Spektator. Jaargang 1
(1971-1972)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 79]
| |
Rudolf Geel
| |
[pagina 80]
| |
de vraag of Willem de Reynaert nu wel of niet maakte, is het misschien wel zijn redding als auteur dat wij die Madock waaraan hij veel van zijn faam ontleent, niet kennen. Misschien was dat een enorme pretentieuze mislukking! Andersom zijn verschillende van mijn bekenden in latere jaren gestopt de avonturen van heer Bommel en Tom Poes te volgen. Zij wilden het geheim, dat plotseling ontsluierd begon te worden, intact laten.
De revival begon toen in de zestiger jaren Het Vaderland vier Tom Poesverhalen publiceerde in keurige uitgaafjes, gedrukt op krantepapier: precies zoals het hoorde. Vervolgens bracht de uitgever G. Lubberhuizen, directeur van de om een ander jeugdsentiment bij velen beroemde uitgeverij De Bezige Bij een plan ten uitvoer waarover hij, naar eigen zeggen, ‘jaren had gedacht’: hij bracht de Tom Poes-verhalen in de vorm van reuzenpockets, alsof ze zich in niets onderscheidden van het gewone literaire produkt, afgezien natuurlijk van de plaatjes. Wat die afbeeldingen betreft: die liet de uitgever op kunstige wijze versnijden en verkleinen tot een formaat dat vele brildragenden te veel werd: waar stond nou toch die geweldige Bommel met zijn superbe denkraam, en die nauwelijks waarneembare vlo daar, was dat soms Tom Poes?
Jawel, hij en niemand anders. En hij werd een kassucces, een zogenaamde ‘bomseller’, altijd voorzien van een geleerde uitleiding,
Wat was onze jeugd veranderd!
Toen Bommel als heer wat betreft zijn afbeelding eenmaal was gereduceerd tot de afmetingen van een luis, stond niets de opmars van zijn filosofie en logica meer in de weg. Zo ontsteeg Bommel zijn eeuwige rivaal, de markies de Cantecler, wiens lullige rijmpjes vanaf nu vergeten mogen worden. En toen wij Bommel, voor de prijs van f 8,50 geplastificeerd en wel in onze voorkamer konden bijzetten tussen de andere literaire groten, werden wij opnieuw verlangend ook zijn allervroegste jeugd te kennen. Wat kon de commercie anders doen dan nederig aan onze wensen gehoor geven? In 1970 verschenen in een gigantische oplage, herspeld en bijgewerkt maar bijna in het oorspronkelijke formaat uitgegeven de eerste Tom-Poes-verhalen. Velen grepen de kans aan Tom Poes en Bommel in de kinderschoenen te aanschouwen, maar dat waren er toch niet zo gigantisch velen als de exploitanten van de Bommel-winkel hadden gehoopt. Zo zullen wij nog lang moeten wachten op nieuwe experimenten in die richting. Enfin, de roem van Bommel en Tom Poes is nu zo groot geworden, dat W.F. Hermans in zijn roman Herinneringen van een engelbewaarder een van zijn personages Tom Poes laat aanroepen om een list te verzinnen, nog voordat Bommel dat ooit geroepen kan hebben. En ook de in deze roman opgevoerde commissaris Bullebas was in de meidagen van veertig nog niet bij de politieGa naar eind(2). | |
[pagina 81]
| |
Kortom, degene die zich serieus met Tom Poes wil bezighouden staat een behoorlijke hoeveelheid werk te wachten. Een aanzet tot deze studie, die zeker meer woorden in beslag gaat nemen dan Toonder zijn figuren ooit in hun leven zal laten spreken, zal ik proberen te geven in het hierna volgende waarin voor een deel de resultaten zijn verwerkt van een onderzoek dat in 1971 een aantal studenten van de Amsterdamse universiteit ondernam naar de inhoud van de eerste tweeduizend Bommel-dagstripsGa naar eind(3).
In een strip met onderteksten, een niet-ballonstrip, kunnen de figuren zich uitgebreid verbaal manifesteren. Dat dit niet altijd gebeurt, is een andere zaak. In de teksten onder strips als Eric de Noorman en Kapitein Rob wordt meestal de actie, in verleden, heden en toekomst, breed uitgemeten. In Toonderstrips als Tom Poes en Koning Hollewijn wordt vanzelfsprekend ook die actie becommentarieerd, maar daarnaast is er toch een grote plaats ingeruimd voor beschouwingen over leven en maatschappij. In Tom Poes komen die beschouwingen in hun meest uitgewerkte vorm uit de mond van Bommel of zijn ze direct afkomstig van de verteller, de alweter die het gebeuren begeleidt en die de diepste gedachten van zijn personages perfect weet te peilen. De overpeinzingen van de protagonist Bommel hebben in de loop der tijd onderdak gevonden in een idioom dat vele gebruikers van de Nederlandse taal heeft beroerd. Welke leraar in de scheikunde heeft niet op het moment dat de school door zijn inspanningen in de lucht dreigde te vliegen, gemompeld: ‘Maar verzin dan toch een list Tom Poes!’ Een beetje literair angehauchte Nederlander draagt een aantal van die specifieke Bommeluitdrukkingen in zijn ransel mee. Hierbij moet ik het volgende opmerken: Tom Poes verscheen eerst in De Telegraaf. Dat was in een tijd dat deze strip nog in de avontuurlijke kinderschoenen stond en nog niet zo'n verbijzonderd taalgebruik bezat. Daarna kwamen wij de strip tegen in kranten als De Volkskrant, De Tijd en vooral de NRC, een krant die een grote populariteit wist de bereiken bij veel academici. Omdat Tom Poes in de NRC verscheen en ook omdat je deze strip kon lezen, was het niet laag bij de gronds hem leuk te vinden. Een aantal NRC-lezers wendde zich op zijn beurt ook weer in woord en geschrift tot andere oplettende lezertjes en zo konden veel Bommel-gezegden het tot landelijke bekendheid brengen bij de Nederlandse elite. Tom Poes is en vooral wàs voor de ‘betere’ klasse wat de Fabeltjeskrant betekent voor de massa (waarin wij overigens, vooral in het begin, die betere klasse terugvonden).
Dat de met veel snob-appeal beladen uitdrukkingen van Bommel komen en niet van Tom Poes, valt eenvoudig te verklaren. Tom Poes is in de naar hem genoemde strip de handelende en logisch denkende persoon, Bommel de filosofische (in de slechtste traditie). Deze Heer, door de geheimzinnige dwerg Kwetal' ‘de reus met het geweldige denkraam’ genoemd, zorgt telkenmale voor de moralistische topics, die het zout in de verhaalpap zijn. Bommels | |
[pagina 82]
| |
beschouwingen komen voort uit zijn standbewustheid. In een wereld van ambtenaren en schurken is Bommel een Heer, een Heer van Stand, die op grond van dit feit beschikt over bijzondere karaktereigenschappen. Bommel beroept zich in tijden van rampspoed op zijn afkomst, die bij nadere beschouwing nogal duister blijkt te zijn. Wie is Bommel? Wie is zodanig belast met zijn afkomst dat hij zijn falen zelfs voor zijn gestorven vader verborgen wil houden? ‘Heer’, ‘Bommel’, ‘Een Ollie B. Bommel’: het zijn stuk voor stuk handelsmerken van een niet nader gedefinieerde waarheid, die de drager ervan plichten oplegt en onthoudingen. Bommels houding tegenover anderen is, ook op grond hiervan, paternalistisch. Tom Poes wordt met voorkeur door hem betiteld als ‘jonge vriend’, hoewel hij aan deze jonge vriend te danken heeft dat zijn bestaan, ook materieel, verzekerd blijft. Als wij dus hier verder over Bommel spreken, dan is het over Bommel bij de gratie van Tom Poes, al brengt de eigenaardige dialectiek van zijn persoon met zich mee, dat hij tegelijk aan deze poes superieur is. Bommel is een Heer bij de gratie van het geld. Zonder geld geen heer. Bommel is het kapitaal. Hoeveel er van zijn vermogen ook afgaat, hoeveel pijpen hij ook aansteekt met bankbiljetten, zijn bezit blijft zichzelve gelijk, het is één en ondeelbaar. Had Bommel in de vorige eeuw geleefd en gewerkt, Karl Marx zou hem zeker genoemd hebben, al was het maar in een voetnoot.
Het denken van Bommel, als we dit proces even zo mogen noemen, wordt gestimuleerd door actie. Deze actie wordt op gang gebracht door toeval, door nieuwsgierigheid en doordat anderen de hulp inroepen van hem en Tom Poes. Want zo gaat dat met fenomenen. Als zij eenmaal beroemd zijn, kunnen zij alleen nog maar beroemder worden en raken zij overal bij ingeschakeld.
In ieder Bommel-verhaal nu, gebeurt iets dat het persoonlijk ingrijpen van de meester vereist en dus ook van de meester zijn brein, dat optreedt in de gedaante van Tom Poes. Het dient onmiddellijk gezegd te worden dat de taken waarvoor deze twee zich gesteld zien, gigantisch zijn: te groot voor mensen. Daarbij komt dat op effectief overheidsingrijpen in de meeste gevallen niet gerekend mag worden. De overheid, het ambtenarenapparaat, is gedoemd tot slecht functioneren, hetgeen ons in de diverse verhalen maar al te dikwijls wordt getoond. Overheidsbemoeienissen, ‘staatsruiveniers’, om een beroemde term van die andere befaamde stripfiguur J. Gans aan te halen, passen slecht in een wereld waar het kwaad bestreden wordt door een heer en zijn trouwe helper. Ware Tom Poes niet zo slim en behendig, Bommel zou zich al tegen de eerste windmolen van de twintigste eeuw te pletter hebben gelopen.
Hoe zien de tegenspelers van de twee helden eruit?
De ‘vijanden’ van Tom Poes en Bommel, en ik doel hier nu op hun steeds | |
[pagina 83]
| |
terugkerende tegenspelers (van wie wij, zo gaat dat nu eenmaal, ook zeer veel zijn gaan houden), bestrijken met hun kwade praktijken enkele belangrijke gebieden van het maatschappelijke leven: Bul Super en Hiep Hieper zijn soms gewone gauwdieven, dan weer oneerlijke zakenlieden. Zij belichamen zwendel, omkoopbaarheid en geestelijke grofheid. Vooral dat laatste staat ver van professor Sickbock, maar zijn defect is, dat zijn mathematisch geoefende geest niet zozeer het heil der mensheid voor ogen heeft, als wel eigen gewin, in een aantal gevallen culminerend in het streven naar wereldheerschappij. De gevaarlijkste tegenstander van Bommel en Tom Poes is nochtans Hocus Pas, die zijn naam niet zo maar heeft gekregen. Hocus is een magiër wiens streven is de mensen onder zijn controle te krijgen door middel van toverij. Ook hij streeft persoonlijk gewin na, maar via de door hem gebruikte methoden toont hij haarscherp en cynisch de Rommeldamse zwakheden. Hocus is een verborgen verleider, een reclamejongen, een voorspiegelaar van luchtkastelen en vakanties in een bedrieglijke zon. Hij is een drughandelaar in het groot en zijn slachtoffers storten zich hijgend van opwinding in het door hem uitgedachte verderf. Hocus is verreweg de knapste figuur die Toonder heeft bedacht. De verhalen waarin hij de geheimzinnige hoofdrol vertolkt, ademen een volstrekt eigen sfeer.
De tegenspelers van Bommel proberen stuk voor stuk zelf beter te worden van hun praktijken. Bommel heeft gemakkelijk praten met zijn ‘geld speelt geen rol’. Hij heeft er, als enige, voldoende van.
Over actie spraken wij. En altijd actie zoals u en ik die nooit kunnen meemaken. Daarvoor zijn wij te weinig verstrikt in ‘het avontuur’. Al wonen wij naast een hos: het enige dat ons kan overkomen is dat wij beroofd worden of aangerand. Nooit helaas komen wij een tijddeurtje tegen dat ons naar een andere eeuw leidt. Bommel en Tom Poes leven bij de gratie van het avontuur. Waar zij komen verandert de tot dan toe bestaande situatie, gebeurt het onvoorziene.
Hoewel dit onvoorziene de beide helden voor ongekende problemen stelt, kan de leeskijker een glimlach van herkenning vaak niet ‘dan met moeite’ onderdrukken, zoals het cliché zegt, want het gaat hier juist om die herkenning. Wanneer het heelal kraakt door toedoen van Sickboek, dan kraakt het nooit zo maar, dan kraakt ook het heelal waarin wij leven. En zoals gezegd: magister Hocus Pas eveneens kent de zwakheden van onze eeuw op zijn duimpje. Bommel en Tom Poes staan met hun voeten in verschillende tijden: in een romantische eeuw, waarin het fantastische, het spookachtige kan gebeuren, en in onze eeuw, die in de visie van Toonder maar al te vaak wordt geregeerd door bureaucraten en computers. Dat laatste wordt al duidelijk in Het land van de blikken mannen, deeltje I van de tweede serie, geschreven en getekend in de veertiger jaren. | |
[pagina 84]
| |
Omdat Tom Poes en heer Bommel het er bij hun avonturen, geheel volgens de regelen der heldenstrips, goed afbrengen en het bijzondere gebeuren nivelleren tot de voorheen bestaande toestand is hersteld, zijn zij helden. Dat herstel van de oorspronkelijk bestaande toestand (die door het gebeuren nauwelijks wordt aangetast of veranderd) gebeurt dus in de loop van een avontuur. Het is bijzonder aardig dat al in de eerste verhalen een aantal uitspraken wordt gedaan over dat avontuur. Deze uitspraken werpen enig licht op de drijfveren van het held-zijn. De meeste mensen blijven het liefst in de buurt van hun huis. Maar sommigen verlaten hun geboortegrond en trekken de wereld in. Dat zijn avonturiers. Bommel en Tom Poes behoren tot deze categorie. In het allereerste verhaal, Het geheim der blauwe aarde loopt Tom Poes in een woud. De zon schijnt stralend en de vogels zingen: ‘Echt een dag voor avonturen’, dacht Tom Poes. Waarom denkt hij dat? Is er iets in de lucht dat deze dag voor avontuur bestemt? Daarentegen wandelt hij in het begin van het verhaal De tovertuin, het verhaal waarin hij Bommel voor het eerst ontmoet, in de buurt van de Drie Kromme Sparren, en die dag is er nog niets gebeurd: ‘Jammer dat het in deze buurt zo stil is. Er is hier helemaal niets te beleven en er gaat toch maar niets boven avonturen!’
Bommel, dat blijkt al meteen, is uit hetzelfde hout gesneden. ‘Brr, zei heer Bommel. De Dorre Woestijn. Dat klinkt niet gezellig! Maar het ruikt naar avonturen, en dat is de hoofdzaak’.
Het avontuur is dus niet gezellig. Natuurlijk wèl voor de leeskijkers! Je kunt het verder hier en daar ruiken, soms is het er en dan weer niet en Bommel en Tom Poes bezitten een nymfomane lust tot het beleven ervan. Nadat de ‘case’ van het verhaal De tovertuin is opgelost, verdwijnt Bommel uit het beeld om elders nieuwe avonturen te gaan beleven. Hij voelt dat. Zijn weggaan vervult Tom Poes met enige spijt: ‘Ik geloof dat ik aan hem gehecht ben geraakt, al was hij wel een beetje dom. Enfin, de hoofdzaak is dat er weer nieuwe avonturen komen’. Die zit. Domheid doet niet ter zake in de ure des gevaars. Nu is het ook weer niet zo dat de beide protagonisten alle avonturen even geslaagd vinden. Het avontuur is een sport: niet elke wedstrijd staat op hetzelfde niveau en je moet bedenken dat Bommel en Tom Poes amateurs zijn in de zin van ‘niet betaald’: hun beloning is hoogstens geestelijk, in de vorm bijvoorbeeld van een toespraak door de burgemeester. Veel van de verhalen eindigen met een maaltijd. ‘Er gaat toch maar niets boven een goed maal na een avontuur Tom Poes’, merkt Bommel op na De laatste markies van Carabas ontmaskerd te hebben. Maaltijd na afloop en avontuur liggen in elkaars verlengde: het avontuur is de zeer uitgebreide hors d'oeuvre, soms is het een avontuur van een uitstekend jaar, voor gourmets, een andere keer is het eenvoudiger, maar altijd smakelijk opgediend, dat wel. Ook de omstandigheden waaronder het | |
[pagina 85]
| |
avontuur zich afspeelt, zijn van belang. In De meesterschilder vernemen wij van Bommel dat het echt weer is om avonturen te beleven, terwijl wij in Het monster van Loch-Ness van dezelfde Bommel te horen krijgen dat ruwe avonturen hem niet liggen. Bommel is een kenner. Je hebt gewone avonturen, avontuurlijke avonturen en avonturen ‘waarin Mannen Mannen kunnen zijn’. Soms liggen de avonturen te wachten in het landschap. Van de zo slimme Tom Poes mogen wij een keer vernemen dat hij ‘er weinig avontuur’ aan vindt om een aanvaring te krijgen en te verdrinken (Het eiland van Grom, Gram en Grom) en er zijn ook deftige avonturen, avonturen voor een heer van stand.
Wat is het avontuur? Het is de reeks gebeurtenissen tussen begin en oplossing van de ‘zaak’ die uit de wereld moet worden geholpen, zodat de avontuur-belevers kunnen zeggen dat het een avontuur was. Misschien heeft Wammes Waggel wel gelijk als hij zegt: ‘Avonturen kan je niet zien, hoe kan je ze dan zoeken.’ Avonturen worden uiteindelijk gevonden, al gaat aan dat vinden geregeld enige overmatige bemoeizucht vooraf. ‘Waarom is het zo grappig om avonturen op te zoeken?’ vraagt Wammes Waggel in een minder lucide bui. Waarom? Omdat het grappig is voor de kijklezer, die iedere dag zijn krant openslaat om dat avontuur tegen te komen. Het is typerend dat Tom Poes (in De bergmensen) de hoop uitspreekt om weer eens een avontuur mee te kunnen maken, opdat hij zijn hersens kan gebruiken en een beetje beweging kan nemen. Tom Poes op een sportschool en als student van de Volksuniversiteit is minder interessant. Zijn kans op hersen- en andere gymnastiek ligt in het avontuur. Het is daarom begrijpelijk dat hij er zo zijn gedachten over heeft en er vele gradaties in kan onderscheiden, net zoals een eskimo vele woorden bezit voor door hem onderkende verschillende soorten sneeuw.
‘Kranten lezen deed hij (Tom Poes) niet, omdat hij nooit meer lust had om avonturen te beleven, wanneer hij een blad had gelezen. En omdat avonturen beleven nu eenmaal zijn vak was, liet hij het na.’
Wie sprak hier over amateurs? Het vak heeft wel zijn grenzen: ‘Dit soort avonturen moet niet bloedig worden!’ merkt Hiep Hieper op. ‘Dat is niets voor kinderen. Wij zijn geen Amerikanen, waar of niet Super?’
Zo kent ook in Tom Poes het avontuur zijn grens waar de werkelijkheid nog maar pas begint.
Het wordt de oplettende Bommel en Tom Poes in de vroege verhalen meestal niet al te moeilijk gemaakt hun tegenstrevers in te delen. Ze hoeven alleen maar goed op de naam te letten, die vaak al veel meedeelt over wat hen | |
[pagina 86]
| |
van de betreffende persoon te wachten staat: Pikkin (een slechte dwerg); Evert Eenoog (een rovend varken); Jonker Leeghoom Hooft; Gijsbert Gok (een beroepsspeler); Leendert Leepoog; Lyn Oh Li (een Chinese gladakker), enzovoort. Vergelijk deze namen uit de vroege verhalen eens met meer recente als Ieme legel en Oene Horletoet. We moeten wat die namen betreft overigens wel vermelden dat het voornamelijk de kijklezer gemakkelijk wordt gemaakt het erachter schuil gaande karakter te herkennen. De betreffende schurken stellen zich in de regel niet aan de beide protagonisten voor. Deden ze dat wel, het zou geen verschil opleveren. Zij zijn in het leven geroepen om de bestaande toestand op z'n kop te zetten. Bommel en Tom Poes moeten eerst in hun netten verstrikt raken (of dreigen te raken) om als uiteindelijke overwinnaars gehuldigd te kunnen worden. Hoeveel keer in de loop der tijden worden beide helden niet dupe van de beide ongure zakenlieden Super en Hieper? In de werkelijkheid kijk je wel uit als een oplichter voor de tweede keer bij je aanklopt, en anders wel bij de derde.
Al aan de namen kunnen we zien hoezeer de Bommel-strip van vandaag verschilt van de vroegere. De eerste verhalen waren voor kinderen bedoeld. Langzamerhand zijn Bommel en Tom Poes in een meer volwassen wereld terechtgekomen, waar toespelingen op buiten de strip bestaande toestanden belangrijker worden dan het avontuur zelf. We weten trouwens toch wel dat de helden zullen winnen. Het avontuur is alleen nog een verpakking.
In de vroege verhalen komen wij prachtige landschappen tegen, de hele spookachtige ambiance die in latere verhalen zo vervolmaakt is. De verhalen zijn daar nog rudimentair en eenvoudig van structuur. Ik herinner mij uit mijn jeugd de geweldige, geheimzinnige bekoring die uit die vroege verhalen tot mij kwam. Dat landschap, die spaarzame kleuren van Het eiland van Grim, Gram en Grom! Welke mechanismen liggen ten grondslag aan die plotselinge herkenning van een nooit eerder gehoorde song, van een landschap waarachter de zon wegzinkt, van een regel uit een gedicht, van de constatering van de bedroefde Krazy Kat dat de bladeren weer vallen? Al deze ontroeringen die het patroon vormen van onze emoties. Ik wil hierbij aansluitend nog iets zeggen over de held. Wat betekent hij? Hij is niet zo maar een kampioen in zijn soort. Een kampioen bereikt zijn top door aanleg en vlijtige training. Hij kan hoogstens uitgefloten worden of getransfereerd naar een mindere club. Hoe anders is dat bij de held. De held zet zijn leven op het spel, van zijn houding kan het voortbestaan van onze wereld afhangen. Dat is een primitieve gedachtengang. De held is dan ook primitief. Tom Poes kwam mij voor als een gigantische redder in de nood toen ik zo'n acht, negen jaar oud was. Dat is nu voorbij. Met het groeien naar de volwassenheid (zowel van hem als van mij) neemt Bommel de plaats in als eerste vedette. Bommel is geen held. Iemand die ooit ‘Brobbels’ genoemd is, kan niet een held zijn. Bommels werkelijke denkraam doemt hem tot | |
[pagina 87]
| |
falen en juist daarom zullen velen van die dikke opschepper zijn gaan houden. De vraag waarvoor wij ons nu nog gesteld zien, is deze: als Tom Poes een held is en de held is een primitief wezen omdat hem de twijfel aan zichzelf ontzegd is, is Tom Poes dan eveneens primitief. Jawel. Hij mist ieder gevoel.
Tom Poes is superslim. Laten we daarvan uitgaan. Maar hij is eigenlijk té slim. Hij is niet alleen voortdurend vol wantrouwen, hij overschrijdt de grenzen die aan wantrouwen gesteld kunnen worden in een samenleving. De wereld van Tom Poes is eigenlijk onleefbaar: het enige dat hem kan redden is....het avontuur. Altijd denken, complotten doorzien, verbanden leggen waar gewone stervelingen die nooit zouden zoeken. In het geval van Tom Poes is dit volkomen dwangmatig en hij woont dan ook nog steeds alleen. De Rommeldamse samenleving met zijn vele Achillespezen heeft alleen Tom Poes als heelmeester. En omdat het hem aan materiële macht ontbreekt, moet hij zich behelpen met de geest, de list. ‘Je moet listen bedenken, want tegen list kan geen reus op’, vertrouwt hij Bommel toe. Bommel informeert hoe je een list moet verzinnen. Dat is hetzelfde als aan een schrijver vragen hoe je een boek moet schrijven. Het geheim van de list blijft ons dan ook verborgen. De listige creativiteit van Tom Poes zal ons nog vele malen voor raadsels stellen. Van enige opluchting na alweer een geslaagde coup is in ons geval geen sprake meer. Wij weten allang dat je met list de wereld alleen nog maar in je macht kunt krijgen als je materieel in staat bent die macht te handhaven. Voor het redden van diezelfde wereld schiet list al helemaal te kort. Dat is de tragiek van Tom Poes: hij is maar een stripfiguur, een witte pleister op de onmacht van Bommel die wij, met de ijverig in retorten starende Sickbock op de achtergrond, steeds weer opnieuw glimlachend en vertederd zullen herkennen als de onze.Ga naar eind(4) |
|