't Eerste Deel, van Sparens Vreughden-Bron(1643)–Anoniem Sparens Vreughden-Bron– AuteursrechtvrijUytstortende Ueel Nieuwe als Singens waerdighe Deuntjens Vorige Volgende [pagina 217] [p. 217] [Hoop en wanhoop my nu bestrijden] Stemme: Alst begint. HOop en wanhoop my nu bestrijden, Droefheyt en spijt beklemmen mijn hert, Mijn ziel, mijn gheest en lichaem lijden Een onuytspreeckelicke smert, Ick voer een Oorlogh in mijn ghemoet, Helaes! om u verteer ick vleesch en bloet, Mijn waerdste Lief gedenckt den eedt, Die ghy u aldertrousten Dienaer deedt. 2 Neen Nimph ick kan dat niet ghelooven, Dat u sin souw van mijn zijn ghekeert, Naer Rechten, niemant my u kan rooven, Die anders seyt u qualijcken leert: Laet niet verlocken u het snoode gelt, Daer op u Vrienden schijnen soo ghestelt, Ick wijck in deught eer kunst gheslacht, [pagina 218] [p. 218] Met hem die by u schijnt wel meer gheacht. 3 Ick min u op de echte banden, Op u belofte vast toeghestaen, En op het gheven van uwe panden, En op den eedt aen my ghedaen, O adem van mijn ziel, vonck van mijn brandt! O voetsel van mijn gheest en mijn verstant! Ick bidt hebt derenis met my, En maeckt van trouwloosheyt u ziele vry. 4 Ach schoone boven alle schoone, Mijn troost, mijn heyl, en eenighe lust, Mijn hoop, mijn vreught en hooghste troone, Al mijn vermaeck en diepste rust, Geeft geen gheloof die u quaet van my seyt, Siet dat u niemant listigh en verleyt, Mijn hert dat schrickt, dat beeft en trilt: Wanneer ick hoor dat ghy een ander wilt. 5 Denckt dat ick hier legh voor u voeten, En ick sweer by de grootste Goon, Dat ick ‘t noyt qualijck en sal begroeten, [pagina 219] [p. 219] De spijt, de trots, d’ onneer, de hoon Die my van uwe zy is aenghedaen: Want siet ick houw’ wy werden bey verraen, Het is een booswicht in sijn huyt, Die dus door liefde scheyt Bruydegom en Bruyt. 6 Vaert wel, vaert wel, adieu mijn eygen, Krijgen ghy meught gheluckigher Man: Maer den Hemel gaet altijdts dreyghen, Al die een ander doet oneerlijck an, Beter als ick gun ick u met mijn hert, Hoewel dees wensche mijne ziele smert, V Vrienden hoop ick metter tijdt, Van my noch hooren sullen dit verwijt. L. Hoven. Vorige Volgende