Spektator. Jaargang 1
(1971-1972)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 164]
| |
G.J. van Bork
| |
[pagina 165]
| |
De aanvankelijk gestencilde versie van het Ganzenbord had natuurlijk een beperkte doelstelling: dienstbaarheid bij de studie van studenten van het Instituut de Vooys te Utrecht. Al spoedig bleek echter dat er ook buiten Utrecht grote belangstelling voor het gestencilde boekje bestond, zodat er een tweede oplage van gemaakt moest worden. Terecht signaleerde Paasman dat door een aantal kleine ingrepen het aangeboden materiaal ook voor niet Utrechters aan waarde zou winnenGa naar eind(2). Zo verdween uit de lijst van dienstverlenende instellingen de Universiteits Bibliotheek te Utrecht en de bibliografische afdeling daarvan, om plaats te maken voor een verwijzing naar alle grote bibliotheken en hun bibliografische afdelingen, terwijl daarbij tevens een verwijzing werd opgenomen naar de Bibliotheek en Dokumentatiegids en naar Van Hove's Repertoire des organismes de documentation en Belgique. Uit vergelijking met de oorspronkelijke uitgave blijkt voorts dat deze tweede druk aanzienlijk meer kommentaar geeft per titel en dat het aantal rubrieken is uitgebreid met drie, terwijl bovendien de volgorde van de rubrieken gewijzigd is. Dat wil echter niet zeggen dat er ook een grote uitbreiding aan het mateniaal is gegeven. Zo is bijvoorbeeld de rubriek ‘Bibliografieën van in Noord- en Zuid-Nederland verschenen werken, van ca. 1470 - heden’ gesplitst in twee rubrieken, waarvan er één dezelfde naam heeft behouden (M). en één de verzamelnaam ‘Enige bibliografieën van Nederlandse literaire werken’ (L) heeft gekregen. Het is goed dat men hier gesplitst heeft. In de oorspronkelijke opzet werden ongelijksoortige werken door elkaar vermeld, hetgeen verwijzing vanuit de handleiding onnodig kompliceerde. Het is alleen jammer dat de titel van de nieuwe rubriek zo vaag is, terwijl uit de inhoud duidelijk is wat hier bedoeld wordt: bibliografieën van literaire werken die één bepaalde kategorie omvatten. Om die reden zou ik er ook de voorkeur aan hebben gegeven de volgorde van deze rubrieken om te keren, omdat in feite (L) een kleiner onderdeel omvat dan (M) en er een afgeleide van vormt.
Nu ik een keer aangeland ben bij de kritiek op de uitgave, wil ik er toch allereerst op wijzen hoezeer de op- en aanmerkingen die ik op het boekje heb slechts gezien mogen worden tegen een achtergrond van waardering ervoor. Het Ganzenbord voorziet in een lacune en niet voor niets heeft een dergelijk projekt jarenlang op het verlanglijstje van de Vereniging voor de Dokumentatie gestaan, blijkens haar agenda's.
Ik vraag me af of het voor het spelen van de eerste drie rondes niet verstandiger geweest zou zijn onderscheid te maken tussen verwijzingen naar primaire en sekundaire literatuur. Vrijwel steeds wanneer men een afzonderlijk verschenen publikatie zoekt, weet men of dit een primair dan wel een sekundair werk betreft. Voor de 4e, 5e en 6e ronde is een dergelijk onderscheid niet relevant, omdat de wegen hier vrijwel steeds dezelfde zullen zijn, Bij de 6e ronde ontbreekt naar mijn mening voor moderne literatuur een rechtstreekse verwij- | |
[pagina 166]
| |
zing naar de archieven van de beide letterkundige museu (Den Haag en Antwerpen) en meer in het algemeen naar de in Nederland en België bestaande archieven. Weliswaar wordt onder nr. 5 verwezen naar Formsma's Gids voor de Nederlandse archieven (A 10), maar daarin ontbreekt een inhoudsopgave van deze archieven. Formsma's Gids is dan ook in de eerste plaats bedoeld als een boekje over de Nederlandse archieven, met verhandelingen over hun ontstaan, organisatie en ordening. In dit verband zou verwijzing naar W.J. Formsma en B. van 't Hoff Repertorium van inventarissen van Nederlandse archieven (Groningen 1965) of naar De Rijksarchieven in Nederland ('s-Gravenhage 1953) logischer of op zijn minst direkter geweest zijn.
Dat in de kategorie E ‘Geschiedenissen van de Nederlandse letterkunde’ Stuiveling met Een eeuw Nederlandse letteren en Hunningher met Een eeuw Nederlands toneel ontbreken, is gezien het uitgangspunt juist. Deze handboeken bevatten geen bibliografische gegevens, zodat ze de gebruiker niet verder op weg helpen. Dat geldt echter wel voor J. Weisgerber Aspecten van de Vlaamse roman, 1927-1960 (Amsterdam 1964) en ook voor een ander Vlaams handboekje: A. Demedts' De Vlaamse poëzie sinds 1918 (Deel I, Diest 1954), dat op p. 241-254 voorzien is van bio-bibliografische aantekeningen. Ik vraag me af of het als eerste deel van een reeks bedoelde Literair Lustrum van Oversteegen, Fens en d'Oliveira hier niet eveneens opgenomen zou moeten worden.
Omwille van de direktheid van de informatie zou het wellicht zijn aan te bevelen een aparte kategorie te maken van een aantal reeksen op het gebied van de Nederlandse letterkunde. Met name voor moderne letterkunde zijn reeksen als Ontmoetingen, literaire monografieën waarvan nu 93 deeltjes zijn verschenen, en Monografieën over Vlaamse letterkunde (35) niet zonder belang, vooral omdat ze bibliografieën geven. Dat geldt op dezelfde wijze voor de reeks Schrijvers Prentenboeken (15) van het Letterkundig Museum. De simpele vermelding van de reeks kan voldoende zijn, omdat de deeltjes zelf meestal vermelden wat er opgenomen is. Dezelfde overwegingen kunnen misschien gelden voor reeksen tekstedities zoals bijvoorbeeld de Zwolse drukken en herdrukken voor de Maatschappij der Nederlandse letterkunde.
Voorts wijs ik nog op het ontbreken van twee bibliografische naslagwerken, die naar ik meen thuishoren in de kategorie M ‘Bibliografieën van in Noord- en Zuid-Nederland verschenen werken, van ca. 1470 tot heden. Ik kan mij voorstellen dat de samenstellers hun redenen gehad zullen hebben om Baers’ Lectuurrepertorium niet op te nemen, maar voor de modern-letterkundige bevat Baers een schat aan gegevens (pseudoniemen, data, geboorteplaatsen, etc.) die op geen enkele andere wijze bijeengebracht zijn. Vooral nu er een driedelige aanvulling op verschenen is (1968-'70), is Baers als bibliografie van primaire literatuur belangrijk. Misschien zou het overweging verdienen om bij een herdruk ook J.A. van der Chijs Proeve | |
[pagina 167]
| |
eener Nederlandsch-Indische bibliographie (1659-1870) (Batavia, 1875-'80, 2dln) op te nemen.
Ik ben er vrij zeker van dat het maken van een keus tussen wat de samenstellers wel en wat ze niet opgenomen hebben, een van de moeilijkste problemen is geweest voor het maken van het boekje. Veel bibliografisch materiaal is uit de grotere bibliografische naslagwerken soms wel achterhaalbaar, maar krijgt binnen het kader van een bepaald type vraagstelling soms iets van het schieten op een vlieg met behulp van een kanon. Daarom is, lijkt mij, de verleiding groot om maar zo volledig mogelijk te zijn, omdat daardoor vaak ook het aangeven van een direkter weg mogelijk wordt. Gelukkig zijn de spelregels er om te voorkomen dat men vijf beurten zal moeten overslaan, omdat men in de doolhof terechtgekomen is.
Tot slot moet mij nog van het hart dat ik de prijs van het Ganzenbord (f. 12, -) met het oog op de potentiële afnemers en de te verwachten oplage wel erg hoog vind.
Amsterdam, december 1971 |