Tweede Deel van Sparens Vreugden-Bron
(1646)–Anoniem Sparens Vreughden-Bron– AuteursrechtvrijVytstortende Soo Nieuwe als Singens-waerdighe Deuntjens
[pagina 196]
| |
Stemme: Dat ick een Honich-Byetje waer.
Rosemont.
2 Sou ick soo haest mijn gantsche sin
Begheven tot u listigh bleyen?
En niet wat verbeyen
Eer ick dit begin:
Voorwaer dees saeck dient wel bedacht,
't Is beter voor mijn wat te langh ghewacht,
Als dat het nae berouwt,
Wanneer men is getrouwt.
Coridon.
3 Rechte Liefd' en is gheen schijn,
Daer werdt niet ghevonden
't Gheen vermenght is met fenijn,
(Let op dese gronden)
Al mijn hart sal altoos zijn
Aen u reyn verbonden.
Rosem:
4 Wel Coridon, van mijne tijdt
Ghy doet wel soete woorden hooren,
Die mijn Ziel bekooren,
| |
[pagina 197]
| |
En de gheest verblijdt:
Maer of 'er nu hier in yet was,
Dat haest verandert als het groenen gras,
Wat gingh my Maghet an,
Met soo een lichte Man.
Corid:
5 Al wat oyt de trouwheydt gaf
Heb ick u bewesen:
d'Aerde werdt my tot een Graf
Kan ick niet ghenesen:
Weest u dienaer niet te straf,
Schoonste uytghelesen.
Rosem:
6 Komt hier, mijn trouwe Coridon,
En laet dees treurigheydt nu varen:
Ick wil met u paren,
Hoogh-verheven Zon.
Mijn Trouw door Trouw verwonnen leydt,
Dies sal ick met u in der eeuwigheydt
Gaen leven als u vrouw,
Tot vreughde van de Trouw.
Geduerigheyt verwint. Vredigh. |
|