't Eerste Deel, van Sparens Vreughden-Bron(1643)–Anoniem Sparens Vreughden-Bron– AuteursrechtvrijUytstortende Ueel Nieuwe als Singens waerdighe Deuntjens Vorige Volgende [pagina 123] [p. 123] [’T schijnt dat mijn zieltje sijn adem wil geven] Stemme: Nu sich ondanckbaer toont mijn, &c. ’T Schijnt dat mijn zieltje sijn adem wil geven, Door ‘t genieten van bittere smaet: Want hoe ick sucht of klaegh al mijn leven, En soeck te krijgen een vrolijck gelaet, Van mijn Nimphje door veel soetigheydt, Soo set’s een Trony als yemandt die schreydt: Wie kan dus leven in vreughden op aerdt, Door dese wreetheyt die geen Liefde baert? 2 Geef ick een lonckjen om daer voor te krijgen, ‘tGeene mocht strecken tot lieflick vermaeck: Sy sluyt haer oogen en doet niet als swijgen, Kijven en gnorren, als ickse genaeck, Om eens te kussen, de Lipjes en Mondt, Met vinnigh krabben, betaelt sy terstont, [pagina 124] [p. 124] ‘T is best gescheyden van dit gortigh dier, Als altijdt hertseer in plaets van playsier. 3 Ick laet dan varen dit sottelick minnen, Dat wel voor desen het hooft heeft verwart, En sal ‘t slechts onder mijn kousebant binnen, Soo slaet de swarigheyt niet eens aen ‘t hart, Is sy wat spijtigh ick goyt inde wint, En houdt voor rasen watse meer begint: Dit is dan reys-gelt voor ‘t lebbighe vleys, Een kap met bellen ‘t fatsoen nae den eys. Om te proncken. Vorige Volgende