Dèr Mouw's mentor waar het ging om kontraktuele zaken of bezoeken aan uitgevers, is deels te verklaren uit Dèr Mouw's onbekendheid met dergelijke problemen, deels misschien ook uit diens onmacht om tot daden te komen. In juli 1918 schrijft hij hierover aan Van Eeden: ‘Ja, ik begrijp dat best, dat moeilijk tot daden kunnen komen; wel nadenken over allerlei, maar geen initiatief. Mij gaat 't net zoo’ (p. 39). En een maand later heet het: ‘ (...): Wanneer ik 'n daad moet doen, komt er altijd een soort verbijstering over me, die lijkt op duizeligheid. Wat de daad is, is vrijwel bijzaak. Als ik bijv. “naar de stad” moet (...) om, laten we zeggen, vuursteentjes te halen voor m'n benzine-aansteker, dan is er voor m'n gevoel niet zooveel verschil tusschen dit en ijsberen gaan vangen in Kamschatka; het verschil tusschen die twee aktiviteiten is klein, vergeleken met het verschil tusschen 'n daad en m'n daadloos - kontemplatief leven. Heeft nu de daad verschillende kanten (kan ik et zóó doen; en kan ik 't ook ànders doen), dan wordt de toestand bizonder pijnlijk; want er is dan aanleiding voor me, en 'n zekere recht meteen, toe te geven aan m'n neiging om te pikeren; maar pikeren mag ik niet, want ik moet iets doen; de duizeligheid tegenover et doen wordt dan gekompliceerd met et nare gevoel wèl te mogen pikeren en nièt te mogen pikeren. - Dan lijkt 't, alsof ik et geval, de inhoud van de daad, et wat zoo gewichtig vind; en dat komt er ook natuurlijk bij, maar 't is niet de hoofdzaak. (...) Ja, dat is óók zoo bizonder onaangenaam, dat ik door mijn niet-kunnen-komen-tot-'n-daad andere menschen et leven lastig maak. Jou heb ik voor allerlei werk ingespannen; nu Victor van Vriesland ook’ (p. 52-53).
Deze en soortgelijke gegevens zeggen natuurlijk wel iets over de persoon van Dèr Mouw en Van Eeden, over het kreatieve proces, het literaire en filosofische oordeel, de uitgevers, e.d.m., maar over de teksten zelf komen we in verhouding maar weinig te weten. Maar ja, briefuitgaven zijn dan ook in eerste instantie bestemd voor literatuursociologen, voor wie de relatie auteurtekst of tekst-lezers centraal staat, en voor hen die ze als hulpmiddel gebruiken bij hun psychologische-, kultuurhistorische- of biografische wijze van literatuurbeschouwing.