Tweede Deel van Sparens Vreugden-Bron(1646)–Anoniem Sparens Vreughden-Bron– AuteursrechtvrijVytstortende Soo Nieuwe als Singens-waerdighe Deuntjens Vorige Volgende Treuren en klaghen zijn al mijn gezangen, Stemme: Nu zich ondanckbaer toont mijn Harderinne. TReuren en klaghen zijn al mijn gezanghen, Die ick nu daghelijckx gae storten yut: 't Hooft vol gepeynsen, met natte wangen, Yemant mocht vragen wat dat het beduydt, Dat ick soo droevigh en fantastijck zy, En wat het lijden is dat ick nu ly: Zoo moet ick segghen, het is om een Meyt, Seer vol van trots en nortse stuersigheydt. 2 Indien ghy Schoone dit niet en wilt lijden, Zoo steldt u Liefjen wat vriendelijck an, Dan so sal hem gaen mijn jonck Hart verblijden, En wil u roemen al waer dat ick kan, Iae sal u dienen, mijn Lief, so getrouw, [pagina 204] [p. 204] Alsser oyt dede een Man aen zijn Vrouw, En 't sal my wesen oock nimmer te veel, Zoo ghy, mijn Schoonste, wilt worden mijn deel. 3 Kan ick Goddinne u sinnen niet winnen, Noch 't hart bewegen tot wederom Min, Zo vrees ick dat het sal kosten mijn zinnen, Want ghy staet also seer in mijnen sin, Dat, of ghy u schoon toont wreedt ende fel, Mijn Liefde daerom niet minderen sel, Maer sal u lieven tot spijt die 't benijdt, En minnen en dienen tot aldertijdt. 4 Princesse gedenckt eens in u Herte, Of ick in't minste wel hebbe verdient Alle de pijn en de groote smerte, Die ghy my al door wreedheydt verlient: Ick weet dat ghy 't selver bekennen sult, Dat ick in't minste oock hebbe geen schult, En hier door toonen u gunst en ghenae, En sult my gheven een troostelijck Iae. 't Beeste vel// kleedt wel. Vorige Volgende