Soela 1962-1964(1962-1964)– [tijdschrift] Soela– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 7] [p. 7] bea vianen berm '56 Rook van brandhout in mijn neus Een koppige woudreus Wij voor het eerst zo bij elkaar Stond ik niet met wilde haar dicht tegen je aan? Onze mond zocht... en vond, ik stond niet nee Geknield, koppig als de woudreus Rook van verlangen in mijn neus Willoos wild en wild haar Liggend, hijgend, zo bij elkaar En gras zoveel gras Tot ik weer verten in de ogen las. virgo '57 Waar ging hij naar toe? Nu ik het zwerven moe tot jou ben teruggekeerd bezeert mij zijn gezicht die ik kuste in het licht van lichte onbezonnenheid. Wat, voor vergankelijkheid van een kus, een streling Yo te quiero aan de railing Deinende tussen lucht en oceaan Aan boord van dromen naar de maan. afspraak Morgen als de zon oranje is Om half zeven, denk dan even denk dan even aan het begin Zo wordt het donker zo wordt het donker en haar verte heeft geen zin. hart Wat blijft er van een veelbewogen nacht? HART? Leegte nietwaar? En als ik toch wacht? HART? Oude wanhoop. En als ik toch hoop. HART? Lied van het woord. En als zijn schim mij stoort? Geen schim maar Muze voor een lied HART Maar dat wil ik niet HART? Zwijg. Binnen alle tijd Is een keer haten vast genoeg De kamer een kamer een kamer Slaap wil er nooit te vroeg Opdat ik zou vergeten Dan had ik al je hondse beten in mijn ondergoed vergeten die kussen heetten, het zoveel debet van ons samenzijn. Maar buiten mij is er geen wet Ik ben het recht voor ons waarvoor ik vecht Het laatste woord is nog niet gezegd Wanneer er aan de kamerwand behalve jouw gezicht gegrifd daaronder letters zullen staan: ‘Er is gericht...’ Vorige Volgende