Sommighe leerachtighe geestelijcke liedekens
(1609)–Anoniem Sommighe leerachtighe geestelijcke liedekens– Auteursrechtvrij
[pagina 638]
| |
Op de wijse Schoon lief licht ghy in wake.Singt met aendacht.
Ga naar margenoota T'Geloof is een seker betrouwen,
Van dingen die men hoopt gewis,
En diemen niet en can aenschouwen,
Daer door hadden getuyghenis,
Die ouden door t'geloove fris,
So mercken wy expeerdich,
Dat die werelt gheschapen is,
Ga naar margenootb Door dat woort Gods eerweerdich,
Ia watmen siet, uyt niet is veerdich.
2Ga naar margenootc Door tgeloof Abel God dede,
Ga naar margenoot+ Grooter offer, dan Cain vry,
Ga naar margenoot+ Daer hy getuychnis oock mede,
Vercreech, dat hy rechtveerdich zy,
Doen God van sijner gave bly,
Getuychnis heeft gegeven,
Also dat door dat selve hy
Spreeckt, als noch zijnd int leven,
Al is hy door ghebleven.
3 Door t'geloof Enoch den vroomen
Ga naar margenoot+ Om dat hy niet en soude sien,
Ga naar margenootd Den doot so wert hy wech genomen,
Men vant hem oock niet meer, mitsdien,
Dat hem dat Goddelijck ingien,
Wechnam sonder vertraghen,
Want hy had al voor dit geschien,
Ga naar margenoot+ Ghetuyghenis na t'ghewaghen.
Ga naar margenoot+ Dat God ane hem had een behaghen.
4 Maer niemant en mach den Heere,
| |
[pagina 639]
| |
Sonder geloove dat hy doet,Ga naar margenootc
Behagen ten ghenen keere,
Want wie tot God wil comen vroet,
Dat God is God gelooven moet,
En dat hy seer weldadich,
Sal wesen een vergelde goet,
Over sulcke ghenadich,
Die hem soecken ghestadich.Ga naar margenootf
5 Noe door tgeloof heeft God almachtich,Ga naar margenoot+
Geeert, en druck hy maken ginck,Ga naar margenoot+
Tot salicheyt sijns huys eendrachtich,
Doen hy t'Goddlijck bevel ontfinck,
Van dat noch was onsichtbaer dinck,
End heeft de werelt by desen,
Verdoemt, end erfde sonderlinck
De gherechticheyt gepresen.
Die uyt gheloove comt gheresen.
6 Door t'geloof Abraham onderdane
Ga naar margenootg Wert doen hy was gheroepen claer,
Om (uyt in een lant te gane)
Dat hy soude beerven, maerGa naar margenoot+
Hy ginck uyt niet wetende waer,
Door t'geloove goederhande,
Was hy een vreemdelinck aldaer,
In den beloofden lande,
In een vreemt lant als de vailliande.
6 Hy woond in hutten slecht van sloften,
Met Isaac end Iacob ontrent,
Die oock waren deser beloften:
Mede erfghenamen bekent,Ga naar margenooth
| |
[pagina 640]
| |
Want hy verwachte pacient.
Op een stadt goet bequame,
De welcke heeft een fundament,
Welcx timmerman eersame,
En schepper God selfs is met name.
8 Door t'gheloove heeft gecregen,
Ga naar margenooti Sara vruchtbaerheyt ende cracht,
Ga naar margenoot+ So dat sy baerden boven t'pleghen,
Boven den tijt en buyten dracht,
Want sy heeft hem ghetrou gheacht,
Den beloovers tharen beclijve,
Daerom so zijnder voortgebracht,
Vele uyt desen wijve,
Van een verstorven lijve.
9 Vele zijnder voortgecommen,
Ga naar margenootk Als sterren aen den Hemel claer:
Ga naar margenoot+ Ende als het lant oock niet om sommen,
Ga naar margenoot+ Aen den oever der zee, allgaer,
Storven dees int geloove, maer
Ga naar margenootl En mochten niet genieten,
Die belofte maer saghen haer
Van verre sonder verdrieten,
Sy haer daer op getroosten lieten.
10 Op aerden gasten ende vremden,
Ga naar margenootm Beleden sy te wesen want
Met sulcx te seggen sijn bestemden
Ga naar margenoot+ Oock te soecken een vaderlant,
Maer hadde gheweest haeren verstant
Op daer zy uyt zijn ghetoghen,
Ga naar margenootn Sy hadden wel tijt abundant,
| |
[pagina 641]
| |
End hadden onghelooghen
Wel wederkeeren moghen,
11Ga naar margenooto Maer een beter sy begheerden,
Te weten, s'Hemels Majesteyt,
Ga naar margenootp Daerom en schaemt met den weerden,
God, haren God te zijn gheseytGa naar margenoot+
Want hy heeft haer een stadt bereyt,Ga naar margenoot+
Ga naar margenootq Abraham door t'gheloof vercooren,
Gheproeft zijn in verduldicheyt,Ga naar margenoot+
Offerde sijn eengheboorenGa naar margenoot+
Sone, al sonder teghenspooren,Ga naar margenootr
12 Hy gaf daer sijnen Soon uytghelesen,Ga naar margenoot+
Waer dat hem belooft was bloot,Ga naar margenoot+
Dat hem dat saer ghenaemt sou wesen,Ga naar margenoot+
In desen Soon Isaac minioot,
Ga naar margenoots Hy dachte, God can van der doot
Wel wederom doen leven,
Dus wert hy tot een voorbeelt groot,
Hem wederom ghegheven,
Van God den Heere verheven,
13Ga naar margenoott Isaac door t'gheloove heeft gheseghent
Iacob end Esau al van
Dat namaels soude zijn beleghen,
Iacob doen hy sterven began,
Ga naar margenootv So heeft door t'gheloove den man
Gheseght voorspoedich,Ga naar margenoot+
Twee sonen die Ioseph ghewan,
En neychde hem ootmoedich,Ga naar margenoot+
Voor de spitse sijns Scepters roedich.Ga naar margenoot+
14Ga naar margenootx Ioseph door t'gheloove
| |
[pagina 642]
| |
Vanden uytganck van Israel,
Doen hy sterf ende hy stelde,
Van sijn ghebeente een bevel,
Ga naar margenooty Door t'gheloove wert Moses wel,
Ga naar margenoot+ Drie maenden lanck versteken,
Ga naar margenoot+ Van sijn ouderen als rebel,
Ga naar margenoot+ Des Conincks boose treken,
Om dat een schoon kint was ghebleken.
15 Moses door t'gheloove niet en wilde
Ga naar margenootz Den Soon van Pharaoos dochter zijn,
Doen hy groot wert maer vercoos milde,
Ga naar margenoota Met Gods volck onghemack end pijn,
Dan wellust der sonden fenijn,
Tijdelijck te volcomen,
Ga naar margenootb Want de versmaetheyt Christi fijn,
Hieldt hy voor beter sommen,
Dan al d'Egyptische rijckdommen.
16 Want op den loon sach hy alvooren,
Ga naar margenootc Door t'gheloof hy Egypten liet,
Niet vreesende voor s'Conincks tooren,
Want hy hieldt hem aen dien by niet
Ga naar margenoot+ En sach, al saghe hy hem, siet,
Ga naar margenootd Door t'gheloof is t'behoorde,
Hieldt hy Paesschen en bloet vergiet,
Dat haer niet en verstoorde,
Die d'eerste gheboorten al vermoordt.
17 Door t'gheloove waren sy gaende,
Ga naar margenoot+ Door de roo zee vry onghequelt,
Ga naar margenoote T'welck de Egyptenaren oock bestaende,
Ga naar margenoot+ Verdroncken door s'gheloofs ghewelt,
| |
[pagina 643]
| |
Ga naar margenootf Zijn de mueren nederghevelt,
Van Iericho der steden,Ga naar margenoot+
Doen sy seven daghen ghetelt,
Daer den ommeganck deden,
Ga naar margenootg Al na des Heeren reden.
18Ga naar margenooth Raab de ghemeyne vrouwe,
Wert door t'gheloove sonderlinck,
Behouden om dat sy ghetrouwe,
De bespieders so wel ontfinck,
Also dat sy niet en verginck
Met d'ongheloovighe bende,Ga naar margenoot+
Ga naar margenooti Maer soud' ick segghen alle dinck
Van veel ander bekende,
Den tijt viel my te vort int ende.
19 Den tijt die soude my wel falen,
Ga naar margenootk Soud ick vanGa naar margenootl Gideon vyalliant,
Ga naar margenootm Barak, enGa naar margenootn Sampson verhalen,
Ga naar margenooto Iephrash,Ga naar margenootp David triumphant,
OockGa naar margenootq Samuel met goet verstant,
De Propheten bysonder,
Ga naar margenootr die menich Coninckrijck en lant,
door t'gheloof brachten t'onder,
Gherechticheyt wrochten en wonder.Ga naar margenoot+
20 Sy creghen de beloftenissen,
Ga naar margenoots Slooten der Leeuwen muylen vry,
Ga naar margenoott De cracht des vyers deden sy missen
Ga naar margenootv des sweert scherpheyt ontvlooden zy,
Ga naar margenootx Zijn crachtich gheworden daer by,
Wt swackheyt cleen te achten,
Ga naar margenooty sterck in den strijt, vrymoedich bly
| |
[pagina 644]
| |
Werden sy, ende brachten,
T'onder de vreemde Heyrcrachten.Ga naar margenoot+
21Ga naar margenoota Die vrouwen vercreghen haer dooden
Van der verrijsenisse reen,
Maer die ander zijn in nooden,
Ga naar margenootb Verslaghen in stucken verscheen,
Ga naar margenootc Ende en sy hebben oock gheen,
Ga naar margenoot+ Verlossinghe aenghenomen,
Ga naar margenoot+ Op dat denlieden soude een
Verrijsenis toecomen,
Beter tot haerder vroomen,
22 Sommighe hebben gheleden,
Spot, gheesselinghe ende smaet,
Ga naar margenoot+ Banden, kerckers, wreede seden,
Ga naar margenootd Ghesteent, ontleet, seer obstinaet,
Doorsteecken sweerdich, ghedoot quaet,
Ist lijden om vertellen,
Sy ginghen om seer desolaet,
Ga naar margenoote Met commerlijck ghequellen,
Ga naar margenoot+ In Pelsen en Getten vellen.
23 Veel droefheyt leden sy volheerdich,
Ga naar margenootf Met onghemack als menschen cranck,
Ga naar margenoot+ Welcke de werelt was onweerdich,
In ellende was haren ganck,
Ga naar margenootg Al in der wildernissen stranck,
Op bergen end in hoolen,
In aertsche speloncken bevanck,
Daer mosten sy gaen doolen,
Deser werelt ontstoolen.
24 Door t'geloof hebben dees al vercregen
| |
[pagina 645]
| |
Ga naar margenooth Ghetuyghenis dat is ghewis,
Maer en hebben in gheene weghen,
Ontfaen die beloftenis,
Om dat van God al voor ons is,
Voorsien een beter sake,
Op dat hy ons oock niet en mis,
Maer na Schriftueren sprake
Haer met ons bekomen make,Ga naar margenooti
25Ga naar margenootk Nadien wy sulcks een hoop getuygen
Hebben, laet ons maken quijt
De sonde, en gheheel ons buyghen,
Onder de wet Christi subijt,
Loopen verduldich in den strijdt,
Om de werelt te verwinnen,
Ende op Iesum sien altijt,
Die daer is t'gheloofs beginnen,Ga naar margenoot+
En de voleynder recht van sinnen.Ga naar margenootl
|
|