't Eerste Deel, van Sparens Vreughden-Bron(1643)–Anoniem Sparens Vreughden-Bron– AuteursrechtvrijUytstortende Ueel Nieuwe als Singens waerdighe Deuntjens Vorige Volgende [Een die hem wil onderwinden] Stemme: Poliphemus, &c. EEn die hem wil onderwinden, Yets te vinden, Daer sijn geest vermaeck in vint, Soo hem ‘t Herte treckt tot jagen, Moet verdragen, Regen, vlaghen, storm en wint. 2 Wilder yemandt vreemde steden, Gaen betreden, Verr-gelegen van sijn Landt, Die stelt het gemack ter zijden, [pagina 44] [p. 44] En moet lijden, Ongemack aen elcken kant. 3 Vindt yemandt vermaeck in desen, Om te wesen Op der hoogen Bergen kruyn, Die en moet de moeyt niet schromen, Om te komen, Op den hoogh bezanden Duyn 4 Stelt hem yemandt om te Vryen, Die moet lijen, Nijders tongh en Schimpers mondt, Die moet duldigh leeren dragen, Sulcke slagen, Dat hem ‘t innich herte wondt. 5 Die Nephtuni Rijck bevaeren, Quelt de baren, Door de Winden om-geroert, Die haer drijft dan gints en weder, Op en neder, Worden hier en daer vervoert. [pagina 45] [p. 45] 6 Maer die op de Minne stroomen, Eenmael komen, Krijgen al veel meer onweer, Haet en nijdt en achter-klappers, Vuyle snappers, Gelt Beminders, en noch meer. 7 Dese als des Duvels Knechten, Steets bevechten, ‘t Minnaers-schip aen elcken kant, Willen hem te rugh doen blijven, Of doen drijven, Op een Klip oft harden strant. 8 Bruydegom ghy hebt door-varen, Dese baren, Een behouden Haven in, Hier is ‘t eynd van u verlangen, Wilt ontfangen, ’t Loon van u getrouwe Min. Konst baert gonst. Vorige Volgende