't Eerste Deel, van Sparens Vreughden-Bron(1643)–Anoniem Sparens Vreughden-Bron– AuteursrechtvrijUytstortende Ueel Nieuwe als Singens waerdighe Deuntjens Vorige Volgende [pagina 222] [p. 222] [Godesje van mijn brandent hert] Stemme: Sacht Silvia seght my hoe, &c. GOdesje van mijn brandent hert, Loopt niet soo vert, Ey stae wat stil en hoor u lof Van d’ Echo bootse, op d’ helle rootse, Met gulde stof. 2 V schoonheyt Lief Cornelia, Verdooft byna Het gheestigh flickeren van de Son: Maer niet de smerte, die in mijn herte Hierdoor begon. 3 V deucht, u zedelijck ghelaet, V reyn ghewaet, V fiere gangh, u geestigheydt, V brave reden, bestrickt mijn leden Tot dienstbaerheydt. [pagina 223] [p. 223] 4 Ist wonder Goden dat ick min, Soo een Godin, Die Phoebi uyt sijn heten throon, Met bleecke stralen, sou neer doen dalen, Tot by mijn schoon. 5 En suymen daer sijn daeghse taeck, Met soet vermaeck, In minnepraetjes en ghevry, Eer hy sijn wagen bestondt te jaghen, Aen d’ander zy. 6 Dat selfs de dagen met malkaer Vereenden haer, En joeghen Morpheus uyt sijn kringh, Tot in het doncker, by d’ oude roncker, In sluymeringh. Als een Helt. Vorige Volgende