't Eerste Deel, van Sparens Vreughden-Bron(1643)–Anoniem Sparens Vreughden-Bron– AuteursrechtvrijUytstortende Ueel Nieuwe als Singens waerdighe Deuntjens Vorige Volgende [pagina 98] [p. 98] [Proncksteresse] Stemme: Balette bronckhorst. PRoncksteresse, Goddinne die mijn ziel in vaste boeyens hout, Mijn Vooghdesse, Ghedenckt u niet hoe vaeck dat wy het groenen wout, (Vroegh en laet) Vereerden met ons praet, Daer wy met lusten, (Wanneer wy rusten,) Soo dickmaels blusten, In spijt der bitse nijdt, De vreughd, de vreughd, de vreughd van onse tijdt. [pagina 99] [p. 99] 2 Groene boomen, Ghetuyghers van mijn min, en onse soetigheyt, Klaere stroomen, Die vaeck den Echo tot mijn klachten heeft bereydt, Als ick gaen Quam, op u natte paen, Daer ick de winden, En dichte linden Bequaem kon vinden, Om uytten mijn verdriet, Verdriet, verdriet ‘t geen my van u geschiet. 3 O Godinne! Is ‘t u vergeeten lief al ons vryigheydt? Soete minne, Die selfs den hemel ons scheen t’ hebben toebereydt, Segh Goddin, Wat voor een bitse spin Heeft u (met looghen,) En my bedrooghen? Dies ick den hooghen [pagina 100] [p. 100] Besiender van het Al, Mijn saeck, mijn saeck, mijn saeck bevelen sal. 4 Clarimena (Ghy die mijn baden doet in Lethas domme plas,) ‘k Oogh u vee na, Die sich al truerende gaen weyden in het gras: Om ‘t verdriet ‘t Gheen my van u geschiet, O! Harderinne Die my doet minne, Met ziel en sinne, Ick bid’ weest niet so straf, Of voert, of voert, of voert mijn ziel in ‘t graf. P. van Goor. Lust baert wijsheyt. Vorige Volgende