't Eerste Deel, van Sparens Vreughden-Bron(1643)–Anoniem Sparens Vreughden-Bron– AuteursrechtvrijUytstortende Ueel Nieuwe als Singens waerdighe Deuntjens Vorige Volgende [pagina 41] [p. 41] [Gelukigh schijnt de Nacht] Stemme: Om een die ik bemin. Geluckigh schijnt de Nacht, Voor mijn te weesen, Niet anders dan de wacht, Heb ick te vreesen. De tijdt soo t’schijnt, Is tot mijn Min genegen, De deuren Vensters dicht, De Luch gantsch sonder licht, Ick wacht de Minnaers plicht, Vry-postigh plegen. 2 Indien ick oyt faveur, Van u mocht hopen, Soo bidd’ ick doet u Deur, [pagina 42] [p. 42] Voor mijn eens open, Dat ick ten minsten, Lief u eens mach spreken, Of kan dat niet geschien, Soo bid ick op mijn knien, Dat ick u eens mach sien, Of ‘t hert moet breken. 3 Hoe ‘t vriest, hoe ‘tbuyt of weert, Wat mijn bejegent, Geen Killigh, kou mijn deert, Hoe ‘t waeyt of regent, Geen wint of water, Sal mijn brandt verkoelen, Geen schrick of spokery, Verhindert mijn gevry, De meeste pijn doet ghy, Mijn lief gevoelen. 4 De droeve nacht verdwijnt, Ik sie de stralen, Ik sal bedroeft soo ‘t schijnt. [pagina 43] [p. 43] Weer moeten dwalen, Helaes ick ben tot slaverny ghebooren, Geen meerder leer noch rouw, Als die sijn waerde Vrouw, Weer soeckt op eer en trouw, En mint verloren. I. I. van Asten. Vorige Volgende