Sommighe leerachtighe geestelijcke liedekens
(1609)–Anoniem Sommighe leerachtighe geestelijcke liedekens– AuteursrechtvrijNae de wijse: Niet al ghelijck die roepen Heere, Heere.Singt met aendacht.
Ga naar margenoota Blaest met trompet,
In Zyon onverhoedich,
Op s'Heeren berch met,
Huylt en weent tranen overvloedich,
Ras onghelet,
Al d'inwoonders voorspoedich,
Der aerden besmet,
Moeten verstoort worden weemoedich,
Ga naar margenootb Want de dach om tvolck pijnen,
Ga naar margenoot+ Vol duystere bruynen,
Ga naar margenoot+ Diet al sal doen verdwijnen,
Is na by int verschijnen,
Ga naar margenootc Ghecrijsch, discoort,
Ga naar margenoot+ Wert dan in swerelts rijcke,
Ga naar margenoot+ Ghesien, ghehoort,
En was noyt van dach derghelijcke.
Ga naar margenootd 2 Snel onversien,
Ga naar margenoot+ Sal sHeeren dach ghenaken,
Om t'oncruyt uytwien,
| |
[pagina 461]
| |
Ga naar margenoote Comende als vyer, hittich in blaken
Niemant ontvlienGa naar margenoot+
Mach sHeeren dach der wraken,
Vrienden by dien,
Ga naar margenootf Wilt neerstich bidden en waken,
Want dien dach vol onvrede,
Ga naar margenootg Wert bitter van zede,
Een dach der duysterhede,
Vol drucks, en gramschap medeGa naar margenoot+
Een dach ghestelt,Ga naar margenoot+
Om door steden en hoecken,
Sterck met ghewelt,
Alle de boosheyt t'ondersoecken.
3 De Heere goet
Sal in den dach gheresen,
De menschen onvroet,
Verdriet aendoet, alsoo wy lesen
Ga naar margenooth sonder moet,
Sullen sy zijn mispresen,
Ende haer bloet
Sal als stof uytghestort wesen,
Als dreck wert haer lichame,
Ga naar margenooti Haer silver end goude tsame
Salse, na den betame,Ga naar margenoot+
Niet verlossen der blame,Ga naar margenoot+
Verderven groot,Ga naar margenoot+
Sal in dien dach ghebeuren,
Op d'aerde bloot,
Onder alle de creatueren.
4 T'vyer toornich wreet
| |
[pagina 462]
| |
Is ontsteken behendich,
En t'sal bereyen hert,
Tot d'onderste helle onendich,
Ga naar margenootk Wrake bereet,
Heeft God seer ellendich,
T'Gheests Bruylofts cleedt,
Ga naar margenoot+ Dient aenghedaen, blinckende uytwendich,
Want den boosen ter schanden,
T'vyer des worms voorhanden.
Sal al t'groeysel der landen,
Verslinden en verbranden,
De tijt haest nu
Van het verderven smertich
Ga naar margenootl Betert doch u,
Ga naar margenoot+ Leetwesen tooghende rouhertich.
5 Huylt met gheclach
Voor u sonden fenijnlijck,
Want s'Heeren dach
Comt ghelijck een woestheyt verdwijnlijck
Noyt yemant sach,
Sulcken dach ooghenschijnlijck,
Met handen gheslach,
Ga naar margenootm O wee, o wach, wert t'gheschrey pijnlijck,
Ga naar margenoot+ Sieckten en smerten treurlijck,
Ga naar margenoot+ Sullen ghevoelen gheduerlijck,
Als een vrouwe suerlijck,
Kinderkens baert namenlijck,
Wee hen lieden al,
Die dan vol sonden crielen,
Want op dien dach sal,
| |
[pagina 463]
| |
Gods toorne de sondaers vernielen.
6Ga naar margenootn Siet dien dach hier,
Als een oven int gloeyen,
Sal comen schier
Om de Godloosen te verbroeyen
In gheen quartier,
Sal tack noch wortel groeyen
Met swaer dangier,
Salt dien dach al tsamen uytroeyen,
Want God (na Schrifts verhalen)
Sal windtstormich hier dalen,
Ga naar margenooto Met vyervlammich doorstralen
Om loon na wercken betalen,Ga naar margenoot+
Ga naar margenootp Waeckt wel hier by,
Eer dat ghy comt in weene,
Want dien dach onvry,
Ga naar margenootq Weet niemant meer dan hy alleene.
7 Niemant weet yet,
Van sHeeren openbaren,
Somen blicxem siet,Ga naar margenoot+
Van het Oosten na t'Westen varen,
S'Ghelijck gheschiet,
S'Heeren comstich verclaren,
Wel hem die dan niet
Ga naar margenootr Naeckt werc vonden met den sondaren
Want in dien dach verheven,Ga naar margenoots
Des oordeels wreet beseven,
Sal elck, na daer bedreven,
Rekenschap moeten gheven,
In woorden, maer
| |
[pagina 464]
| |
Onnut, ydel ghesproken,
Sullen hier naer
Van God niet blijven onghewroken.
8 Wt den woorden fijn,
Sullen sonden beswijcken,
Ga naar margenoott Gherechtveerdicht zijn
Of uyt u woorden verdoemt blijcken
Ga naar margenoot+ Want na t'aenschijn,
Sal God t'oordeel niet strijcken,
Maer in tijts termijn,
Straffen den armen als den rijcken,
Ga naar margenootv Want God niet om verstercken,
Sal gheen persoon aenmercken,
Ga naar margenoot+ Neen, maer leeck ende klercken,
Ga naar margenootw Loonen na haren wercken,
Ga naar margenootx Met sijns monts sweert,
Ga naar margenoot+ Aen bey sijden scherpsnedich,
Ga naar margenoot+ So sal God expeert,
Ga naar margenoot+ Straffen al die zijn vonden ledich.
9Ga naar margenooty Ledich beswaert
En blijft ter merckt niet staende,
Maer in den wijngaert:
Werckt neerstich, so schrift oyt vermaende
Ras onghespaert,
Ga naar margenootz Wert de basuyne staende,
En met gheluyts aert,
Ga naar margenoota De Hemelen werden vergaende,
Ga naar margenoot+ En d'elementen cierich
Ga naar margenoot+ Sult en seer dangierich,
Ga naar margenoot+ Smeken van hitten vierich,
| |
[pagina 465]
| |
O vriendekens manierich,
Als desen tijt,
Gheschiet, schickt dat ghy claerlijck
Onstraffelijck zijt,
En onbevleckt in vfrede eerbaerlijck.
10 Die hier tijt heeft,
Die wake t'allen stonden,
Want als de tijt begheeft,
Ga naar margenootb Werter gheen tijt meer bevonden
Hebt ghy ghesneeft,
Met de Godloose honden,
Ga naar margenootc Ter tijt dat ghy leeft,
Thoont oprechte leetwesen van sonden,
Wilt tot den Heer vluchten,
En na Ioannes pluchten,
Met rouhertich versuchten,
Ga naar margenootd Doet boetveerdighe vruchten,
Want aen den boom,
Is ghestelt hier op d'aerde,Ga naar margenoot+
De bijl seer vroom,Ga naar margenoot+
Om den boom vellen na sijn waerde.Ga naar margenoot+
11 Elck boom die draecht
Gheen vruchten goet ghebleken
Daer de worm knaechten
Int helsche vyer wert hy ghesteken
En ghy beclaecht,
Wert, van diet al sal wreken,
Ga naar margenoote Gantsch schoone uytvaect
V Oude sondighe ghebreken,
Ende na het behooren,
| |
[pagina 466]
| |
Ga naar margenootf Als zaet uyt God geboren,
V gerechticheyt becooren,
Bereyt, door dat oordeel vooren,
Ga naar margenootg Verloren laes
Gheenen tijt, vrienden ingienich
Maer bereet staet
Teghen sHeerne comste onversienich.
13Ga naar margenooth Als ment niet meent
Sal des Heeren dach rijsen,
Blijft niet versteent
Maer met een geestich verjolijsen
Het herte reent
Van 't suer deessems afgrijsen
Ootmoedich vercleent,
Weent, en wilt goet berou bewijsen
Ga naar margenooti Met lendenen en ghedachten,
Ga naar margenoot+ Opgheschort, door sgheests trachten
Ga naar margenoot+ Wilt den bruydegom verwachten,
Ga naar margenootk De wijse maechden slachten
Sult ghy certeyn,
Die waren inghelaten
Met olye reyn
Der caritaten, in haer vaten.
13 V vaten schoon
Des gheloofs, na tbeschrijven
Met olye ydoon
Der liefden, wilt gheestich verstujven,
Daer niet u loon
Ga naar margenootl Wert, met de dwase wijven
Die in s'Hemels throon,
| |
[pagina 467]
| |
Als d'ander niet mochten beclijven
Maer moesten blijven buyten
Dus door des Gheests virtuyten
En de duere gaet sluyten
Opent uws sins conduyten
Hier niet en vaeckt,
Maer altijt sonder leeten
Ga naar margenootm Nuchteren waeckt,
Voor t'gheluyt van sHeeren trompeten.
14Ga naar margenootn S'trompets gheluyt
Sal druckich dus sonneten,
Ghy doode comt uyt,Ga naar margenoot+
Wilt ten voordeel compareren:Ga naar margenoot+
Ga naar margenooto Verciert als Iuydt,
Ga naar margenootp Met s'geests blinckende cleeren,
Wert Christus bruyt,
Salich met die schaepkens vol eeren.
Ga naar margenootq Maer de bocken onblijde
Werden t'eewighen tijdt
Ghestelt ter slincker zijde,
Met de vermaledijde,
Int helsche torment,
By s'Duyvels met genoten,
Daer men sonder endt,
Verdoemt en moet blijven gesloten.
15 Dus voor een slot
Met standtvastich betrouwenGa naar margenootr
Ga naar margenoot+ Vriendekens vreest God,
En gheduerich tot s'doots benouwen,
Houde sijn ghebodt,Ga naar margenoot+
| |
[pagina 468]
| |
Ghehoorsaem sonder flouwen,
Dat ghy salich lot
Crijcht, door sGheests gracelijck bedouwen,
Want God niet om vercieren,
Hooch Princier der princieren,
Diet al heeft int regieren,
Ga naar margenoots Aenschout, hert ende nieren
Ga naar margenoot+ Sterck ende kranck,
Ga naar margenoot+ T'moet al voor hem vertooghen,
Sijn oordeel stranck,
Hebt doch (vrienden) altijt voor ooghen.
|
|