Sommighe leerachtighe geestelijcke liedekens
(1609)–Anoniem Sommighe leerachtighe geestelijcke liedekens– AuteursrechtvrijNa die wijse: Ick roep u, O Hemelsche Vader aen.Het licht der werelt is opghestaen,
Gheloovige wilt verblijden,
Ga naar margenoota Duyvel, Hel, en doodt, zijn hem onderdaen,
Hy vertroost sijn led'kens saen,
Wilt nu vreucht ontfaen, die zijn in lijden.
Ga naar margenootb Voor hen, voor hen, die gheloov'ge hier
| |
[pagina 243]
| |
Is hy armoedich gheboren,
Hy heeft verwonnen dat Babels vier,Ga naar margenootc
Door sijn Godlijck bestier,
Sijn vyanden, putertier//sal hy versmooren,
3 Hy heeft de werelt also bemint,
Al heeft sy 't niet willen vaten,Ga naar margenootd
Hy heeft ghesonden sijn eygen kint,Ga naar margenoote
De duysternis ontrent,Ga naar margenoot+
Maer sy waren verblint, t'woort hebben sy verlaten.Ga naar margenootf
4 Ghy hoopken cleyn//weest niet vertsaecht,Ga naar margenootg
Al wiltmen u vervolghen,
Want onsen God also behaecht,
Hy was voor u geplaecht,
Van de duysterheyt verjaecht, weest niet verbolghenGa naar margenooth
5 Onse oogen sien nu ons salicheyt,Ga naar margenooti
Wy met Symeon singhen,
Die hy sijn ledekens heeft bereyt,
Daerom niet meer en schreyt,
Maer den Heere verbeyt, wilt nae hem verlinghen.
6 Hy is der Geloovigen licht voorwaer,
Gelijck daer staet gheschreven,Ga naar margenootk
Sijn woort heeft hy ons gegeven claer,
In dit vrolijc salic jaer,
so t'blijct int openbaer//den vyant verdreven:
7 Sijn barmherticheyt boven al bloeyt,
Seer rijck is sijn ghenade,
Door groote liefde heeft hy ons gegoeyt,
Die laghen in sonden verfoeyt,
Heeft hu ons bespoeyt, seer wijs van rade.Ga naar margenootl
8 Wt ghenaden ghy salich geworden zijt
| |
[pagina 244]
| |
Het is alleen Gods gave,
Ga naar margenootm Dus ghy gheloovighe zijt verblijt,
Ga naar margenootn Die waert van Christo wijt,
Zijt nu al gevryt, niet meerder sonden slave,
8 Dus sijn wy met Christo levendich gestelt,
Ga naar margenooto Al in des Hemels wesen,
In ons verdreven des vyants gewelt,
Ga naar margenootp Tgeset des wets ghevelt,
Die waren met vleesch ghequelt, heeft hy genesen.
9 Ghy princelijcke broeders reyn,
Wilt Godlijcke liefde draghen,
Ga naar margenootq Tis den bant der volcomenheyt pleyn,
Hoort alle groot en cleyn,
So suldy oock certeyn, den Heere behaghen.
|
|