loulou van buren
het kopje thee
Het is halfdonker in de keuken. Naast de geur van geschrobd hout van de keukenvloer hangt de enigszins bedompte lucht van de bottelary-bank met het gordijntje ervoor.
Op het fornuis staat de ketel met theewater. De vrouw loopt met langzame stappen van de provisiekast naar de servieskast.
Haar handen bewegen zich traag van het theepakje naar het balletje dat ze bijna plechtig in de theepot doet.
Daarna begint ze brood te snijden. Zelf eet ze maar twee sneetjes maar toch snijdt ze het hele brood op.
Als geen kind of kleinkind komt binnenvallen, zal ze de volgende morgen een taaie boterham eten. Nene zal mopperen om haar onpractische zin, zoals ze dit al een mensenleven lang doet.
Hoe zal ze ooit een ondergeschikte kunnen uitleggen, dat dit het ogenblik van de dag is, waarop ze altijd vrede vindt met zichzelf en het leven?
Het ontbijt moest ze altijd haast-je-rep-je klaar maken. Haar man moest om zeven uur beginnen, de kinderen gingen om half acht naar school. De rommelige drukte maakte haar nerveus.
Het middageten was een litanie van lust-wel en lust-niet, dat haar zwijgzaam of prikkelbaar deed vluchten in de siësta.
Maar als de meisjes een voor een kwamen om het haar in pijpekrullen te laten draaien, begon ze zich met het leven te verzoenen. Een fris bad en de aanblik van de opgeruimde keuken deden de rest.