Sommighe leerachtighe geestelijcke liedekens
(1609)–Anoniem Sommighe leerachtighe geestelijcke liedekens– AuteursrechtvrijNa de wijse: Vreckaerts die Ghilden schouden hebben Seer cleyn solaes.Singt met aendacht. Benautheyt, druck en lijden,
Laet God dickwils gheschien,
Ga naar margenoota T'blijckt aen de diere lijden,
Diemen langhe heeft ghesien,
Ga naar margenootb Van sHeeren woort devijne,
Verborghen zijnde mettich jaer,
Maer in swerelts woestijne
Om voeten des honghers pijnt,
Heeft God sijn volck vertroost voorwaer
2 God, trooster der ellenden,
Door sijn ghenade groot,
Heeft neder willen senden
| |
[pagina 469]
| |
Ga naar margenootc D'woort Gods, als Hemels broot,
D'welcke zijn uytvercooren.
Ghehoorsaemich hebben ontfaen,
Dies sy na het behooren:
Danckbarighe vreucht oorbooren,
Dat den dieren tijt is vergaen.
3 De viere tijt is henen,
Ga naar margenootd De coude winter is uyt,
De somer is verschenen,
De Wijngaert vruchtbaer spruyt,
T'gheluyt (langhe versweghen)
Des Tortel duyfkens seer reyn,
Hebben wy int lant ghecreghen,
Van storm, wint, haghel en reghen
Is nu verlost Gods volck certeyn.
4 Droefheyt oyt volck gheladen
Is voor by ghepasseert,
Ga naar margenoote T'broot des woorts (uyt ghenaden)
Is nu ghepresenteert
En diet Gods volck seer crachtich
Oprecht breken, voor sGeests verstant,
Zijn wederom waerachtich,
Als leeraers ghecoren eendrachtich
Int vruchtbarighe Christen lant,
5 In dit vruchtbaer lant schoone
Met des gheests dau besproeyt,
Het gheloove ydoone,
Levendich groeyt en bloeyt,
T'Euangelie reene,
Ga naar margenootf Is als blijde bootschap gehoort
| |
[pagina 470]
| |
Aldus het hoopken cleene,
Twelck dangherich was in weene
Wert gespijst met des Heeren woort.
6Ga naar margenootg Dit woort leyt noch ghesloten,
Voor de werelt verblent,
Maer Gods medeghenoten
Ga naar margenooth Dien ist oprecht bekent,
Ga naar margenoot+ Dies went hem elck van t'quade,
Ga naar margenoot+ Als die twoort geloovende zijn,
Ga naar margenoot+ Waer by (door Gods ghenade)
Ga naar margenooti Sy goet doen vroech en spade,
Als Christelijcke leden fijn.
7 Dees Christelijcke leden
Ga naar margenoot+ Sprekende des woorts keest,
Ga naar margenootk Zijn vannherten besneden,
Ga naar margenoot+ Herboren inden gheest.
Ga naar margenoot+ Bevreest voor gheen vyanden,
Ga naar margenootl Die t'lichame hier mogen doon,
Ga naar margenoot+ Water, sweert, ofte branden,
Ga naar margenoot+ Dat stellen sy in Gods handen,
Ende sien by deeuwigen loon.
8 Na desen loon is t'haken
Ga naar margenootm Van die herboren fijn,
Ga naar margenootn Vleesch, bloet sy dies versaken
Als God vercoren sijn,
Ga naar margenooto Den wijn in nieuwe vaten
Gieten sy ter sielen profijt,
Ga naar margenootp Der sonden rock vol gaten
Ghescheurt en gelapt sy haten,
Ga naar margenootq En doen aen ‘t nieuw bruylofts habijt.
| |
[pagina 471]
| |
9 Dees nieu ghecleedde sinne
Verciert met deuchden eerbaer,
Van buyten, ende binnen,Ga naar margenoot+
Ga naar margenootr Als licht, lichten sy claer,
Ga naar margenoots Van sgeests selve soetguerich,
Ia met twoort Gods faveurich,
Werden sy ghespijst gheduerich,
Dwelck henlien maeckt van herten reyn.
10 O ghereynichde spruyten,
Ga naar margenoott Door twoort int water badt:
Dit nu smaeckt s'gheests virtuyten
Toont te zijn Gods stadt.
Dat ghy niet comt ter schanden
Wilt daer seer neerstelijck toesien,
Want diversche vyanden
Zijnder seer vele voor handen
Die Gods volck nu listich bespien.
11Ga naar margenootv By dien bidden en waken
Wilt, o Gods volck devoot,
Dat u s'vyants ontschaken,Ga naar margenoot+
Niet en brenght ter doot,Ga naar margenoot+
Want hy seer onmanierich,
Hier gheen ruste houdt, nacht noch dach,
Ga naar margenootw Maer als een leeuw vyerich,
Loopt hy briesschende dangierich,
En soeckt wien hy verslinden mach.
12 Om manlijck (als den vromen)
Ga naar margenootx Svyants macht wederstaen.
Ga naar margenooty Tgheloofs schik, dinet genomen
| |
[pagina 472]
| |
So Paulus doet vermaen
Hier by, ghy volck des Heeren,
Door t'woort wetende Gods bevel,
Thoont sonder omme keeren
Ga naar margenootz Te zijn vaten der eeren
Ga naar margenoot+ Vwen schat bewaerende wel.
Ga naar margenoot+ 13 Wilt uwen schat bewaren,
Voor roovers dach en nacht,
Ga naar margenoota Vliet den wech der sondaren,
Van de Godloose oock wacht,
Veracht haren raet schalich
Ga naar margenootb Mijdende alle boosen schijn.
Ga naar margenootc Verlaet den stoel onsalich,
Zijnde pestilencialich
Ga naar margenootd Daer de spotters sittende zijn.
14 Schout alle spotters wercken,
Daer ghy in laecht verslaeft,
Wilt u met t'woort Gods stercken,
Met fonteyn water u laeft,
Ga naar margenoote Graeft gheen stinckende cuylen
Ga naar margenoot+ Noch en treckt meer gheen vreemt jock aen
Ga naar margenootf Wilt onder Gods woort schuylen,
Ende u gheensins vervuylen,
Aen de duysternisse voortaen.
15 Voortaen o volck eerweerdich
Ga naar margenootg Als die int clare licht gaet
Siet toe dat ghy lichtveerdich
Gheen bitter smake ontfaet,
Int woort Gods vol gheests crachten
Dat in u noch vruchtbarich blijckt,
| |
[pagina 473]
| |
Wilt Israel niet slachten,
Ga naar margenooth Maer van het walghen wel wachten
Op dat ghy Gods toorne ontwijckt.
16 Om Gods toorne t'ontvlieden,
Ghehoorsaemheyt bewijst,
Ende na t'woort ghebieden,
Ga naar margenooti Maeckt dat u licht oprijst,
Spijst u (los van dangiere)Ga naar margenoot+
Ga naar margenootk Met suyver woort, der sielen cost,
En danckt God Goedertiere,Ga naar margenoot+
Dat hy van de tijden diere,Ga naar margenoot+
V ghenadelijck heeft verlost.
17 Thoont heel verlost te zijne,
Van s'dieren tijts bedwanck,
Die in swerelts woestijne
Nu hebt s'Gheests spijse en dranck,
Ga naar margenootl Wilt gheesins murmureren
Noch temteren oock uwen GodGa naar margenoot+
Maer van t'woort presenterenGa naar margenoot+
Danckbarich wilt presevereren,
Oorlof vrienden hier mede een slot.
|
|