Soela 1962-1964
(1962-1964)– [tijdschrift] Soela– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |
[pagina 21]
| |
De volgende morgen schrok Christina wakker door de aflopende wekker wat niet nodig was geweest, omdat het nog vroeg was en bovendien zondag. Zonder te kijken tastte ze onder het bed en drukte het pinnetje in. Maar het licht dat door het open raam naar binnen viel, kon ze niet tegenhouden. De vroege zonnestralen vielen door het open raam op haar gezicht en gestoord in haar dankbare slaap deed ze met tegenzin haar ogen open. Ze keek de kamer onderzoekend rond alsof ze iets nieuws wilde ontdekken, maar niets was veranderd na gisterenavond; alles stond nog op zijn plaats, haar toiletartikelen, de schoenen en naast haar bed op de vloer de asbak vol sigarettenpeukjes. Sommige waren tot aan de filter gerookt, andere voor de helft; restanten van de offers aan de verwachting dat Livio zou komen. Langzaam kwam ze overeind en ging op de rand van het bed zitten met haar hoofd gesteund op haar linkerarm, terwijl ze haar ogen uitwreef. Livio was nog steeds niet teruggekomen! Wat! Haastig haalde ze het beduimelde pakje sigaretten onder de kussens weg en merkte dat haar vingers beefden. Ze had niet lang geslapen, want toen ze na uren denken het wachten op Livio had opgegeven, merkte ze dat het één uur was geworden. Die vervelende wekker. Ze werd misselijk van de rook en smeet de sigaret uit het raam. Tja, het was ijdele hoop geweest dat Livio toch nog zou komen. Maar waarom was hij weggebleven zonder haar te waarschuwen of zelfs voor te bereiden? Of moest ze zijn wegblijven opvatten als het natuurlijk gevolg van een vergissing van zijn kant? Een vergissing! Of volgde zo'n vergissing gewoonlijk als straf op een verliefdheid op het eerste gezicht? Of? Livio had het eerste alleenzijn met haar geen bijzondere gelegenheid gevonden, want hij had geen bijzondere dingen gezegd, ofschoon dit samenzijn met haar hem zeer zeker geen last bezorgde, anders had hij haar kunnen vermijden voor het tot een afspraak kwam. En de veronderstelling dat hij niet verliefd op haar zou zijn omdat hij geen bijzondere dingen tegen haar had gezegd, was belachelijk. Je hoeft tenslotte niets te zeggen.... Had hij haar niet met een tederheid omhelsd, die niet alleen op hartstocht berustte en hadden zijn ogen achter lange, steile wimpers niet warm naar haar gekeken. Zo warm dat ze een ogenblik gedacht had dat hij nog een jongen was? Misschien kon hij geen geschikt woord vinden om haar duidelijk te maken hoeveel hij van haar hield. Als je zijn hart met zijn ogen vergeleek? Zwijgend en overgelaten aan een raden naar elkaars gedachten hadden ze dicht tegen elkaar gezeten in de auto. ‘Zo stil kun je alleen buiten de stad zijn, ver van alle lawaai, maar verder van je eigen werkelijkheid’ dacht Christina en maakte zich los uit zijn omhelzing. ‘Er is niets zo bedriegelijk als een tropennacht. Zelfs die smerige krotwoningen daar verraden zichzelf’. ‘Je hebt gelijk Christina’. Ze wou verder zeggen: ‘Laten wij voorzichtig zijn met ons hart’. Maar ze zweeg. Livio die haar gedachten scheen te raden, startte de motor. Bij het afscheid aan de deur vroeg Christina hoopvol: ‘Ben je af en toe een beetje gelukkig, Livio?’ ‘Helemaal’. Daarna was hij weggegaan zonder om te kijken. Christina bleef in de deur staan en keek hem na, totdat hij om de hoek verdwenen was. Hij bedoelt zeker dat hij met mij helemaal gelukkig is. Hoe kon ik daaraan twijfelen? En ze hield van Livio. Maar ze ging nog meer van Livio houden toen hij haar na een paar weken kwam vertellen dat hij het plan had | |
[pagina 22]
| |
gemaakt om samen met haar het weekend door te brengen op Bethel, een verlaten plantage zes uur stroomafwaarts van zijn standplaats in Commewijne. Tenminste als de boot zich aan menselijke afspraken kon houden. Bij dit nieuws had Christina verrast opgekeken en blij geglimlacht. Livio had een uitstekend geheugen, want hij was niet vergeten dat zij eens tegen hem gezegd had: ‘Ik zit graag bij de rivier......’ ‘Je doet zo stil’, vroeg Livio plotseling met iets verwijtends in zijn stem, nadat ze een hele tijd hadden gevaren. Zonder op een antwoord van haar te wachten, begon hij met verhoogde stem te vertellen over de Commewijne, alsof hij zijn herinneringen hier met haar wou delen. Ze luisterde aandachtig naar hem. Het water werd zwarter, de watervogels witter. Het gekrijs van de watervogels overstemde het ronken van de motor en zijn stem. Verschrikt vlogen ze op en zochten hals over kop het oerwoud langs de oevers. Sommige waren echte waaghalzen en vlogen nieuwsgierig mee. Zo zou je het natuurlijk kunnen uitleggen. Maar misschien was hun honger of gulzigheid groter dan de angst voor de motor of zelfs de jachtgeweren. Intussen hadden ze de eerste verlaten plantage bereikt. Livio legde de boot aan de gammele brug vast. ‘Ik heb een hekel aan de tijd’. ‘Ik ook, maar de benzine....’ Niet ver van de brug af stond een scheve pinahut te treuren, de wind had haar dak meegenomen. Hoe was het mogelijk dat er hier ooit mensen hadden gewoond? Ze zuchtte en keerde zich met een ruk om. Ze hield niet van eenzaamheid. ‘Wat is er?’ vroeg Livio. ‘Zijn er helemaal geen mensen op Bethel?’ ‘Nee, vind je dat erg?’ ‘Of ben je bang dat er geen huis staat?’ Hij stond van zijn plaats op en kwam dichter bij haar zitten. ‘Houd je van me?’ ‘Houd jij dan een beetje van mij?’ ‘Veel meer’. ‘Waar is de wijn? Wij hebben geen glazen meegenomen’. ‘Zo voel je tenminste dat je uit de stad bent’. Ze haalde de rode Vermouth te voorschijn uit een mand verscholen tussen opgebonden hangmatten en wat ze nog hadden meegenomen. Daarna hadden zij elkaar recht in de ogen gekeken terwijl ze de fles met één hand omklemd hielden. ‘Proost’. ‘Proost’. ‘Neem jij de eerste teug, Christina’. De wijn liep in stralen langs haar mondhoeken en viel in druppels op haar blouse. ‘Het is genoeg, je wordt nog dronken’. ‘Maar ik ben al dronken. Ik ben dronken van jou’. Hij kwam dichter tegen haar aan zitten en fluisterde hees: ‘Ik ook’. Toen greep hij de fles uit haar hand en begon te drinken. Later lag hij met zijn hoofd op haar schoot en zei: ‘Soms liggen de dingen die je het liefst zou willen zo voor het grijpen, maar je grijpt niet omdat je bang bent dat het stuk zal gaan’. Hij begon met de rand van haar laag uitgesneden blouse te spelen. Christina streelde zijn voorhoofd en wilde vragen: ‘Ben je echt bang dat het stuk gaat, dat wat je het liefst zou willen’. Maar ze zei niets. ‘Kom we moeten nu gaan, het is donker geworden. Ik zal gauw een lantaren aansteken, je zult me moeten helpen de brug te vinden. Maar dat zal nog wel een tijdje duren’. ‘Duurt het nog lang?’ ‘Een uur varen’. ‘Hoe diep is de Cottica wel?’ ‘Raad eens’. ‘Twaalf meter’. ‘Nee, zestien’. Christina's ogen dwaalden van oever tot oever. Welke klachten hadden de vogels? Was een van hun makkers niet thuis gekomen? En de andere geluiden? Christina kon ze niet onderscheiden. Nog geen brug. ‘Houd de lantaarn hoger, Christina we zijn er!’ Livio | |
[pagina 23]
| |
had sneller gevaren om het verloren half uur in te halen bij de eerste brug. Livio liep als een overwinnaar naar voren. ‘Waarom heb je speciaal dit huis uitgezocht?’ ‘Omdat het van mijn grootvader is geweest. O, ja de sleutel is in mijn zak, ofschoon het geen zin heeft vanavond naar binnen te gaan. Het huis staat al maanden gesloten’. Livio keek verrast naar haar slanke lijnen die zich wiegelend aftekenden tegen het lantaarnlicht. Waarom had hij eigenlijk twee hangmatten meegenomen? Livio sjokte onder de last van hangmatten over het modderpaadje achter haar aan, want zij droeg de lantaarn en de manden. Voorzichtig alsof zij bang waren de rust van het huis te verstoren, liepen ze het trapje op naar het primitieve balkonnetje, waar ze zouden moeten slapen. Livio bond een hangmat aan twee balken vast, terwijl ze met een lantaarn liep te zoeken naar slangen, die er gelukkig niet waren. ‘Morgen zullen wij naar binnen gaan. Waar is mijn geweer? We moeten terug naar de rivier om een bad te nemen. Heb je nog iets om te eten?’ ‘Natuurlijk’. Nadat ze wat gegeten hadden gingen ze hand in hand terug naar de rivier. ‘Jij kunt gerust gaan zwemmen, maar ik blijf in de boot zitten’. ‘Ben je gek, ik ga toch niet in het donker zwemmen, je weet nooit of er haaien zijn. Kijk uit, de brug is glad van de modder. We zullen water moeten meenemen om onze voeten opnieuw te wassen’. ‘Waarmee halen we water uit de rivier?’ ‘Er moet een ouwe kalebas voor in de boot liggen’. ‘Hij lag zeker verborgen onder de hangmatten, want ik heb hem niet gezien. Kijk daar ligt hij’. ‘Kleed je uit, ik giet het water wel over je uit’. De maan dook even op uit de boomtoppen van de andere oever, en tekende in een flits hun naakte vormen. Christina voelde het bloed naar haar hoofd stijgen. Voordat Livio in slaap was gevallen, had hij gefluisterd: ‘Lieve Christina’. ‘Lieve Livio’. Christina streelde zijn harde kop vol harde haren. Hoe graag had ze hiermee willen doorgaan! Maar ze was vreselijk moe en spoedig viel ook zij in slaap..........
Het geluid van het verkeer op straat drong tot haar kamer door. Ze luisterde met ingehouden adem, of zij door al dat lawaai de claxon van zijn auto zou kunnen onderscheiden. Ze stond op en liep naar het raam. Maar alle auto's snorden voorbij. Christina kon zich alles zo goed herinneren, zelfs de kleinste dingen was ze niet vergeten. Een vergissing! Een vergissing! Ze deed haar handen voor haar gezicht en begon zachtjes te huilen. De telefoon! Ja de telefoon! Ze kon hem opbellen! Als ze wist waar ze hem zou kunnen bereiken. Misschien had hij al die dagen ziek in bed gelegen, misschien lag hij nog steeds ziek in bed. Wat moest ze dan tegen hem zeggen? Er werd geklopt.... Zou het Livio zijn, was hij beter, alles zou weer goed zijn. Ze kon nauwelijks op haar benen staan. Ze strompelde naar de deur. ‘Wie bent U. Ik ken U niet’. Een vreemde man stond voor de deur met een brief voor haar. Christina keek op de enveloppe. De brief kwam van Livio. ‘Dank U wel, dank....’ De man keek haar vragend aan en liep haastig weg. Christina's vingers beefden, terwijl ze de brief open maakte. ‘Lieve Christina, het spijt me maar ik twijfelde eerst, later dacht ik dat ik van je hield, Bethel, ik houd niet meer van je....’ Het duizelde Christina. ‘Livio?.... Livio!’ Als door een pijl met curare getroffen zonk ze in elkaar. |
|