Spektator. Jaargang 1
(1971-1972)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 187]
| |
Herman Pleij
| |
[pagina 188]
| |
Onlangs verscheen een lang artikel van Brian Murdoch met een leidraad voor het onderzoek naar de theologische achtergrond van de duitse literatuur uit de middeleeuwen, welke ook zeer wel van toepassing kan zijn op onze literatuur uit die tijd: Theological writings and medieval german literature. Some bibliographical comments.Ga naar eind(3). Systematisch behandelt hij de verschillende invloedssferen van waaruit de godsdienstige elementen in de middeleeuwse literatuur kunnen stammen, waarna hij de meest voor de hand liggende literatuur geeft, die hij kritisch bespreekt. Voor het uitvoeren van onderzoekjes als hieronder beschreven lijkt het voortaan onmisbaar.
In Der kerken claghe van Jacob van Maerlant wordt halverwege het gedicht een hij-met-autoriteit aangehaald door de ik-figuur: ‘Maer dus sprect hi die dware bevant,
Dat niemen en mach met vuulre hant
Eens anders anschijn scone dwaen.’Ga naar eind(4).
De laatste uitgever van deze tekst, Van Mierlo, is de eerste die iets over deze regels zegt. Hij ervaart ze als een min of meer onverwachte anti-climax na de dreiging in het daarvoor gestelde, en typeert de regels als kennelijk een spreekwoordGa naar eind(5). Vooral op grond van dat laatste moet de vraag gesteld worden of het niet zo kan zijn dat voor de tijdgenoot hier een bekend gezegde wordt aangehaald, dat hij onmiddellijk in de oorspronkelijke kontekst kon terugplaatsen zoals Van Maerlant mogelijk ook bedoelde. En als het inderdaad een bekend gezegde is - het niet noemen van de auteur daarvan door Van Maerlant kan op zichzelf al een indicatie zijn - moet het ook elders in de middel-nederlandse teksten terug te vinden zijn.
De meest eenvoudige weg daarheen vormt het Middelnederlandsch woordenboek, dat ook zo goed als motievenindex gehanteerd kan worden. Onder het lemma dwaen vinden we een citaat uit de gedichten van Willem van Hildegaersberch, dat sterk doet denken aan het gezegde bij Van Maerlant: ‘Als of een man mit vulen slijcke
Eens anders aensicht wilde dwaen’.
De regels komen uit Hoemen voer die eere gaet schulen en zijn van toepassing op hypocriete vrekkenGa naar eind(6). De editeurs van Van Hildegaersberchs gedichten geven hierbij geen kommentaar. Voorlopig houden wij er slechts een nieuw trefwoord aan over, te weten slijcke. Doch in het MNW is het niet dit substantief dat ons verder zal helpen, maar het ervan afgeleide adjektief slikich. Onder dit lemma wordt een citaat aangehaald uit Jan de Weerts Nieuwe Doctrinael of Spieghel van Sonden, welke wel duidelijk een variant geeft van de spreuk zoals die bij Van Maerlant voorkomt. Binnen de | |
[pagina 189]
| |
gedachtengang dat men rein moet zijn om god oprecht te eren volgt de uitspraak: ‘Hoe salic scone dwaen mijn aenschijn
Mit minen handen die slijckich sijn?’Ga naar eind(7).
Het wordt nu duidelijk dat we te doen hebben met een gezegde, dat enige populariteit lijkt te hebben in de moralistisch-didaktische literatuur. Dit vormt de aanleiding om, nu het MNW ons verder in de steek laat, andere populaire werken uit die hoek eens door te bladeren. In de eerste plaats kies ik dan Dat scaecspel, omdat deze wellevenskunst in proza uit de 14de eeuw naar Jacobus de Cessolis' Ludus scaccorum drijft op een raam van aanhalingen in het latijn uit bijbel en kerkvadersGa naar eind(8). Een van die aanhalingen stemt overeen met het gezegde dat ons bezighoudt, en zij wordt toegepast op het ideale gedrag van huisvaders: ‘Necesse enim est ut munda sit manus que sordes diluit alienas. Dat is: “Vorwaer, tis noot dattie hant reyn si, die des anders onreynicheit of sel dwaen”.’Ga naar eind(9). Uit de aard van dit werk kunnen we nu opmaken dat de spreuk inderdaad moet stammen uit bijbel of kerkvaders gezien de voorafgaande formulering in het latijn. Helaas wordt ook hier geen naam genoemd.
Van Maerlant paste de spreuk toe op de priesters, die zelf rein moeten zijn om hun schapen te kunnen louteren. Een tweede populair werk in het moralistisch-didaktische genre is Des coninx summe, naar de Franse La somme le roi. Ook daar is een passage gewijd aan de noodzaak van reinheid voor de priester: ‘Voert sal hij seer reyn ende heilich wesen, om dat hij ander lude reynicht ende heilicht. Sinte Gregorius seit: “Die hant die vuyl is ende slickich en mach die ander niet reynighen noch schoen maken.”’Ga naar eind(10). We komen dichter bij huis. Volgens de auteur van Des coninx summe komt deze aanhaling uit de mond van Sint Gregorius, ofwel paus Gregorius de Grote (ca. 540-604), al geeft hij verder geen andere plaatsaanduiding.
De volgende stap leidt nu naar de reeds hierboven genoemde 221 delen van de Patrologia latina, waarin de kerkvaders opnieuw uitgegeven zijn. Over de mogelijkheden en moeilijkheden bij het gebruik van dit immense werk verwijs ik verder naar MurdochGa naar eind(11). Wanneer men de naam kent van de auteur in wiens werk enige regels getraceerd moeten worden, zoals in ons geval, is het niet al te moeilijk meer, ook al vullen Gregorius' werken liefst vijf dikke delen in twee-kolommendruk. Eén deel daarvan bevat achterin een Index rerum et sententiarum (dl. 77, kol. 1467-1594), die onder manus (hand) onder andere vermeldt: ‘Manus sit munda, quae diluere sordes curat’ (de hand moet rein zijn, die vuil moet wegwassen), met een verwijzing naar twee plaatsen in Gregorius' werk. | |
[pagina 190]
| |
De eerste komt voor in het Regulae pastoralis liber, een boek met een regel voor de seculiere geestelijkheid, mogelijk als pendant van de regels die verschillende kloosters aannamen. Er bestaat een moderne vertaling van dit werk in het Engels, welke het eenvoudigst te vinden is via de alfabetische catalogus van grote bibliotheken, en anders via systematisch-bibliografische wegGa naar eind(12). Gregorius schreef deze regel in 590 toen hij het pausschap aanvaardde. Hoofdstuk twee van het tweede deel begint als volgt: ‘De geestelijke leider moet altijd rein zijn van gedachten, daar geen enkele onreinheid diegene mag bevlekken die op zich genomen heeft om ook harten van anderen te reinigen van de smetten van verontreiniging. Want het is noodzakelijk dat de hand die vuil wil wegwassen schoon is, opdat niet een slijkige hand alle dingen die zij aanraakt nog smeriger maakt. Want er wordt door de profeet gezegd: “Maakt u rein, gij, die de vaten van de Heer draagt” (Jesaja LII, 11).’Ga naar eind(13). De Index op Gregorius'werk verwijst ook nog naar een tweede plaats, te weten brief nr. 25, die gericht is aan bisschop Johannes van Constantinopel. Daarin vinden we dezelfde gedachte bijna letterlijk terug, inklusief de verwijzing naar de bijbelplaatsGa naar eind(14).
Wanneer men niet van te voren weet bij welke auteur men moet zijn om een gezegde met mogelijk kerkvaderlijke achtergrond te determineren, behoeft de weg nog niet afgesloten te zijn. De laatste vier delen van de Patrologia latina bestaan uit vele systematische registers op de voorgaande delen. Ook hier verwijs ik verder naar Murdoch, die de meest efficiënte benaderingswijzen opsomt en aanvullend apparaat geeft om toch nog uit zo'n gebrekkige opening te kunnen scoren. Ik mis daarbij echter het volgende naslagwerk, dat talloze Latijnse spreuken en gezegden uit de middeleeuwen registreert: Proverbia sententiaeque latinitatis medii aevi. Lateinische Sprichwörter und Sentenzen in alphabetischer Anordnung, gesammelt von Hans Walther (Göttingen 1963-...). Tot nu toe zijn zes delen verschenen; het nog te verschijnen zevende deel is al verwerkt in een reeds verschenen registerdeel. Via mundus (adj. ‘schoon’) wordt men o.m. verwezen naar gezegde nr. 15599: ‘Een reine hand maakt het vat rein,
zolang zij met water wast;
een vuile maakt het nog vuiler dan vroeger.’Ga naar eind(15).
Als bron wordt een verder niet beschreven 14de-eeuws handschrift uit de universiteitsbibliotheek van Bazel gegeven. Hier helpt Walthers werk ons dus niet verder binnen onze probleemstelling. Pas achteraf herkennen we er een echo in van Gregorius' kommentaar op Jesaja 52:11. Het blijft natuurlijk mogelijk dat de kontekst in het Bazelse handschrift direkter naar deze bron verwijst. | |
[pagina 191]
| |
Bij Gregorius de Grote ligt de bron van de spreuk over de vuile hand die een anders gezicht niet schoon kan maken, of over de noodzaak van reinheid voor hen die rein moeten maken. Van Maerlant en de anderen volgden direkt of indirekt Gregorius, die op zijn beurt kommentaar geeft op een bijbelplaats.
januari 1972 | |
[pagina 192]
| |
NaschriftOok al probeert men de ogen wijd open te houden voor handreikingen uit andere disciplines, toch slaat de regionale oogklep onvermijdelijk elders toe. De Nederlandse spreekwoordenliteratuur voorzover enigszins systematisch toegankelijk (Harrebomée, Stoett) noemt het boven behandelde gezegde niet. Natuurlijk dient men zich vervolgens ook te oriënteren in de buitenlandse verzamelingen, hetgeen in dit geval snel resultaat oplevert. Via hand vindt men in Proverbs, sentences, and proverbial phrases from English writings mainly before 1500 by Bartlett Jere Whiting with the collaboration of Helen Wescott Whiting (Cambridge Mass. 1968) onder H57 twee aanhalingen uit 14de-eeuws Engelse teksten, die overeenstemmen met ons gezegde en bovendien beide meteen Gregorius de Grote als bron noemen. Het verdient dus aanbeveling om deze weg eerder te bewandelen dan nu het geval is.
H.P. |
|