Spektator. Jaargang 1
(1971-1972)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 229]
| |
Werkgroep Vergi
| |
[pagina 230]
| |
op eigen onderzoek; wij menen dat er wel sprake is van aanzienlijke verschillen tussen F en H. Dit inzicht werd bevestigd door het onlangs verschenen proefschrift van StuipGa naar eind(3).
Het is aanvankelijk niet duidelijk of er in de inleiding gesproken wordt over het werk, over de Franse versie of over de Middeinederlandse versie: de aanduidingen Vergy en het Vergy-verhaal zijn te vaag.
De uitspraken over de hoofse minne, voornamelijk gebaseerd op LazarGa naar eind(4), worden toegelicht met passages uit H. Wie echter geconstateerd heeft dat er essentiële verschillen zijn tussen de Franse en de Middelnederlandse versie, raakt hier het spoor bijster. Op p. 11 en 12 van de inleiding wordt gesteld dat de discretie in liefdeszaken, een van de basismotieven van de fin'amors, in de Vergi-roman van het grootste belang is. Dit is ongetwijfeld het geval in de Franse tekst: in F vs. 20-28 stelt de burggravin de geheimhouding als voorwaarde voor het verkrijgen van haar liefde. In H vs. 59-62 staat echter dat de burggravin en de ridder geheimhouding afspreken uit angst voor de nadelige gevolgen (mesnieten). Het hoofse motief van het helen (celer), waarover de proloog van F spreekt, als voorwaarde en opdracht, is in H gevulgariseerd tot een afspraak uit praktische overwegingen. Uit geen van de plaatsen uit H die mevrouw Jansen vermeldt, blijkt dat de geheimhouding een principekwestie is. Het helen van de overeenkomst (couvenant) in F en de inbreuk daarop is een van de pijlers van de intrige; het ontbreken van dit subtiele maar allesomvattende begrip in H betekent dus een belangrijk verschil tussen de twee versies.
In nauw verband hiermee staat de passage waarin de ridder, gebonden door een eed, voor de keuze staat de naam van zijn geliefde bekend te maken of, door dit te weigeren, zich aan verbanning bloot te stellen. De passage luidt in H, vss. 375-377: ‘Ay, moeticse al hier verraden,
Soe verliesicse bi miere mesdaden;
Oppenbaric onse mesdaet,’.
In F, vss. 287-288 wordt hier het woord messert gebruikt, een vorm van servir mal (door het geheim te verraden). Het hoofse begrip wordt in H echter vertaald in mesdaden en onse mesdaet, woorden die wijzen op het ongeoorloofde karakter van de liefde en de vrees voor de reactie van hen die hun deze liefde kwalijk nemen. In tegenstelling tot wat mevrouw Jansen beweert in haar inleiding (p. 12), wordt er in het gedicht dus wél gezinspeeld op het verboden karakter van deze liefde. Merkwaardigerwijs spreekt zij in haar noot bij vs. 377 haar bewering tegen, en bevestigt aldus onze interpretatie van het woord mesdaet. | |
[pagina 231]
| |
Op p. 13 vermeldt mevrouw Jansen de rechtvaardiging van de overspelige liefde vanuit de hoofse casuistiek: ‘een adellijke dame is ipso facto een “mal-mariée”’. Twee bladzijden verder verklaart zij H, vs. 843, waarin de echtgenoot van de burggravin genoemd wordt, als volgt: de dichter heeft zich laten meeslepen door de psychologie van zijn personage: de burggravin zoekt een doorslaggevend argument, dat de beschuldiging van overspel kan ontkrachten. Mevrouw Jansen toont hier onbedoeld aan, dat H op vulgariserende wijze afwijkt van de Franse versie: geeft H hier duidelijk aan dat er sprake is van een overspelige liefde, F vermeldt dit niet. ZumthorGa naar eind(5) heeft aangetoond dat seignor (F, vs. 714) in de corresponderende passage in de Franse tekst slaat op de hertog en niet op de echtgenoot van de burggravin. De dichter van de Middelnederlandse tekst heeft dit niet begrepen; hij schreef wat voor hem logisch was.
Op p. 13 noemt mevrouw Jansen als een principieel element van de hoofse code: men kan slechts één geliefde hebben. Op p. 15 zwakt ze dit principe af door een psychologische verklaring te gaan zoeken voor een binnen de code vanzelfsprekende reaktie: ‘Trouwens ook de hertog schijnt [cursief van ons] dit als een afdoend bewijs te beschouwen:...’.
Volgens de hoofse code mag de vrouw nooit het initiatief nemen in liefdeszaken (p. 14). In F, vss. 20-21 staat dat de ridder zó van de burggravin hield, dat deze zijn liefde beantwoordde. In H wordt voor de eerste maal over hun verhouding gesproken met de burggravin als subjekt en de ridder als objekt (vss. 41-42). Evenzo in H, vss. 50-58, hoewel de liefde daar wederkerig blijkt (F heeft geen parallelle plaats). F in ieder geval beantwoordt op dit punt aan de eisen van de fin'amors. In H is dat op zijn minst onduidelijk: de dichter zag zich blijkbaar niet genoodzaakt het initiatief expliciet bij de ridder te leggen, wellicht omdat hij het principe niet kende. Ook hier mogen we vaststellen dat H vulgariseert. Merkwaardig is weer dat mevrouw Jansen in haar noot bij de verzen 112-115 tot dezelfde waarnemingen betreffende het initiatief komt als wij, en haar in de inleiding gedane bewering aldus tegen spreekt.
Er zijn dus wel degelijk verschillen tussen H en F, die niet alleen berusten op toepassing van de regels van de poetica. Ze demonstreren vooral dat de teksten in verschillende sferen zijn ontstaan. De tot het wezen van de hoofse liefde behorende motieven die konsekwenties hebben voor de psychologie van de personen, komen in H in verminkte vorm terug, passend in de gedachtenwereld van de bewerker. Ook de hoofse omgangsvormen zijn als zodanig niet door hem herkend: vergelijk F, vss. 519-520 en H, vss. 619-623, waar in de Mnl. versie het ritueel van de beëindiging van de maaltijd, onderdeel van de hoofse etikette, | |
[pagina 232]
| |
verwaarloosd is.
Bovendien bevat de Mnl. versie naar onze mening duidelijke aan wijzingen dat zij teruggaat op een in eerste instantie mondeling overgeleverde tekst. Zo is de structuur van H minder consistent dan die van F, zijn er plaatsen in H aan te wijzen die vooruitlopen op het verhaal en andere die louter herhalingen zijn, en verschijnen herkenbare gedeelten uit F in H op een andere plaats. In een latere publikatie zullen wij trachten deze stelling aannemelijk te makenGa naar eind(6).
Op p. 22 geeft mevrouw Jansen aan dat Dirc Potters bewerking van het Vergi-verhaal niet meer dan een exempel is. Naar onze mening zijn F en H evenzeer bedoeld als exempel en dragen ze daar ook de kenmerken van. Vergelijk H, vs. 1109 en F, vs. 951, en de prologen van beide versies, waarbij die van H, in de vorm van een toespraak tot de ware minnaars het verhaal van Vergi voorstelt als illustratie van de boodschap in de proloog: houdt uw liefde geheim om kwalijke gevolgen te voorkomen. Met dit laatste zijn we weer terug op ons uitgangspunt: de inleiding van mevrouw Jansen over de hoofse motieven geldt voornamelijk de Franse versie; de Mnl. tekst H onderscheidt zich hiervan in belangrijke mate.
De tekst uit G wordt door mevrouw Jansen een woordelijke vertaling uit het Frans genoemd. Wij kunnen instemmen met het oordeel van Stuip dat G, die waarschijnlijk teruggaat op de Franse redactie Go, een getrouwe vertaling is die het Frans nauw volgt, maar enkele persoonlijke opmerkingen en kenmerken bevat. Ook deze wijzigingen getuigen voor een deel van een interpretatieverschil. Bepaalde verschrijvingen in de Franse tekst functioneerden niet meer in de tijd en de cultuur waarin de vertaling tot stand kwam, en werden dus als zodanig niet meer herkend.
Wij hebben op hetgeen mevrouw Jansen over de volksboek-redakties mededeelt nogal wat aan te merken. Daar een onderzoek naar deze versies van het Vergi-verhaal buiten haar doelstelling lag, beperkt zij zich tot het weergeven van de onderzoekingen van Duchateau en De SchutterGa naar eind(7).
In haar weergave van dit artikel doet zij de auteurs geen recht. In tegenstelling tot wat mevrouw Jansen stelt, vermoeden dezen dat het volksboek (ed. Wed. van Liesveldt) teruggaat op een jóngere versie dan die uit HulthemGa naar eind(8).
Bovendien negeert zij met haar mededeling ‘Een ongewijzigde herdruk [cursief van ons] vond plaats in 1648, te Amsterdam, bij Otto Bz. Smient.’ (p. 22), twee volle bladzijden met verschilpunten die Duchateau en De Schutter noteren. Dezen geven zelfs twee plaatsen aan, waar volgens hen de versie van 1648 dichter bij de oorspronkelijke versie staat dan die uit | |
[pagina 233]
| |
ca. 1550Ga naar eind(9).
Onze bezwaren gelden niet alleen de wijze waarop mevrouw Jansen de resultaten van Duchateau en De Schutter weergeeft, wij twijfelen daarnaast aan de houdbaarheid van de opvattingen van deze onderzoekersGa naar eind(10).
Tot slot nog enige opmerkingen over de editie zelf. Na haar voortreffelijke editie van De Natuurkunde van het GeheelalGa naar eind(11) valt deze Vergi-editie helaas wat tegen. Zeker als men haar eigen voorstellen om tot een verbeterde opzet van de studie van het Middelnederlands te komen, in aanmerking neemtGa naar eind(12). Pleitte zij zelf voor een ‘streng-diplomatische methode’, in deze editie is zij ‘zo diplomatisch mogelijk te werk gegaan, met dien verstande dat er rekening gehouden werd met de leesbaarheid.’ (p. 29). Aan haar wensen betreffende de voortzetting van en korrekties op het M.N.W. had zij zelf al enigszins tegemoet kunnen komen door een glossarium bij de tekst te leveren; dit in afwachting van de realisering van de door haar voorgestelde fiches-methode.
De foliëring van G in de marge van de editie is onjuist: als van fol. IR de derde kolom is weggesneden en daarmee de eerste kolom van fol. IV, moet de kolomaanduiding van fol. IV beginnen met fol. IV, b.
Het overnemen van de versnummering van de editie-Stoett voor G lijkt ons niet zinvol. Deze nummering is gebaseerd op diens vermoeden dat er enige versregels ontbreken; het handschrift vertoont echter volgens mevrouw Jansen geen zichtbaar hiaat en de tekst wordt niet onderbroken. De misplaatste verwarring over deze punten wordt door het handhaven van de nummering alleen maar in stand gehouden.
Het zal na het bovenstaande duidelijk zijn dat ons oordeel over deze editie van mevrouw Jansen niet onverdeeld gunstig is. Te veel heeft zij zich helaas aan anderen toevertrouwd in plaats van eigen onderzoek te verrichten. Wij blijven uiteraard dankbaar voor het feit dat zij de beide teksten weer bereikbaar heeft gemaakt, die anderen hopelijk tot nader onderzoek zullen inspireren. |
|