gil de bruin
erfkamerpoëzie
De zon zendt zengend en zinderend haar gloeinde stralen vanuit de zaterdagmorgenhemel neer over de hoofden van allen die zich bewegen over de gulle bodem van onze bonte-volkenstad.
Drukte drijft als een strenge dienstklopster allen voort, zowel in de rijkenpaleizen als in de armenhutten op de ‘pranasi-djari's’, de tientallen-meters lange erven.
Door timmertechniek in opdracht van het Kapitaal vele tientallen jaren her in elkaar gezet, als treinwagons in een of meer blokken aaneen, staan ze nu nog overeind, als afgeleefde mannen en vrouwen, verveloos, krom en scheef, het kijken onwaardig, nog steeds als jaren her een winstobject van het kapitaal.
Vooraan aan de straatzijde staat als scherpe tegenstel ling tussen Kapitaal en Proletariaat het keurig en rijkelijk ingerichte Paleis van de eigenaar dezer krotjes, ten hoogste vier meter in het vierkant, de woonplaats van menig talrijk proletariërs-gezin.
Vóór langs dit krottenaaneenrijgsel snijdt lijnrecht zich in de grond een open gecementeerde afvoergoot, daarvoor strekt zich het smalle gemeenschappelijk erf van de poort tot de achtergrens uit, met als afsluitbouwproduct een niet smakelijk riekend, verveloos ‘toilethuisje’ in twee op drie departementen verdeeld voor de talrijke bewoners van deze woonhokjes. Twee badkrotten, gemeenschappelijk gebruiksgoed voor die hier hokken, staan terzijde van het erf, als verstoten geliefden. Armoe is het gemeenschappelijk bezit van wie hier wonen.
Ook hier is Drukte op deze zaterdagmorgen de drilmeesteres.
De kamerwoning krijgt de gebruikelijke zaterdagmorgenbeurt. Het jonge volk - voor zover niet behulpzaam bij de schoonmaak - wordt de vierkante woon-, slaap-, en eetruimte uitgedreven, en de eenvoudige meubels worden naast stoep of trap neergezet. Bezem en dweil door lenige handen gehanteerd, bannen het vuil uit alle hoeken naar buiten.
Een andere buurvrouw staat over de wastobbe gebogen, nu niet voor de werkgeefster, maar voor het eigen talrijke gezin; voor de kleuters die maandag netjes gekleed naar school moeten, voor de man, de grote broer en zus die netjes gekleed aan het werk moeten verschijnen.
Om of omtrent elf uur is het kamertje van het gezin keurig schoongedweild en staan de eenvoudige meubels weer op hun plaats.
De schone was, hangend aan de waslijnen, over de gehele lengte van het erf haast, vaak gemeenschappelijk gebruikt, demonstreert de vlijt van de wasvrouw.
Op een kistje of bankje (er is geen kookraam in huis) staat een koolpot, waarop een eenvoudig maal staat te dampen en te geuren in pot of pan. Het potje gekookt, zit het talrijke gezin, gelukkig en tevreden om de tafel, soms op de vloer, en verorbert met gretigheid het sobere maal.
In de vooravond voor kleinkinderbedtijd klinken uit de arme krotten rijke kinderkoren, door de zinken daken en de geloken luiken uit, twee- of driestemmig, als een regen van zoetgeurende en kleurrijke bloemen. Een zalige zoetheid zweeft uit deze armenkamers rijkelijk uit als een sterrenregen vol heerlijke glans over de hoofden van nietige kleine mensen. De ouderdom luistert naar de jeugd.
In de late avond slaapt het hele huis vredig naast elkaar op de uitgespreide papaja's en dekens.
Pranasi-djari, plaats van veel levensleed, veel levensproza, maar ook de kiem van eeuwige levensbanden. Hier speelt, vecht en ruziet de jeugd met elkaar, klinkt uit schorre krijskelen dikwijls gekijf op, maar hier ook wordt jarenlange vriendschap geboren.
De buurvrouw, de erfgenote, wordt na jaren nog ‘tante’, de buurman ‘oom’ de buurvriend of -vriendin ‘brada’ of ‘sisa’ genoemd.
Vrede woont in de armste kluis,
Haat en nijd zijn nooit daar thuis
Dankbaarheid en vriend'lijkheid