Soela 1962-1964(1962-1964)– [tijdschrift] Soela– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 30] [p. 30] m. marius Die heden droomde Een grote droom Die zit reeds morgen In ash and foam Zo zit de wereld in mekaar Van onderen leeg Van boven open. De tederheid van het gebaar In zichzelf besloten, Den ogen glinstering Geheimnisvolle taal. Vanzelfse zinnelijkheid Van lippen half geloken En niet bedoelde band Van zo terloops beroerd. Zij brengen ons tezaam Om ons dan weer te scheiden Als schonken zij ons vuur En hielden gloed terug Ja, zelfs wanneer gebaar En ogen-glinstering Honger en druk van het lijf Bewust zijn en gewild Blijven wij vreemdelingen Voor God en voor elkaar. [pagina 31] [p. 31] Gij zijt een droom, een verre droom Nooit komt gij dichterbij Van mij gaat uit een koele stroom Gedachten naar Uw zij Ik wil U denken duizendmaal Steeds weer ontglipt gij mij Uw beeld is als een oud verhaal Ongrijpbaar, vaag.... voorbij. Onbezorgd Ten leven hangend Tot offers bereid Ben ik verzonken In poel-diepe dronken- schap...... Zekerheid. Aan niemand bescheid gevend geen willen gewend beloop ik de straten waar ieder langs rent. Meisjes zitten voor hun huizen Gezichtjes spits als schuwe muizen Dromend van wat komen moet De nu nog stille stem van het bloed. Voor hen heen dreunt af en aan 't modern verkeer langs grijze baan Achter hen in 't bouwvallig krot Krijst ene stem: ik sla je rot. Meisjes voor je grauwe huisjes Met gezichtjes als van muisjes Wat is dat toch voor bot verdriet Dat je rillen doet als riet? Vorige Volgende