Sommighe leerachtighe geestelijcke liedekens
(1609)–Anoniem Sommighe leerachtighe geestelijcke liedekens– AuteursrechtvrijNa de wijse: Nu looft mijn ziele den Heere.Singt met aendacht. Ick sla u een liedt verbreyden,
Ga naar margenoota Twelck Mattheus int vijfste verclaert,
Van de acht Salicheden,
So Christus ons selve openbaert,
| |
[pagina 325]
| |
Ghelooft sijn woort alleene,
Verblijdt dat herte dijn
Ga naar margenootb Salich sijnse ghemeene
Die arme van gheeste zijn,
Hier naer sullen sy niet weenen,Ga naar margenoot+
Dat Hemelrijck hoort haer fijn,
Ga naar margenootc Salich sijn de bedroefde reene,
Sy sullen vertroostet zijn.
2 Christus sprack noch ter stede,
Dat oock salich zijn, hoort zijn belijdt,Ga naar margenoot+
Ga naar margenootd Al de sachtmoedighe mede,
Sy besitten d'aertrijck in vreden altijt,Ga naar margenoot+
Ga naar margenoote Salich zijnse die hongher lijden,
End dorsten na Godes woort,
God sal haer noch verblijden,Ga naar margenoot+
Ga naar margenootf End by false versaden hoort,
Ga naar margenootg Salich zijnse in dese tijden,
De barmhertighe voort,Ga naar margenoot+
Barmherticheyt comt haer bezijden,
Ten eeuwighen daghe aenhoort.
3 En bedroeft u niet te samen,
Ghy die daer houdt Gods eeuwich verbont,Ga naar margenoot+
Ga naar margenooth Christus heetse salich by namen,
Die suyver van herten zijn in den gront,
Sy sullen God aenschouwen,
Dit sijn Gods woorden claer,
Salich zijnse wilt dit onthouwen,
Ga naar margenooti De vrede makers voorwaer,
Al die dees reden behouwen,
Ende volghense vromelijck naer,
| |
[pagina 326]
| |
Dat sijn Gods kinders vol trouwen,
Spreeckt Christus int openbaer.
4 Salich zijn sy en uytvercoren,
Spreeckt Christus tot sijn Discipels fijn,
Ga naar margenootk Die om de gherechticheyt wilt hooren,
Ghehaet, vervolcht en versmaet zijn,
Ga naar margenoot+ Salich zijn uyt ghenaden,
Ga naar margenoot+ Alle die doen rechte boet,
Ga naar margenootl Als u die menschen versmaden,
Om Christus name goet,
Ga naar margenoot+ Sijn beloften laet u versaden,
Dat Hemelrijck hoort u soet,
Ghy Christenen laet u raden,
Zijt dese reden wel vroet.
Ga naar margenootm Te rechte mocht hy wel verheughen,
Daermen van is sprekende boosheyt,
Ga naar margenoot+ Ende dat met valsche leughen,
T'gheschiet al tot der salicheyt,
Zijt in vreuchde gheseten,
Het wert wel gheloont,
God sal u sijn rijck uyt meten,
Schoonder dan hyt heeft vertoont,
Ga naar margenootn Want alle Gods Propheten,
Ga naar margenoot+ Zijn niet in lijden verschoont,
Ga naar margenoot+ De werelt heeftse verbeten,
Ga naar margenoot+ Daerom zijn sy ghecroont.
| |
[pagina 327]
| |
Myn ziele wilt den Heer met lofsanc prijsen,
Al wat in my is, moet hem eer bewijsen
End sijnen heyl'ghen naem loven met vliet,
Wilt hem prijsen end roemen onbeladen,
2 O ghy mijn ziel looft des Heeren weldaden
Die ghy ontfanghen hebt, vergheet die niet.
3 Looft hem die door sijn goetheyt hooch verheven,
De sonden al, u gantschlijck heeft vergeven,
End u gheneest van u ghebreken groot,
4 Prijst hem die u heeft vry ghecocht u leven
Van der doot, de welcke u seer heeft doen beven
Die u nu omringt met ghenade bloot.
5 Die uwen mont volmaeckt, met goet en vreuchden
End u fonck maeckt, end daer toe oock vol jeuchden
Alsomen den Arme jonck werden siet,
6 Hy is de Heer, die ghedeucht t'allen tijden
Ghenadelijck hen die hier onrecht lijden,
Dat recht is te doen in al haer verdriet.
7 Hy heeft Mosi, dat wy niet souden dwalen
Sijn weghen verclaert end willen verhalen,
Israel heeft hy ghetoont zijn doen al,
8 Hy is een Heer barmhertich en seer goedich
Hy vergeeft haesrt en is tot toorn lancmoedich
Volmaect in goetheyt, twelck hy blijven sal.
9 Het is wel waer, dat als wy ongestadich
Hem vergrammen, so straft hy ons genadich
Nochtans blijft hy niet verstoort langen tijt,
| |
[pagina 328]
| |
10 Hy handelt met ons niet na onse sonden,
Hy is vriendtlijc en straft tot genen stonden
ons na verdienst maer schelt ons alles quijt/
11 Soo hooch als den Hemel staet dan der Aerden.
So groot is sijn goetheyt, hen die aenvaerden
De heylighe vreese sijne woorts voortaen,
12 Veel wijder dant oosten claer is gestanden,
Van den westen, so heeft sonden end schanden,
Ons God van ons uyt ghenaden ghedaen.
Pause.
13 Gelijck een Vader hem pleecht te erbarmen
Over sijn kint, so wil hem God ontfarmen,
Over hen die hem vreesen int ghemeyn,
14 Wat de menschen sy dat bekent de Heere
Hy weet oock wel dat wy vol van oneere,
Niet anders zijn dan stof end stanck onreyn.
15 Als gras end hoy is hier des menschen leven,
Die heerlijck bloeyt, zijnd' een Mijle
Als een schoone bloeme staend' op dat velt,
Maer als de wint eenmael daer over drijvet
Sy vergaet haest so dat niet langher blijvet,
Haer plaetse daer sy voormaels was ghestelt.
17 Maer Gods barmherticheyt sal eewich dueren,
Aen die hem vreesen end tot elcker uren,
Over kints kint blijft sijn gherechticheyt,
18 Dien die sijn bont houden sonder afwijcken
Die sijnen wille steets doen desghelijcken,
| |
[pagina 329]
| |
Wt sherten gront met aller vlijticheyt.
19 God heeft sijnen stoel vastelijc bereydet
In den Hemel end sijn rijck uytghebreydet,
Den welcken alles onderworpen is
20 Dies looft hem ghy engelen sterc in crachten,
Ghy die daer uytricht met vliet end met machten,
Sijn bevel, met haest end met vreucht ghewis.
21 Looft den Heer, alle ghy Hemelsche scharen
End maeckt hem groot ghy sijn trouwe dienaren,
Die sijnen wille tot aller tijt doet,
22 Wilt al sijn doen over al heerlijck loven,
End ghy mijn ziel, wilt den Heer van hier boven
Altijt grootmaken met hert end ghemoet.
|
|