't Eerste Deel, van Sparens Vreughden-Bron(1643)–Anoniem Sparens Vreughden-Bron– AuteursrechtvrijUytstortende Ueel Nieuwe als Singens waerdighe Deuntjens Vorige Volgende [pagina 60] [p. 60] [O soet en aengename beeldt] Stemme: Forida so het wesen mach. O Soet en aengename beeldt: Waer op Naturaes gonste spelt, En soeckt op ‘t schoonste te toonen, Haer konst, die sy aen u vereert, V schoone schoonheyt leert Dat ghy zijt waert te kroonen. 2 Vermits men niet kan sien een treck, Die dit, of dat heeft van gebreck: Maer ‘t pronckt u boven maten. V Voor-hooft hoogh, en balnck geciert, En ooghjens gemaniert, Moet git u bruynheyt laten. 3 V hayrtjes dradigh als het gout, [pagina 61] [p. 61] Het geen, gheen Minnaers oogh vertrouwt, Op ‘t naeuste te door-kijcken, Die uwe schoonheyt maer belonckt, Die voelt sich stracks ontfonckt, Voor wie sult ghy dan wijcken? 4 V Montjen niet te kleen, noch te groot: Maer wel besneen, u kaeckjens root, (O schoonheyt noyt vol-presen) V hals veel witter als een Swaen, En krop zo net gedaan, Hoe moet het ander wesen? 5 V Borsjens blancker als Yvoor, Gemenght met blaeuwe aders door, Waer op twee Kars-jens wassen, Ick sweer dat ghy o Dwingh-Goddin, De moeder van de Min, In Schoonheyt komt verrassen. P. V. Goor. Vorige Volgende