't Eerste Deel, van Sparens Vreughden-Bron(1643)–Anoniem Sparens Vreughden-Bron– AuteursrechtvrijUytstortende Ueel Nieuwe als Singens waerdighe Deuntjens Vorige Volgende [pagina 112] [p. 112] Melindes schoonheydt, Stemme: Alst begint. HOewel de son vry helder schijnt, Nochtans sy voor mijn son verdwijnt: Dat is Melind, wiens heldre klaerheyt, Verlicht het duyster in haer naerheyt. 2 O schoone maeght uytmuntent beelt! Die door u glans de herten streelt, Indien dat Paris u aenschouwde, Ick weet sijn vonnis hem beroude, 3 V wesen is van sulcken kracht, [pagina 113] [p. 113] En zijt daer in ghelijck van macht, Apol, die door sijn gulde straelen ‘t Ghebloemte opent, daerse daelen. 4 Wanneerje uwe lonckjes velt, Gheen borst soo ruw, of lijdt ghewelt, En moet hem als verwonnen gheven, Indien hy wil in ruste leven. 5 Mijn breyn ontbreynt, wanneer ick wil, (Mijn pen die staet oock telkens stil,) V schoonheyt naer de kunst afmalen, Waer in Apelles sou verdwalen. 6 Indien hy soo stouthertich waer, Dat hy u beelt dorst trecken naer, Sijn Venus souwer niet by lijcken: Maer voor u schijnsel moeten wijcken. Een de Eer. Vorige Volgende