zo “autonoom” of er zit wel iets van de “bedoelingen” van de schrijver in’Ga naar eind(12). Inderdaad, maar al te juist; maar deze bedoelingen dienen uit de tekst gedestilleerd en niet uit de biografie. Wil men toch van de laatste uitgaan dan dient een aanvankelijk pseudo -autonome benadering vermeden. | |||||
[pagina 291]
| |||||
Vervolgens over De Jong's wijze van analyseren. De analyse van Droomlot zelf wordt hier niet bestreden - ik verwijs naar een voorbeeld van interpretatie door Wouter Voskuilen in Spektator 4 - maar ik wil op enkele aperte onjuistheden wijzen die mogelijk een gevolg zijn van wat De Jong zelf ‘een lezen op oppervlakkig informatief leesnivo’Ga naar eind(13) noemt, maar die te ernstiger genoemd moeten worden daar het juist punten betreft die impliciet als argumentatie voor een biografische benadering benut worden. Deze fouten betreffen - geselecteerd - gechargeerde interpretaties als: I In deze doodsslaap heb ik teruggekund
door andere adressen voor te geven
en weg te gaan eer ik ontwaken zou
De Jong leest dit als: ‘Uit de eerste twee terzinen blijkt dat er sindsdien iets gebeurd is (zijn “ontwaken”) waaraan de ik-figuur zich alleen had kunnen onttrekken als hij niet bij deze hospita, maar op een ander adres was gaan wonen, of indien hij later alsnog van kosthuis was veranderd’Ga naar eind(14), II Dan was ik nu misschien handelsagent
of bij mijn vader op het dorp gebleven
en trouwde later een gewone vrouw
De Jong leest dit als: ‘Dit [het veranderen van kosthuis] zou dan tot gevolg hebben gehad dat hij nu een gewoon burger was geweest (...): de ik-figuur blijkt wél anders geworden dan een gewone burger, en dat is een gevolg van het noodlot (...). Het ligt voor de hand dat het anders zijn van de ik-figuur bestaat uit het feit van dichterschap (hij schrijft immers het gedicht), en het is tevens duidelijk dat hij zich door dit dichterschap méér acht dan de “gewone mensen”’Ga naar eind(15). Niet alleen hier maakt De Jong aperte leesfouten, ook bij andere analyses geeft hij onjuiste of door niets gestaafde interpretatiesGa naar eind(16).
De Jong heeft echter meer pijlen op zijn boog als het er op aankomt zijn biografische methode te justificeren. Een bewijs daarvoor vindt hij in de volgende opmerking dat er ‘talrijke tekstvarianten in Achterbergs verzameld werk [zijn] die erop wijzen dat de dichter heeft geprobeerd een aantal verzen te ontdoen van uitdrukkingen die door de lezer zouden kunnen worden opgevat als verwijzingen naar de gebeurtenis van december 1937. Redbad Fokkema heeft daar frappante voorbeelden van gegeven in De Gids van 1964. Het doet er niet toe dat de oorspronkelijke versies, als alle poëzie, uiteindelijk kreaties - in - taal, en blijkens hun datering, alleen maar zouden hebben kúnnen verwijzen naar een fantasie of een obsessie en niet naar een metterdaad voltrokken biografisch onheil. Ik wil hier slechts kon- | |||||
[pagina 292]
| |||||
stateren dat de nieuwe versies kunnen en waarschijnlijk ook móeten worden verklaard, als middelen om de mogelijkheid van een biografische verwijzing uit te sluiten. Waarmee het tekstueel, dus literair belang van de biografie al is bewezen’Ga naar eind(17). Martien De Jong veronderstelt nu dat dit procédé beschouwd moet worden als een interpretatie door de dichter zelf en dat deze het ‘poëtisch tema in een bepaalde richting kan hebben gestuwd nadat het verschrikkelijk biografische feit van 1937 had plaatsgevonden’Ga naar eind(18). De biografische methode zou dan een mogelijkheid bieden om achter deze nieuwe betekenis van het poëtisch thema te komen.
Dát Achterberg een aantal varianten heeft aangebracht in zijn poëzie van voor 1937 - maar niet alleen in die gedichten - heeft FokkemaGa naar eind(19) overduidelijk aangetoond. Dat deze varianten iets te maken hebben met het gebeuren van 1937 is ook voor Fokkema duidelijk maar: ‘Verwonderlijk is niet dat dit gedicht veranderd is, maar dat zoveel andere gedichten, die op de droom als anagram lijken te zinspelen, zoals bijvoorbeeld Vrouw en Het schuldige lied niet veranderd zijn. De reden zal wel zijn dat zij, even als de gedichten waaruit uitvoerig is geciteerd Wedergeboorte, Moeder, Graalridder en Droomballade (eerder Moordballade), niets te maken hebben met het onthulde biografische feit. De veranderingen zijn aangebracht na 1937 om argwaan bij de lezers uit te sluiten. Woorden als “moordenaar” en “moord” hebben voor de dichter een teveel aan “kerngewicht” en “draagvermogen” gekregen, dientengevolge worden zij vervangen door minder geladen woorden.’Ga naar eind(20). Fokkema stelt dus dat Achterberg geprobeerd heeft om woorden die na 1937 voor hem te ‘zwaar’ geworden waren te veranderen en dat hij daardoor een interpretatie in verband met het latere biografische feit heeft verhinderd. De bedoeling van de dichter - die Martien De Jong uiterst belangrijk vindt -Ga naar eind(21) is dus de ‘mogelijkheid van een biografische verwijzing uit te sluiten’Ga naar eind(22). Volgens Fokkema: de mogelijkheid van een biografische verwijzing uit te sluiten op plaatsen waar dit door de lezer als vanzelfsprekend ten onrechte zou kunnen gebeuren. Over andere plaatsen is daarmee nog niets gezegd. Een even plausibele opvatting als die van De Jong; en als men zou moeten kiezen voor één van deze ex-aequo-oplossingen, is een keuze voor: voorlopig de tekst zonder buiten-tekstuele gegevens, de meest logische. Hoe op De Jong's manier gesteld kan worden ‘het tekstueel dus literair belang van de biografie is al bewezen’Ga naar eind(23) ontgaat mij. Dat dit iets met een nieuwe richting van het poëtisch thema zélf te maken heeft zie ik niet. Fokkema's conclusie met betrekking tot deze gedichten: ‘De in poëzie geïnteresseerde lezers zullen in de zogenaamde zinspelende gedichten verhevigde liefdespoëzie kunnen herkennen, - niet meer en niet minder’Ga naar eind(24) blijft vooralsnog de enig juiste. Bleek uit het onderzoek naar varianten van voor 1937 dat de biografie een hulpmiddel kan zijn voor de vaststelling van de verhouding van de verschillende versies, maar | |||||
[pagina 293]
| |||||
zeker geen argumenten voor interpretatie kan leveren: evenzeer blijkt dit het geval te zijn in de varianten van na 1937. Dat Achterberg zijn gedichten probeert te ont-biografiseren en te de-anekdotiserenGa naar eind(25) kan met enkele voorbeelden uit zijn latere poëzie gemakkelijk aangetoond worden. Fokkema geeft in een artikel over varianten in VergeetboekGa naar eind(26) een groot aantal voorbeelden hiervan. Een daarvan is de verandering in de laatste terzine van Fait accompli. ‘Tussen ons is vandaag alles beslist.
Morgen verschijnt Bert Bakker uit Den Haag.
Vannacht rijdt Eddy Hoornik naar Maastricht.
Deze regels zijn nogal particulier, de Vergeetboek-variant is geheimzinniger en universeler:
Tussen ons is vandaag alles beslist.
Morgen krijg ik volmachten uit Den Haag
Daar werd zojuist de laatste bus gelicht.’Ga naar eind(27).
Een ander voorbeeld is het sonnet dat hij schreef op de begrafenis van Martinus NijhoffGa naar eind(28):
Begrafenis op Westduin
Twist met ons, twist met ons, twist niet met mate.
M. Nijhoff
Twijfelend bij een halte in de stad,
vroeg ik een aanspreker de kortste weg.
Ik moet er ook naar toe, heeft hij gezegd.
De tuinman en de dood, heb ik gedacht.
Hij wist niet wie hij te begraven had.
De naam van Nijhoff had hem niets gezegd.
Ieder komt evengoed bij hem terecht.
Geen mens bestaat zonder zijn eigen vracht.
Doodbidders, vier aan vier, gaan voor de kist.
Een zwart quadraat schuift naar een dito gat.
En kleiner wordt het laatste ogenblik.
Ruimte en tijd kortsluiten op het pad.
Het touw gaat liggen met een losse knik,
wijl God niet eeuwig met zijn maaksel twist.
Naderhand heet dit gedicht: TeraardebestellingGa naar eind(29).
Twijfelend bij een halte in de stad,
vroeg ik een aanspreker de naaste weg.
Ik moet er ook naar toe, heeft hij gezegd.
De tuinman en de dood, heb ik gedacht.
| |||||
[pagina 294]
| |||||
Hij wist niet wie hij te begraven had.
Namen worden het eerste afgelegd.
Ieder komt evengoed bij hem terecht.
Geen mens bestaat zonder zijn eigen vracht.
Lijkbidders, vier aan vier, gaan voor de kist
Een zwart quadraat schuift naar een dito gat.
En kleiner wordt het laatste ogenblik.
Ruimte en tijd kortsluiten op het pad.
Het touw gaat liggen met een losse knik.
Is, langs de benen, haastig weggerist.
Uit deze twee voorbeelden blijkt mijns inziens duidelijk dat de nieuwe varianten niet refereren aan bepaalde personen of feiten. ‘De naam van Nijhoff en namen’ in het algemeen hebben geen zelfde referenten. Achterberg probeert dus zijn definitieve teksten te de-anekdotiseren. In de gedichten van vóór 1937 hebben de varianten precies dezelfde funktie. Deze gedichten verwijzen niet naar een biografische gebeurtenis, de varianten evenmin. Ze maken het de lezer enkel onmogelijk om te denken dat deze teksten biografisch zouden zijn. De biografie is dan ook niet dienstig voor de interpretatie van dit soort teksten, doch is enkel één van de nuttige hulpmiddelen om de verhouding tussen de verschillende versies vast te stellen.
Een ander argument voor de noodzaak van zijn biografische methode met betrekking tot het werk van Achterberg is volgens De Jong te halen uit brieven van of aan Achterberg. Achterberg heeft in een brief - De Jong geeft geen vindplaats - geschreven dat als hij een bepaalde prijs zou krijgen hij weer ‘zou durven leven’. ‘Dat wil zeggen als zij; zij, zij via m'n verzen in de waarachtige zin, bekroond werd’Ga naar eind(30). Aangezien de rest van de brief niet geciteerd wordt en controle onmogelijk is is deze opmerking als argument gratuit. Uit een antwoordbrief van Marsman aan Achterberg concludeert Martien de Jong ‘dat Achterberg heeft overwogen zijn toevlucht te nemen tot het spiritisme om een ontmoeting met de gestorvene te bereiken’Ga naar eind(31). In de brief zegt Marsman echter: ‘Persoonlijk heb ik in het spiritisme geen vertrouwen en in jouw geval zou ik zeggen: stel je nooit met een begoocheling tevreden. Want meer kan het toch niet zijn. En een schijn-ontmoeting, kan niet meer geven dan een schijn-troost, die je dunkt mij met teleurstelling en bitterheid zal vervullen zodra je het imaginaire ervan hebt doorzien of gevoeld. En een dergelijke ontgoocheling zal wel nict uitblijven. Ik zie in je vraag, of achter je vraag, een poging je lot te ontvluchten; maar hoe moeilijk het ook ongetwijfeld is, ik zou zeggen: tracht het tot elken prijs te aanvaarden. Dat wil niet zeggen: zít bij de pakken neer, in tegendeel; want aanvaarden eischt je volle activiteit en | |||||
[pagina 295]
| |||||
inzet van je volle persoonlijkheid. Bovendien ook je dichterschap behoort tot je lot. En hoewel ik de laatste zal zijn om daar alleen een ‘genoegen’ in te zien - het maakt je leven toch ook ‘de moeite waard’, en evengoed als je je talent aanvaardt en gebruikt, zou ik zeggen, moet je ‘de rest’ aanvaarden, - alleen zoo, ‘vervul je de wet van het leven’Ga naar eind(32). Uit deze passage - die cryptisch en vrijwel oninterpreteerbaar blijft, als men de vraag van Achterberg er niet bij heeft - kan men mijns inziens onmogelijk interpreteren dat Achterberg zijn toevlucht wilde nemen tot het spiritisme om een ontmoeting met de gestorven hospita te bereiken. Ik begrijp dit citaat als een uitleggen van Marsman van de functie van het leven en het dichterschap. Deze lezing wordt nog versterkt als men leest wat Marsman even verder zegt: ‘Hoe ik tegenover den dood sta? Je zult uit mijn verzen wel weten, dat ik langen tijd door angst werd geobsedeerd. Dit is de latere jaren overigens veel minder geworden. (...). Maar met het sterk afnemen van mijn vrees, is het raadselachtige niet minder geworden. Overigens: is de dood raadselachtiger dan het leven’Ga naar eind(33). Deze passages geven duidelijk aan, geloof ik, dat iedere interpretatie van deze brief een slag in de lucht is. Om deze brief en soortgelijke gegevens als argument voor de biografische methode te hanteren lijkt mij dan ook prematuur. Tegenover deze gegevens staan ook, en juist, biografische feiten, die een tegenargument voor de biografische methode zijn. Vergelijk: ‘Als zovelen die zich over zijn werk hadden uitgelaten, had ik ergens geschreven dat al zijn poëzie na Afvaart gebaseerd was op het Eurydice-thema. Hij maakte er geen enkel rechtstreekse opmerking over, maar bij mijn eerstvolgende bezoek gaf hij mij zonder commentaar het tijdschrift De Delver van juni 1937, dat wil zeggen van een tijdstip toen er nog geen sprake kon zijn van een gestorven geliefde. Het bevatte de verzen De bruid zingt, Het onweer, Met dit gedicht..., Woorden, ontwaak!, en Ik wist niet..., uit Eiland der ziel. Ik kon hier mijn eigen conclusies uit trekken omtrent de gegrondheid van mijn stelling!’Ga naar eind(34). Martien De Jong kan dat nu ook!
Als we nu zien dat alle hier aangevoerde literair-critische argumenten voor justificatie van de biografische methode inadequaat zijn én dat er een aantal fouten in de interpretatie zit dan rijst er een vraag: ‘wat wil Martien De Jong eigenlijk: op literair-critisch verantwoorde wijze gedichten van Achterberg interpreteren - of wil hij “iets begrijpen van de onbekende Achterberg uit de jaren dertig”Ga naar eind(35)?’
Naast dit alles - methodologische en interpretationele onjuistheden - komen er in het essay ook technische slordigheden voor. Martien De Jong analyseert in de loop van zijn werkje een aantal kernteksten uit het oeuvre | |||||
[pagina 296]
| |||||
van Achterberg. Tot deze gedichten die ‘schreeuwen om een interpretatie’Ga naar eind(36) rekent hij de cyclus Zestien. Deze cyclus probeert hij te dateren op basis van twee gegevens: 1. het voorkomen van de eerste vier gedichten van deze (vijfdelige) cyclus in de bundel Dead end van 1940. R.P. Meijer trekt op basis van dit voorkomen in Dead end de conclusie: ‘In de chronologie moeten we deze gedichten [de vijfdelige cyclus] vlak voor of vlak na de bundel Dead end situeren’Ga naar eind(37). Meijer vermeldt trouwens ten onrechte - en De Jong neemt dat klakkeloos over - dat de vierdelige cyclus Zestien ook in het oorlogsbundeltje Meisje opgenomen isGa naar eind(38). 2. ‘het feit dat Hoornik er bij de samenstelling van Eiland der ziel (1939) al de beschikking over had, waarbij ze tenslotte plaats hebben moeten maken voor het later bekend geworden gedicht Reiziger “doet” Golgotha’Ga naar eind(39). Op basis van dit argument concludeert hij ‘dat ze in werkelijkheid nog ouder zijn’ en ‘vermoedelijk ontstaan zijn in 1938’Ga naar eind(40). Hoe De Jong aan deze informatie komt is niet duidelijk. - Een brief van Ed. Hoornik aan AchterbergGa naar eind(41) geeft, zoals ik ontdekte, informatie over de gedichten van Achterberg die Hoornik op dat moment in zijn bezit had voor de bundel Dead end (1940). Hier wordt Zestien niet bij genoemd. Of Hoornik er dus al de beschikking over had voor de samenstelling van de eerdere bundel Eiland der ziet is mijns inziens dubieus.
Gaat Martien de Jong Zestien nu analyseren dan laat hij voor het gemak een aantal moeilijk interpreteerbare regels weg. Zo suggereert hij bijvoorbeeld dat Zestien slechts uit vier regels bestaat, terwijl het er daarentegen zeven zijn. De variant De Jong is:
Ik heb nog niet geleefd
dan enkel maar om dood te gaan,
als ik mijn naam niet heb gegrift
onder het vers, dat in u ligt.
Terwijl de versie Achterberg luidt: Zestien
1
Laat mij aan u ontstaan
wezen van zestien jaar.
Ik heb nog niet geleefd
dan enkel maar om dood te gaan,
als ik mijn naam niet heb gegrift
onder het vers, dat in u ligt.
Het vangt met deze strophe aan.
Ook verwaarloost Martien De Jong een niet onbelangrijk interpunctieverschil | |||||
[pagina 297]
| |||||
in de Dead end- en Existentie- versie nl. regel 4 van Zestien 2 (Zestien 1 in Dead end):
Martien De Jong heeft het soms ook moeilijk met de betekenis van woorden. Zo zegt hij dat Achterberg twijfelde aan de ‘(kristelijke) overdrachtelijkheid van de schuld’Ga naar eind(43). Overdrachtelijkheid was waarschijnlijk geen punt voor Achterberg, overdraagbaarheid wel. Ook het woord identiek gebruikt De Jong op een erg speciale manierGa naar eind(44).
Een climax van onzorgvuldigheid en betekenisverwarring treedt wel op bij het citeren van het voor de bewijsvoering van De Jong cruciale gedicht Geologie, waar de cruciale eerste strofe geciteerd wordtGa naar eind(45):
Koude is tussen ons
als een ijstijd, mens.
Gij zijt rotssteen.
Ik ben aluvium.
De merkwaardige spelvorm van het belangrijke slotwoord als aluvium zou een zeer betekenisrijke variant opgeleverd kunnen hebben. Betekent alluvium normaal: aanslibsel, en: een geologisch tijdperk dat op basis daarvan zijn naam draagt - en van deze technische termen, gebruikt in het spel van bepaalde menselijke relaties gezien in grootheid van ijstijd, rotssteen en alluvium was Achterberg zeer wel op de hoogteGa naar eind(46) - aluvium zou dan én al zinspelend op de betekenis van alluvium teruggegrepen hebben én in een nieuwe betekenis, ‘dat wat niet (uit)geboet is’Ga naar eind(47) een nieuwe dimensie, op een cruciaal punt, aan Achterberg's beschrijving van de relatie tussen hem en de ander(en) toegevoegd hebben. - Uiteraard leest men in de bundel Blauwzuur normaal alluvium. Deze slordigheid in citeren, het nooit of zelden vermelden van de vindplaats van zijn materiaal, het overvragen van de teksten, doet mijns inziens De Jong het recht verliezen een ander (Bert Bakker) te verwijten dat hij maar wat aanrotzooitGa naar eind(48).
Het boekje van De Jong is als het laatste woord over Achterberg de boekhandel ingekomen en er als zodanig waarschijnlijk weer uitgevlogen. Bespeurt de lezer nu dat Martien de Jong zijn hoofdstukken 5 en 6, in iets andere volgorde, ook al in de Vlaamse GidsGa naar eind(49) gepubliceerd heeft - zonder dit ergens in zijn essay te vermelden - dan kon dit wel eens teleurstellend werken; temeer daar dit boekje f 8,90 kost, te weten voor 88 pagina's, waarvan er slechts 63 gevuld zijn met essay en notenGa naar eind(50), terwijl men daarvan bovendien de | |||||
[pagina 298]
| |||||
Vlaamse Gids-pagina's af zou moeten trekken. Dit betekent: slechts 45 pagina's nieuwe informatie, à raison van 20 cent per pagina, 1 cent per 8 woordenGa naar eind(51). Mogelijk heeft De Jong zich Achterbergs uitspraak ‘Ik had het ook kunnen laten, dús heb ik het niet gedaan’Ga naar eind(52) te zeer in omgekeerde vorm toegeëigend. Ondanks de bemerkingen is dit boekje bepaald de moeite waard: er worden een aantal gedichten van Achterberg - zij het vaak onvolledig - in herdrukt. |
|